Voorts is er een toenemende neiging om de uitgangs-e van bijvoegelijke naamwoorden na een bepalend lidwoord weg te laten, b.v.: ‘Het buitenlandsch(e) beleid’, ‘Het financieel(e) overzicht’, enz. Dit zou goed zijn na ‘een’ maar het is foutief na ‘het’, precies even foutief als wanneer men zou spreken van ‘de Fransch vrouw’. Toch is het een gebruik dat zich steeds meer vastzet.
En dan zijn er enkele woorden waarover verkeerde begrippen heerschen.
Daar is in de eerste plaats de uitroep ‘Hoezee!’ die weer meer en meer in zwang komt i.p.v. ‘Hoera!’ Daar is niets tegen; het Woordenboek stelt vast dat ‘hoezee’ zeker veel ouder is dan ‘hoera’ welk laatste woord pas sedert 1815 (door Pruisische troepen) in ons land in gebruik is gebracht (mogelijk oorspronkelijk het Russische ‘oera’).... al was er reeds in 1686 een Nederlandsche zeemansroep ‘hurra!’ bekend. Maar ‘hoezee’ beteekend in 't geheel niet ‘hou zee’ (houd zee) zooals menigeen waant. Het Woordenboek acht dat althans onwaarschijnlijk en wijst op de overeenkomst met de oude Engelsche uitroepen ‘hussae’ (1573) en ‘huzza’ (1665) die vermoedelijk hetzelfde beteekenen als de nog oudere uitroepen ‘heisau’ en ‘hissa’ bij het sjorren of hijschen van een touw (men denke ook aan ons ‘heisa!’). ‘Houzee’ is eenvoudig een bijvorm van hoezee’ (W. boek) en wij wagen hierbij de onderstelling dat men te doen heeft met dezelfde verwisseling van klanken die de Zeeuwen er toe brengt om de namen der Walchersche plaatsen Souburg en Zoutelande uit te spreken als Soeburg en Zoetelande (dit laatste doen althans de bewoners van Zoutelande en omgeving) en ‘jou’ en ‘nou’ (nu) als ‘joe’ en ‘noe’.
En ten tweede denken wij aan woorden en uitdrukkingen van vreemden oorsprong als ‘grotesk’ en ‘con amore’. Het eerste wordt, verkeerdelijk, veelal gebezigd als aequivalent van grootsch maar het is inderdaad het tegendeel ervan n.l. ‘dwaas’ of ‘potsierlijk’, dus de caricatuur van ‘grootsch’. En ‘con amore’ is een Italiaansche uitdrukking die letterlijk beteekent ‘met liefde’ en niet ‘uit liefde’ zooals men vaak waant. Dus niet: Kosteloos, belangeloos, maar: ‘met hart en ziel’.
Ten slotte komen wij aan eenige voorbeelden uit een zeer stekelige rubriek van taalfouten.
Men ziet herhaaldelijk aangekondigd: ‘De bezoekers’ (of wel: ‘De leden’) ‘worden verzocht’.... Dat is fout; er moest staan: ‘Den bezoekers’ (of: den leden) ‘wordt verzocht’.... Derde naamval. Goed. Maar hoe staat het nu met: ‘De dragers worden bedankt’ (traditioneele formule bij ouderwetsche begrafenissen)? Zijn de dragers hier het voorwerp of, juister misschien, het lijdende onderwerp van het bedanken, dus van den dank? Onzes inziens niet. En toch voelt iedereen dat een enkelvoud en een derde naamval hier volstrekt misplaatst zou zijn.
Zoo zegt ook niemand: ‘Ik heb hen’ (mann. meerv.) of ‘haar’ (vr. meerv.) gezien. Een enkele maal wel eens: ‘Ik heb hun gezien’ maar dat is even foutief als het meer en meer gebruikelijke: ‘Ik heb ze gezien’. Maar niemand zegt zooals het, taalkundig, behoort: ‘hen’ of ‘haar’. De moeilijkheid om in dergelijke gevallen den schoolsch-juisten vorm te blijven bezigen, is onlangs aardig betoogd in ‘Het Vaderland’ door den ‘Krammer’ (de heer J. Walch, doctor in de Nederlandsche taal en letterkunde). ‘Ik werd opengedaan’ hoort men meestal zeggen, zoo merkte hij op. Dat is natuurlijk mis (het doet denken aan een rund dat door den slager wordt behandeld); men moet zeggen: ‘Mij werd open gedaan’. Maar hoe staat het dan - zoo ging hij voort - met de uitdrukking: ‘Zij werden allen in de pan gehakt’....? Daarin beteekent ‘pan’ volstrekt niet ‘braadpan’ maar ‘schedelpan’ en men zou dus moeten zeggen: ‘Hun werd allen in de pan gehakt’. En toch zegt of schrijft geen sterveling dat meer.
Dit laatste inderdaad zeer treffende geval stellen wij ten voorbeeld van taalverandering dóór taalfouten. Want men moge er over denken zooals men wil: Dat een taal blijft leven is ten deele een gevolg van de zonden die er jegens haar worden begaan. Door ons allen, 't zij min, 't zij meer. Dat mag er ons volstrekt niet toe leiden om er nu maar op los te zondigen maar wel om te bedenken dat wij allen, onwillekeurig, meedoen aan zonden zooals er te allen tijde zijn begaan.
Vandaar het opschrift van dit artikel.
Immers, met den Apostel Jacobus moeten wij erkennen: ‘Wij allen struikelen in velen’.
Maar wij moeten zoo min mogelijk struikelen!