van den Raad wijzen er echter op dat, hoewel zij ‘aanstrijken’ met ons hedendaagsch taalgebruik in strijd achten, althans het bezigen van dit woord niet aanbevelen, het hier en daar in gewestelijke taal nog bekend is. - Terwijl ‘aanstrijken’ (of ‘bijstrijken’) in de beteekenis van ‘even bijverven’, ‘nog even een streekje geven’ niet mag veroordeeld worden.
Opgenomen O.T., 1, 1935.
EN OF! - Een van onze leden vraagt of deze veelgebezigde uitroep onverdacht Nederlandsch is of dat het vertaald Duitsch is (und ob..). Ons lid kan gerust zijn; het is volmaakt ‘Hollandsch!’, zegt een lid van onzen Raad. (In strict vertrouwen en geheel tusschen ons lid en ons: als het lid van den Raad, dat hier aan 't woord is, spreekt van ‘volmaakt Hollandsch’ - niet ‘Nederlandsch’ maar ‘Hollandsch!’ - dan is de mogelijkheid aanwezig dat... hoe zullen wij het zeggen... daarmee niet de hoogste loftuiting wordt bedoeld!)
- Een vulgaire spreekwijze, zegt een ander lid. Staat voor mij op zelfde peil als ‘reken maar!’ - Wil ons lid andere woorden, ter vervanging? Onze Raad biedt ze hem aan. Nou, offie! Nou, offet!’ Of, in gekuischte taal: Dat zou ik zoo denken! Dat kun je gelooven! Geloof dat maar!
DESTIJDS - Een inzender meent opgemerkt te hebben dat in de Duitsche spreektaal dikwijls ‘damals’ wordt gebezigd, ook wanneer het niet de bedoeling is te verwijzen naar een bepaald tijdstip. En dit euvel vertoont zich thans ook bij ons, zegt inzender; en hij geeft als voorbeeld: wij hebben hem destijds al eens voor zulke praktijken gewaarschuwd. Het is duidelijk dat hier indertijd had gebruikt moeten worden.
Dit laatste is de Raad van Deskundigen met den inzender eens, maar niet eens is de Raad het met de bedoeling, om den oorsprong van het euvel onzen oostelijken naburen in de schoenen te schuiven. - Het moet wel gezegd worden - aldus één lid - dat de fout van dit demonstratieve woord voor ‘iets onbepaalds’ niet door 't Duitsch is ontstaan. Het is, volgens dit lid van onzen Raad, een van de tallooze bewijzen dat de ontwikkelde Nederlander niet taalkundig ‘geschoold’ is. - En een ander Raadslid zegt: ‘Ik weet zeker, dat het Z. Holl. dialect het gebruikt in dezelfde beteekenis als indertijd. Daarom zou het dus wel geen Germanisme zijn. Niettemin niét in te voeren; indertijd is algemeen en volstaat.’
EIGENER BEWEGING - Is afgekeurd; een germanisme. Eenige leden van den Raad overwegen de mogelijkheid dat wij hier te doen hebben met een ouden naamvalsuitgang. In den geest van: van ganscher harte, te goeder trouw etc.
Opgenomen O.T., 1, 1935.
BEWUST - Eenige leden hebben aangebracht de woorden: doelbewust; de bewuste (klassebewuste) arbeider. Vooral het woord ‘doelbewust’ heeft veel tegenkanting gevonden; van alle zijden is men tegen het gebruik ervan opgekomen. Wij hebben het aan het oordeel van onzen Raad onderworpen, maar de Raad heeft tegen ‘doelbewust’ (zich van zijn doel bewust; daar besef van hebben; precies wetende wat zijn doel is en de aard van dat doel is) niet het minste bezwaar. En wat betreft de uitdrukking ‘bewuste arbeider’, die kan er, naar het eenstemmig oordeel van den Raad, ook mee door. ‘De arbeider, die zijn waarde en beteekenis kent’.
Maar bij ‘klassebewuste arbeider’ hapert het; er zijn leden die ‘klassebewust’ verwerpen, maar zij blijven in de minderheid. De meerderheid van den Raad aanvaardt het woord. - Wij hebben ‘doelbewust’ en als het moet kan ‘klassebewust’ wel daarnaast staan. - Het woord is niet te missen; het is socialistische groeptaal. - Ik geloof, dat men veelal bezwaren tegen het ‘begrip’ of de ‘ideologie’ van het ‘klassebewustzijn’ verwart met taalkundige bezwaren.
Deze laatste commentaar doet ons meesmuilen; het is notabene een voorman uit de sociaal-democratische beweging, die het woord ‘klassebewust’ veroordeeld wil hebben. Mogen wij op hem een beroep doen om ons te helpen aan een beter woord?
DE (HET) - De afzet onzer producten binnen ‘de’ eigen grenzen. De spontane wil van Vlaanderen om ‘de’ eigen cultuur op te heffen. Veler blik op ‘het’ eigen leven. - Drie voorbeelden van, naar het oordeel van een onzer leden, verkeerde voornaamwoorden; in elk van deze gevallen zou dit lid het bezittelijk vnw. gebezigd willen hebben.
Maar hij krijgt den Raad niet met zich mede. Eenige leden van den Raad willen wel toegeven dat de gebezigde woorden ‘in de veelvuldige aanwending’ zeker als ‘germanismen’ mogen beschouwd worden en dat het bez. vnw. veel meer Nederlandsch taaleigen is; en een ander lid is wel van oordeel dat het vnw. hier gemist kan worden (eigen alleen is genoeg!), doch hij voegt er bij dat ‘het taalgebruik nu eenmaal wil, dat ze het pronomen er nog eens bijdoen’. Fout, zegt dit lid, is het niet. - Maar de inzender krijgt twee andere leden van den Raad geheel tegen zich. ‘De taalgrens loopt midden door ons land’, luidt één oordeel. En het andere: ‘“In Groningen en Drente gebruikt men hier bij voorkeur niet het bezitt. vnw. Men vindt dat, bij eenig taalinzicht, “Hollandsch”. Het komt mij voor dat de vrijheid in de keuze van de of bezitt. vnw. volkomen “Nederlandsch” is. - Het “Hollandsch” is inzake woordgebruik en syntaxis nog minder “normatief” dan inzake klanken en verbuiging”’.