De nieuwe spelling.
De Regeering heeft, zich niet storend aan het aannemen der motie-Tilanus - staatsrechtelijk is daarop niets aan te merken - het navolgende vastgesteld ter invoering (met ingang van 1 September a.s.) als eischen van spelling bij de onderwijzersexamens en voor het M.O. en het Voorbereidend H.O.:
1. | De e wordt aan het eind van open lettergrepen niet verdubbeld.
De ee blijft echter aan het einde van een woord alsmede in afleidingen en samenstellingen van woorden op ee. |
2. | De o wordt aan het eind van open lettergrepen niet verdubbeld.
De oo blijft echter vóór ch in: goochelen, goochem, loochenen. |
3. | Sch wordt alleen daar geschreven, waar de ch gesproken wordt.
Echter behoudt het achtervoegsel isch de thans gangbare spelling. |
4. | De verbuigingsuitgangen e en en van een en geen en van de bezittelijke voornaamwoorden mijn, uw, zijn, hun, haar worden weggelaten. |
5. | De naamvalsuitgang-n bij lidwoorden, voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of daarmee gelijkstaande verbuigbare woorden, wordt uitsluitend gebruikt bij de namen van mannelijke personen en bij de namen van mannelijke dieren in de gevallen dat voor de aanduiding van het mannelijke dier een afzonderlijk woord wordt gebruikt.
In staande, geijkte uitdrukkingen, die zich in het spraakgebruik hebben gehandhaafd met een naamvals-n, blijft deze geschreven: Uit den boze, te dienenden dage, het aan den stok hebben, enz. |
6. | Bij de voornaamwoordelijke aanduiding van de zelfstandige naamwoorden en bij het gebruik van den genitief richt men zich naar het beschaafde spraakgebruik. |