| |
[Nummer 4]
Het spellingsvraagstuk.
Ons volk is in eenige beweging gebracht door het plan van Minister Marchant betreffende het hervormen van de spelling der Nederlandsche taal.
Wonderlijk: De vraag, hoe men Nederlandsch zal schrijven, wordt binnen de regeeringsbemoeienis gebracht, blijkt de levendigste belangstelling te trekken en vindt in de kolommen van alle dagbladen een gastvrij strijdperk... maar om de toch zóó veel belangrijkere vraag, wat Nederlandsch is, d.w.z. welke woorden goed Nederlandsch en welke koeterwaalsch moeten worden geacht, bekreunt men zich nog maar heel weinig. Zeker niet in de Pers die zich nu zoo druk maakt over de spelling maar in wier organen (op enkele uitzonderingen na) de germanismen dagelijks nog vroolijk uitblinken.
Omdat echter, voor de leden van ons Genootschap, de spellingsvraag natuurlijk niet zonder belang is, hebben wij gemeend, hun van dienst te kunnen zijn door het regeeringsvoorstel af te drukken in ons orgaan, d.w.z. uitsluitend de concrete voorstellen, zonder de toelichting. Daarnaast doen wij hetzelfde ten aanzien van het voorstel der commissie-Höweler omdat beide voorstellen een compromis, een ‘dading’ in zake de spelling beoogen en ze hier en daar van elkaar afwijken.
REGEERINGSVOORSTEL, gebaseerd op de conclusies van de ‘Spellingscommissie’, ingesteld door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.Ga naar eind*) |
COMPROMIS-VOORSTEL uitgaande van het ‘Comité voor Eenheid in de schrijfwijze van het Nederlandsch’.Ga naar eind*) |
|
I. SPELLING.
Algemeene opmerkingen.
1. Eventueele wijziging van de spelling kan worden vastgesteld onafhankelijk van eenig besluit betreffende de verbuiging.
2. De spelling - De Vries en Te Winkel blijve ongewijzigd voor zoover zij niet in de hieronder volgende punten besproken wordt.
3. De gebruikelijke schrijfwijze van persoonsnamen en de officieele spelling van geslachts- en aardrijkskundige namen blijft in deze regeling buiten beschouwing.
4. In de onderstaande beknopt geformuleerde spellingregeling zijn verschillende bijzonderheden niet genoemd, b.v. de schrijfwijze van vele als Nederlandsch gevoelde uitheemsche woorden; die kunnen in de definitieve regeling een plaats vinden. |
| |
| |
|
Regels. |
1. De e wordt aan het eind van open lettergrepen niet verdubbeld. Men spelt dus: benen, delen, lenen, leraar, teken, enz.
De ee blijft echter, ter onderscheiding van de klank in de, me, ze, e.c. aan het einde van een woord, b.v. gedwee, mee, twee, vee, zee, enz., alsmede in afleidingen en samenstellingen van woorden op -ee als: meeleven, meewarig, tweede, in tweeën, veevoeder, zeetje, zeeën, zeeschip.
Voorts blijft ee in de achtervoegsels - eelen en eeren, b.v. kanteelen, krakeelen, toneelen, houweelen, abeelen, boudeeren, halveeren, hanteeren, regeeren, alsook in de afleidingen van de hiermede gevormde woorden als: hanteering, regeering. |
A. De e-klank in beklemtoonde open lettergreep wordt aangeduid door het teeken E; b.v. stenen, kleden, leren.
Men schrijft echter EE:
1. op het eind van een woord en in samenstellingen met of afleidingen van deze woorden; b.v. zee, zeehaven, twee, tweede.
2. in de uitgangen: -eele(n), -eelen, -eeren, -ees(ch)e(n), -eezen; b.v. ritueele, traditioneele; kanteelen, juweelen; kameelen, krakeelen, penseelen; waardeeren, kleineeren; Canadees(ch)e; Canadeezen.
3. in den tweeklank eeu; b.v. leeuwen. |
2. De o wordt aan het einde van open lettergrepen niet verdubbeld. Men spelt dus: bomen, boze, broden, dromen, kopen, ogen, oren, stoten, stro, vlo, zo, stropop, zodanig; maar strootje, Catootje, enz. De oo blijft echter vóór ch in goochelen, goochem, loochenen. |
B. De o-klank in een open lettergreep wordt aangeduid door het teeken O; b.v. bomen, lopen, hoge.
Men schrijft echter OO:
1. op het eind van een woord en in samenstellingen met of afleidingen van deze woorden, voor zoover zij niet vallen onder regel I, E; b.v. zoo, zoogenaamd, stroo, strootje.
2. in den tweeklank ooi; b.v. mooie, gooien.
De schrijfwijze van de lange o-klank met oo blijft gehandhaafd in loochenen, goochelen en de hierbij behoorende samenstellingen en afleidingen. |
3. Voor de spelling ie-i (beziën, neuriën naast drieën, knieën) blijft de regel van De Vries en Te Winkel onveranderd gelden. Daar deze regel grotendeels betrekking heeft op de bastaardwoorden (fabrieken - fabrikant, genieën - maliën), zij verder verwezen naar 7. Over het achtervoegsel -isch zie onder 5. |
|
4. De door de Vereniging tot vereenvoudiging van onze spelling verlangde schrijfwijze -lik(s) is niet aanvaard. Men blijft schrijven: -lijk(s) in behaaglijk, sierlijk; jaarlijks(e); mogelijke, vergemakkelijking, enz. |
|
5. Sch wordt alleen daar geschreven, waar de ch gesproken wordt, dus in schaven, schip, schoen, schrikken, verschonen, opschuiven enz. Daarentegen schrijft men: mens, mensen, vis, vissen, kikvors, wensen, tussen, preuts, trots (bijv. naamw.), neteldoeks, lakens (bijv. naamw.). Het - groten- |
C. De niet-uitgesproken CH vervalt in woorden, die volgens De Vries en Te Winkel SCH bevatten; b.v. mens, wensen, fris. Men schrijft echter met De Vries en Te Winkel sch: in den uitgang -isch; b.v. Arabisch, logisch, practisch. |
| |
| |
deels kunstmatige - onderscheid tussen adjectief met en adverbium zonder ch vervalt dus: dagelijks, wekelijks, ras. Men zal schrijven: Venlose, Venloos, Bredase, Bredaas, weergase jongen.
Uitzondering: het achtervoegsel -isch in logisch, practisch, tragisch, enz. behoudt de thans gangbare spelling. Men schrijft dus: Duits, Engels, maar Pruisisch, Russisch, eventueel Armenisch naast Armeens; in verbogen vorm: komische, tragische, Russische, enz. |
|
6. Ten aanzien van het gebruik der z.g. ‘tussenletters’ n en s in samenstellingen als besseboom - Bessensap, hondekar - hondenbrood, kippenhok, schapebout - schapenmelk, tijdsbepaling - tijdaanwijzing - tijdsein, handel(s)maatschappij, mansnaam - manslag - mannenwoord, zijn geen algemeen geldende regels te geven. Daarom zal een zo nauw mogelijk bij de bestaande regeling aansluitende woordenlijst door een van regeeringswege te benoemen commissie moeten worden opgesteld. Het is te voorzien, dat deze Woordenlijst niet zelden tweeërlei schrijfwijze zal toelaten, al of niet met voorkeur voor één van beide.
Zolang de nieuwe Woordenlijst niet tot stand gekomen is, houde men zich in dit opzicht aan de Woordenlijst voor de spelling naar De Vries en Te Winkel. |
D. In samenstellingen, waar men in het eerste deel te doen heeft met een meervoudsvorming of een genitief-vorm op -EN, schrijft men het eerste lid onveranderd; b.v. goederenloods, boekenkast, paardenmarkt, mens(ch)enkennis, mens(ch)enschuw; vorstenzoon, heerendienst, mens(ch)enoog.
In samengestelde woorden schrijft men overigens geen zoogenaamde verbindings-n, tenzij het tweede lid met een klinker begint; b.v. paardekracht, pijpekop, mannestem; eendenei. |
7. Ook voor de schrijfwijze van bastaardwoorden zal de Woordenlijst de norm moeten aangeven. In de opeenvolgende drukken van deze Woordenlijst zal de spelling moeten weerspiegelen, maar niet vooruit lopen op, de geleidelijke vernederlandsing van het vreemde woord, gelijk ook de Woordenlijst voor de spelling naar De Vries en Te Winkel heeft gedaan. Men zal daarbij dus conservatief te werk moeten gaan en niet door te radicale vernederlandsing het traditioneele beeld van deze vaak internationale woorden te zeer aantasten.
In afwachting van de nieuwe Woordenlijst blijft de schrijfwijze van de bestaande Woordenlijst gehandhaafd. |
E. 1. Voor woorden aan het Grieksch of Latijn ontleend, of met elementen daaruit gevormd, die men nog als zoodanig gevoelt, geldt de Latijnsche schrijfwijze; b.v. cacographie, diphtheritis, cycloon, capaciteit, aequator, aesthetisch, electrisch; Socrates, Lycurgus.
In zeer gebruikelijke en als inheemsch gevoelde woorden kan men ph en qu door resp. f en kw vervangen; b.v. foto, telegraaf, telefoon, kwartier.
2. Andere vreemde woorden, die nog duidelijk hun uitheemschen oorsprong toonen, schrijft men als in de taal, waaraan zij ontleend zijn of aan welke zij zich kennelijk analogisch aangepast hebben, behoudens de blijkbare verandering, die vaak in den uitgang plaats vond b.v.; cadeau, manoeuvre, nonchalant; budget, lunch, tram, rails; kellner, gletscher, schminken; slöjd; logeeren, ordinair, trainen, vacantie.
In zeer gebruikelijke en als inheemsch gevoelde woorden gebruikt men meestal de Nederlandsche aanduiding der klanken; b.v. poëzie, sigaar, loket.
3. Woorden ontleend aan andere dan de klassieke, Germaansche en Romaansche |
| |
| |
|
talen spelt men volgens de benaderende Nederlandsche aanduiding der klanken; b.v. sjabrak, sjamberloek, pasja; sjaal, sjah; tsaar, tsarewitsj; goochem, sjacheren, sjofel. |
|
II. VERBUIGING.
Algemeene opmerking.
Met name het voortgezet onderwijs zal den leerling begrip moeten bijbrengen van een ruimer gebruik der verbogen vormen in allerlei bijzonder taalgebruik. Eveneens dient het voortgezet onderwijs de leerlingen in ruime mate vertrouwd te maken met het gebruik van de zeer talrijke vaste uitdrukkingen en verbindingen met verbogen vormen. |
|
Regels. |
8. De naamvalsuitgang -n bij lidwoorden, voornaamwoorden, bijvoegelijke naamwoorden of daarmee gelijkstaande verbuigbare woorden, wordt niet meer geschreven. Men schrijft dus: met prijzenswaardige moed; in de zevende hemel; op die mooie zomermorgen hebben wij onze eerste tocht gemaakt; op de stoel van de voorzitter; in de blauwe auto van de dokter. (Prof. Van Ginneken wenst uitdrukkelijk te zien vastgelegd, dat hij voor het algeheel vervallen van de naamvals-n de verantwoordelijkheid niet wenst te aanvaarden).
Dit geldt niet voor oude, versteende, naamvalsvormen in staande uitdrukkingen als: met dien verstande, uit dien hoofde, te mijnen huize, uit den boze, e.d. Deze zijn te vergelijken met in der minne, in dier voege, te goeder trouw, te gelegener tijd, waarin ook oude, overigens niet meer gebruikelijke, naamvalsvormen voortleven.
In enkele gevallen zal twijfel kunnen bestaan, of de n al of niet tot de werkelijke taal behoort. Zo zullen sommigen in uitdrukkingen als voor den dag, den boer op, op den duur de n niet willen missen, en er is niet het minste bezwaar tegen, dat zij de uitgang blijven schrijven. Tot deze twijfelachtige gevallen kan ook de adresformule Den Heer worden gerekend.
Literaire kunstenaars, die de n in de voordracht van hun werk wensen te horen, zullen deze natuurlijk ook in de spelling handhaven. |
A. De verbuigings-n wordt in datief en accusatief enkelv. achter het lidwoord de, de bijv. nwd., de voornwd., de telwd. en de deelwd. in den regel slechts geschreven, wanneer deze betrekking hebben op een manlijk woord (zie afd. III, C).
B. De genitief enkelv. manl. en onz. op -s en de datief enkelv. vr. op -r komen - behalve in tal van vaste uitdrukkingen - slechts een enkele maal voor in bijzondere taal en stijl; b.v. de rampen des levens, een kind des doods, het heeft Harer Majesteit behaagd, het is Uwer Excellentie bekend.
C. In den datief meerv. wordt de verbuigings-n nog geschreven in enkele bepaalde uitdrukkingen en in bijzondere taal en stijl; b.v. het is den kunstenaars eigen; het zij den aanwezigen vergund.
D. Het lidwoord een, de voor een subst. staande bezitt. voornaamwd. (behalve ons) en geen blijven doorgaans onveranderd, uitgezonderd in den genitief, in vaste uitdrukkingen en in bijzondere taal en stijl; b.v. een vrouw, mijn boeken, geen aanleiding, onze koloniën, uwer ouders, Hare Majesteit, Mijne Heeren, in geenen deele.
E. In talrijke vaste uitdrukkingen en verbindingen blijven, evenals in de onder II, B, C en D bedoelde, de uitgangen onveranderd; b.v. op den duur, in den regel, na den eten, in den haak, in den vorm van, uit den aard der zaak, met dien verstande, te mijnen huize. |
|
III. INDEELING DER SUBSTANTIVA MET HET OOG OP DE VERBUIGING.
Algemeene opmerkingen.
1. De termen manlijk, vrouwelijk, en onzijdig |
| |
| |
|
ter aanduiding van bepaalde categorieën der substantiva dienen om historische en practische redenen in gebruik te blijven.
2. Nu en dan zal een substantief bij verschillende beteekenissen tot verschillende categorieën behooren.
3. Samengestelde woorden hebben, behoudens den invloed van het onder opm. 2 en III, C opgemerkte, het geslacht van hun laatste lid.
4. Enkele bijzonderheden - b.v. de geslachtsregeling van duidelijk Latijnsche en Grieksche woorden, als: Senaat, ablativus, cursus, kosmos - kunnen in de definitieve regeling een plaats vinden.
A. Men onderscheidt bij de substantiva de volgende groepen:
1. onzijdige woorden,
2. manlijke woorden,
3. vrouwelijke woorden.
B. ONZIGDIG zijn de substantiva, waarbij het lidwoord het kan gebruikt worden.
C. MANLIJK zijn de substantiva, waarbij als vormen van het bep. lidw. voorkomen:
gen. enkelv.: soms des, doorgaans omschreven met van den,
dat. enkelv.: den.
pron. aand.: hij - hem - zijn.
Hiertoe behooren:
1. Substantiva, die manlijke personen of als zoodanig voorgestelde wezens aanduiden; b.v. man, dwerg, afgod, engel, dood; ook: mensch, geest en de in het algemeen gebruikte persoonsbenamingen als: blinde, arme, leerling, patiënt, klant e.d., indien zij beide geslachten omvatten.
2. Substantiva, die aanduidingen zijn van manlijke dieren, waarnaast voor het wijfje hetzij een andere naam, hetzij een afleiding op -in bestaat, of die manlijk - althans niet speciaal vrouwelijk - gedachte mythologische dieren aanduiden; b.v. stier, wolf, draak.
3. Substantiva, voor zoover abstract, die een stam van een sterk werkwoord uitmaken (inbegrepen die met å als: band, zang), uitgezonderd braak, maat, spraak, kramp, spijt, wijs, die vr. zijn (zie III, D, 4); slag, val.
Bovendien de stammen van zwakke werkwoorden, die een krachtig, snel, plotseling, hevig, vijandig, smadelijk doen, bewegen of geluid aangeven; b.v. klap, schop, trap, prik, snauw, smaad, spot, schreeuw, vloek e.d.
4. De substantiva: tijd, dag (ook waar bedoeld in een datum: den zesden [dag] van Maart), datum, nacht, morgen, ochtend, avond, zomer, herfst, winter;
hemel, orkaan, storm, wind, regen, hagel, donder, bliksem; staat, oorlog, krijg, vrede; adel, adem, arbeid, Bijbel, bond, brief, handel, mond, naam, oceaan, psalm, raad, rijkdom, tekst, toorn, weg, wil, zin; en voorts nog een zeker aantal nader vast te stellen woorden, vooral ook met het oog op het Zuidelijk deel van het Nederlandsche taalgebied.
D. VROUWELIJK zijn de substantiva, waarbij als vormen van het bep. lidw. voorkomen:
gen. enkelv.: der, of omschreven met van de,
dat. enkelv.: de,
acc. enkelv.: de.
pron. aand.: zij - ze of haar - haar. |
| |
| |
|
Hiertoe behooren:
1. substantiva, die vrouwelijke personen of als zoodanig voorgestelde wezens aanduiden; b.v. vrouw, godin, nimf.
2. substantiva, die vrouwelijke dieren, in onderscheiding van manlijke aanduiden; b.v. kip, leeuwin.
3. alle substantiva, die uitgaan op -e (ook die soms dien uitgang hebben), -de (uitgez. vrede, zie III, C, 4) -te, -heid, -nis, op -st en -ing indien van een werkw. afgeleid, op -schap, -age, -ij, -ei, -ie, -iek, -teit en -uw, voor zoover zij niet onzijdig of manl. persoonsnamen (b.v. bode) zijn.
4. alle abstracta, die niet reeds vallen onder III, D, 3, behoudens degene, die manlijk zijn volgens III, C.
Onder abstract versta men: duidelijk niet-concreet; b.v. deugd, godsvrucht, eeuw, week, wet, tucht.
5. de substantiva: zon, maan, ster, komeet, planeet, wereld, lucht(-ruim), hel, zee, bron, rivier, kust, streek, stad, plaats, plek, hand, bloem, roos en voorts nog een zeker aantal nader vast te stellen woorden, vooral ook met het oog op het Zuidelijk deel van het Nederlandsche taalgebied.
E. Alle substantiva, die in de bovenstaande regeling niet genoemd of bedoeld zijn, duidt men voortaan aan als:
‘DE’ - WOORDEN. Hierbij komt het bep. lidw. alleen in den vorm DE voor.
Opmerkingen in verband met deze woorden:
1. Met het oog op het in de beschaafde omgangstaal van Noord- en Zuid-Nederland verschillend gebruik der persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden met betrekking tot de substantiva van deze groep, is het gewenscht zich thans te onthouden van een poging tot het formuleeren van algemeene voorschriften te dezer zake.
2. Bij het gebruik van den niet met VAN omschreven genitief enkelv. en de verbuigings-n, in aansluiting bij ouder taalgebruik, richt men zich naar de daar geldende regels voor de geslachtsbepaling der substantiva. |
9. De spelling van Nederlandse geografische namen, voor zover daarvoor een vaste schrijfwijze bestaat, ondergaat voorlopig geen wijziging. |
|
|
-
eind*)
- De commissie bestond uit de heeren Dr. J. VAN GINNEKEN, hoogleeraar aan de R.K. universiteit te Nijmegen; Dr. C.B. VAN HAERINGEN, leeraar H.B.S. te 's-Gravenhage; Dr. A.A. VERDENIUS, hoogleeraar aan de universiteit van Amsterdam; Dr. ALBERT VERWEY, hoogleeraar te Leiden; en Dr. C.G.N. DE VOOYS, hoogleeraar te Utrecht. De vergaderingen der commissie zijn alle geleid door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Mr. H.P. MARCHANT.
-
eind*)
- Het uitvoerend gedeelte van het Comité bestaat uit de volgende personen: Prof. Dr. G.S. OVERDIEP, Hoogleeraar aan de Rijks-Universiteit te Groningen, Voorzitter. Dr. LEO GOEMANS, Eere-Inspecteur-Generaal aan het Belgische Ministerie van Openbaar Onderwijs, Bestendig Secretaris der Koninkl. Vlaamsche Academie (Vorst-Brussel). Mr. J.N.J.E. HEERKENS THIJSSEN, Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, (Haarlem). Prof. Dr. P.H. VAN MOERKERKEN, Hoogleeraar aan de Rijks-Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam (Haarlem). Prof. Dr. J.W. MULLER, Oud-Hoogleeraar aan de Rijks-Universiteit te Leiden (Oegstgeest). J.H. SCHAPER, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Voorburg). Prof. Dr. JOS. SCHRIJNEN, Hoogleeraar aan de Roomsch-Katholieke Universiteit te Nijmegen. Prof. Dr. AUG. VERMEYLEN, Hoogleeraar aan de Universiteit te Gent, lid van den Belgischen Senaat (Ukkel). C.J.J. WESTERMANN, Lid der Redactie van het Algemeen Handelsblad (Hilversum). Prof. Dr. J. WILLE, Hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam (Baarn). H.A. HÖWELER, Conrector van het Geref. Gymnasium te Amsterdam, Secretaris.
|