Uitwegen.
Wij hebben in een vorig nummer dit (werk)woord gesignaleerd (een ‘monstrum’, volgens een lid van onzen Raad!) en wij schreven er bij dat het voor het eerst was dat wij dit woord ontmoetten.
De (a.-r.) Rotterdammer schrijft nu:
Nieuw is dit woord echter niet. Toevallig viel ons oog op een zin in ‘De Gemeentewet’ door J.W.A.C. van Loenen (deel II, blz. 181). Daar leest men:
‘Uit het karakter van openbaarheid van een weg volgt naar het oordeel van de hooge raad (arrest van 16 Febr. 1912) geenszins, dat ieder aangrenzend eigenaar een verkregen recht zou hebben om vanaf zijn eigendom op die openbare weg uit te wegen.
De zin van het woord is hier volkomen duidelijk en stemt overeen met de bepalingen van het geciteerde wetsontwerp.
In onzen (ouden) Van Dale vinden wij ‘uitwegen’ wèl in den gewraakten zin, mààr met de bijvoeging: ‘Zuid-Nederlandsch’, hetgeen bij Van Dale beteekent: Vlaamsch. Daarentegen geeft het Woordenboek van Verschure, door een Brusselschen Pater geredigeerd en in Turnhout uitgegeven, het woord (altijd: in de gewraakte beteekenis) niet. Wij vermoeden dus dat het een in onbruik geraakte Zuid-Ned. uitdrukking is die echter vroeger misschien ook in onze wetstaal gebezigd werd (in analogie met ‘uitwateren, uitloozen, uitbanen’) gelijk het woord ‘nederlage (van goederen), dat echter eveneens door onzen R.v.D. is veroordeeld.