Van de leden.
In dit nummer is natuurlijk nog niet veel plaats voor opmerkingen van onze leden. Trouwens, van eenige onderlinge gedachtenwisseling zal eerst iets kunnen komen wanneer ons orgaan maandelijks zal kunnen verschijnen. Maar om toch één stem uit de menigte der leden in dit nummer te doen hooren, plaatsen wij de volgende opmerkingen van een lid dat zeer ver buiten Nederland woont.
‘Art. 6 lid 1 van een nieuw ontwerp “Landverhuizerswet” bepaalt dat onder zekere voorwaarde is verboden: Het aanwerven en in dienst nemen van emigranten en (of) hen, die emigratie overwegen, als arbeidskrachten, zoomede het aan hen beloven van werk in het bestemmingsland.
De vraag rees bij mij of ons Genootschap leden telt die, hetzij aan Ministeries, hetzij in de Kamers, hetzij in den Raad van State, iets kunnen doen om germanisatie van de redactie van onze wetten tegen te gaan. Het bovenstaande lijkt mij een juist staaltje van wat gemiddeld de taal is van onze nieuwe wetten. Ik laat daar den minder fraaien titel, die even goed had kunnen luiden: Wet op de landverhuizing, en het gebruik van een onbepaalde wijs voor een zelfstandig naamwoord (het aanwerven enz. in plaats van: de aanwerving). Maar Arbeitskräfte voor werklieden, Bestimmungsland voor land van bestemming en Das ihnen versprechen voor: de belofte aan hen,- al die woorden en constructies zijn zuiver Duitsch.’
De redacteur van ons orgaan is het met deze opmerking alleen eens voor zoover zij gericht zijn tegen ‘bestemmingsland’ (inplaats van: land van bestemming). Maar wie, zóó ver van zijn land, nog zóó veel voor zijn moedertaal gevoelt, mag niet aanstonds betutteld worden. Wij willen het niet beter weten.