Onze Taal. Jaargang 2
(1933)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Nummer 2]De Duitsche klemtoon.Wij trachten, door waarschuwingen en door het aanleggen van woordenlijsten den overmatigen Duitschen invloed te stuiten die zich in onze taal en daardoor in onzen volksgeest, doet gevoelen. Maar we zullen misschien ook nog eens moeten komen tot het opbouwen van een klemtoonlijst want de verandering van klemtoon in onze taal is óók een typisch verschijnsel van ‘Deutschtum’. En het lijkt ons niet kwaad om daarvoor even de aandacht van onze lezers te vragen. Men kan, dunkt ons, de Europeesche talen verdeelen in drie groepen (wat den klemtoon belangt): een trochaeïsche, een jambische en een gemengde. Buiten Europa zijn er nog wel andere klemtoongroepen te vinden; zoo is het Maleisch stellig een spondaeïsche taal al wordt het, in de uitspraak door Europeanen, verkeerdelijk getrokken in de groep van hun eigen taalklemtoon. Wij merken hierbij nog op, dat we tot de trochaeïsche groep natuurlijk ook de dactyluswoorden rekenen en tot de jambische de anapaestwoorden. Dus in de eerste de klemtonen zwaar-licht en zwaar-licht-licht en in de tweede de klemtonen licht-zwaar en licht-licht-zwaar.Ga naar voetnoot1) Nu behooren zeker vrij wat Europeesche talen tot de gemengde groep, d.w.z. tot die waarvan men niet stellig zou kunnen zeggen of de trochaeïsche dan wel de jambische klemtoon overheerscht en daartoe rekenen wij ook onze eigen taal, maar het komt ons voor dat het Duitsch stellig trochaeïsch en het Fransch even stellig jambisch is. Hetgeen natuurlijk niet wil zeggen dat er in het Duitsch geen jambische en in het Fransch geen trochaeïsche woorden voorkomen (het eene zoowel als het andere is in menigte het geval) maar dat het eene of het andere accent overheerscht. En nu is het opmerkelijk - en bedenkelijk - dat, in de laatste decenniën, ongeveer sedert het begin van deze eeuw maar vooral na den wereldoorlog die een andere cultuurlaag naar boven bracht en tot leidende groep maakte, de klemtoon in onze taal aan het verschuiven is. Ze was, vóór dien tijd, wat men zou kunnen noemen: neutraal, noch overheerschend trochaeïsch noch overheerschend jambisch. Maar ze wordt nu overheerschend trochaeïsch. Uitteraard grijpt zoo'n psychisch-linguistische beweging het eerst de vreemde woorden en namen aan want daarin biedt het nationale instinct den minsten weerstand. En zoo hoort men tegenwoordig: trícot, ózon, Ázor, Mími enz. waarop vroeger de klemtoon jambisch viel. Ja zelfs hebben wij, aan boord van een koopvaardijschip, alle officieren eens hooren spreken van ‘Érsatz’.... hetgeen Duitscher dan Duitsch was, want in het Duitsch krijgt dit woord een jambischen klemtoon. En in de Tweede Kamer hoorden wij dezer dagen een der leden gewagen van een tórpedo! Maar er zijn ook al zuiver Nederlandsche woorden waaraan men, in den klemtoon, hetzelfde verschuivingsproces kan waarnemen. | |
[pagina 6]
| |
Voor jonge menschen is dat moeilijk omdat die, steeds minder, in de uitspraak van anderen, den vroegeren klemtoon kunnen waarnemen. Voor ouderen echter kan het een belangwekkend onderwerp van aandacht zijn. Op de diepere oorzaak van deze verschuiving kunnen we nu niet ingaan; ze ligt mede in het opkomen, na den oorlog, van een nieuwe cultuurgroep waarvan we zooeven reeds gewaagden, een groep die in bijzondere mate onder Duitschen invloed staat. Maar als we onze taal - en wij herhalen: dat is een uiting van onzen volksgeest - niet meer en meer door één vreemden invloed willen zien overheerschen, dan zullen we ook hierop moeten letten: Op den klemtoon. |
|