Onze Taal. Jaargang 1
(1932)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Nummer 1]Ter inleiding.Nu het eerste nummer van ‘Onze Taal’ verschijnt, het orgaan van het Genootschap welks naam het draagt, spreekt het vanzelf dat het Bestuur de behoefte gevoelt, zich tot de leden te richten om oorsprong en aard van dat Genootschap nog eens goed vast te zetten.
Op 15 Dec. 1930 verscheen in het Alg. Handelsblad een artikel, getiteld ‘Het Paard van Troje’, geschreven door den tegenwoordigen voorzitter van ons Genootschap, met een vervolg daarop onder den titel ‘Trojaansche Veulens’ in het Hbld. van 20 April 1931. Deze artikelen, die schakels waren in een lange keten van strijd tegen germanismen welke de schrijver al sinds vele jaren in genoemd blad voert, gaven een van de lezers aanleiding tot het verzoek (aan dien schrijver) om een vereeniging op te richten tot het onderling beoefenen van zuiver Nederlandsch. Het zou dus, zooals deze lezer het uitdrukte, hoofdzakelijk ‘een onder-onsje’ zijn en daar dit een inderdaad nieuw denkbeeld scheen, ging onze tegenwoordige voorzitter er op in en nam hij het initiatief tot het oprichten van een vereeniging in den geest van zijn strijd en in dien van den brief des hiervóór bedoelden Handelsblad-lezers (dat was ons medelid de Heer P.C. Smit).
Ter oprichtingsvergadering (die, na een oproeping van onzen Voorzitter, geplaatst in de voornaamste dagbladen, te Amsterdam bijeenkwam op 16 Mei 1931 en waarin de grondslagen van de nieuwe vereeniging werden vastgesteld met opdracht van uitwerking ervan aan een commissie uit de aanwezigen) bleek dat er twee stroomingen waren: die van den Voorzitter die een anti-germanistische taalvereeniging beoogde en die van den Heer Smit die meer de algemeene taalzuivering bedoelde. Deze twee stroomingen werden echter gemakkelijk saamgebracht in de bedding van de formule die reeds in gene oprichtingsvergadering werd gevonden en welke is vastgelegd in Art. 2 van onze Statuten: ‘De vereeniging heeft ten doel het bevorderen van de zuiverheid der Nederlandsche taal, in het bijzonder, in dit tijdsgewricht, ten aanzien van germanismen’.
Het voorwerp der werkzaamheid van de vereeniging is dus in beginsel van algemeenen aard maar is practisch - althans zoo lang als het instroomen van vreemde invloeden in onze taal een zoo overwegend eenzijdig (germanistisch) karakter blijft dragen (vandaar de woorden ‘in dit tijdsgewricht’) - hoofdzakelijk het bestrijden van germanismen. Bijgevolg zullen aanvallen op andere barbarismen of in het algemeen op onjuiste taalvormen zeker op den duur niet buiten ons | |
[pagina 2]
| |
kader blijven maar zal, voorloopig, onze aandacht toch wel nagenoeg geheel in beslag moeten worden genomen door de germanismenGa naar voetnoot*). Wij teekenen hierbij aan, dat wij geen puristen zijn in dien zin dat wij onze taal zouden willen afsluiten tegen alle vreemde invloeden; in tegendeel: wij zijn ervan overtuigd dat, met het volk, de taal behoort te leven in wisselend verband met anderen. Wij richten ons alleen tegen overmatigen en vooral tegen eenzijdigen vreemden invloed.
***
Nog drie punten van principieelen aard zijn aanstonds, in de oprichtingsvergadering, vastgesteld.
Het eerste is, dat de vereeniging, overeenkomstig de bedoeling van den Heer Smit, zoo niet uitsluitend dan toch in de eerste plaats, als ‘onder-onsje’ dus binnen den kring der leden, zal werken. Vandaar dat de naam ‘Genootschap’ en niet die van ‘vereeniging’ is aangenomen. Dit is zeker niet geschied met de bedoeling om ons licht zóózeer onder de korenmaat der onderlinge voorlichting te plaatsen, dat geen straaltje ervan naar buiten zou doordringen, maar wel om aan te geven dat onze werkzaamheid vooral gericht is op eigen kring. Maar wij stellen ons b.v. zeker voor, dat wij ons orgaan geregeld zullen zenden aan de voornaamste bladen zoodat de hoofdredacties o.a. zullen kunnen kennis nemen van de lijsten der woorden, die door onzen Raad van Deskundigen als germanismen zijn aangemerkt.
Dit brengt ons vanzelf tot een tweeden grondtrek in het wezen van ons Genootschap. Wij zijn een vereeniging van dilettanten die belang stellen in onze taal en waarde hechten aan de zuiverheid ervan. Wij zullen daarom onderling, dus in een kring van dilettanten, van gedachten wisselen over de taal. Maar ten slotte wil men toch wel eens een stellige uitspraak vóór zich zien en die is alleen te verkrijgen door het gezag van Deskundigen. Derhalve is in ons Genootschap een denkbeeld verwezenlijkt, dat óók reeds meermalen door onzen Voorzitter in het Handelsblad was bepleit: Wij hebben een Raad van Deskundigen weten te vormen die, samengesteld uit de krachtens hun functie meest deskundige kenners der Nederlandsche taal, een college vormt van zulk een gezag als men zich kwalijk bij een van andere samenstelling kan denken. Wij gelooven dat wij daarmede een zoo krachtig centraal steunpunt voor onze taal hebben geschapen als er in Nederland nog niet bestond.
En ten derde is, van den beginne af, (inderdaad aanstonds in de oprichtingsvergadering) nadrukkelijk vastgesteld dat wij niet staan tegenover maar naast, men zou haast kunnen zeggen: in wezen binnen, het Algemeen Nederlandsch Verbond. Dit volgt trouwens uit hetgeen wij hiervóór aangaven als de hoofdtrekken van ons Genootschap. Het A.N.V. behartigt alle stambelangen, wij houden ons alleen bezig met de taal. Het A.N.V. is geen ‘onder-onsje’, geen ‘Genootschap’, wij zijn dat juist wel. Het A.N.V. richt zich op taalgebied, blijkens zijn geschiedenis en blijkens zijn geschrift ‘Taalzuivering’, voornamelijk tegen de gallicismen; onze strijd gaat in 't bijzonder tegen de germanismen. En tenslotte: De ‘Taalwacht’ van het A.N.V. bestaat uit leeken en enkele taalkundigen terwijl onze Raad van Deskundigen uitsluitend uit mannen van gezag, en wel van het hoogste gezag, is samengesteld. Wij gelooven dus dat wij kunnen zeggen: Op een deel van het arbeidsveld van het A.N.V. vullen wij het werk van dat Verbond aan.
***
Het was, zoo dacht ons, goed om een en ander bij het begin van ons werk nog eens saam te vatten voor onze leden opdat wij allen ons punt van uitgang in 't geheugen en ons doel voor oogen houden. Wij beschouwen onze taal waarlijk niet als een zuilheilige die boven de menigte zit in onbewegelijke bespiegeling; wij willen haar levend houden in het afstooten van verouderde en het opnemen van nieuwe taalvormen, overeenkomstig de | |
[pagina 3]
| |
gestadige verandering en vernieuwing van het denken en voelen des volks. Maar wij willen die veranderingen zooveel mogelijk deskundig doen toetsen en leiden opdat onze taal niet behandeld worde als een lappendeken waarin ieder naar believen een stuk voegt volgens eigen inval, doch een werk waarvan het traditioneele karakter geëerbiedigd blijft. Wij willen ook geen aanwinsten van over de grenzen weren, mits het waarlijk aanwinsten zijn en mits ze niet in zoo groote mate binnenstroomen dat het eigen karakter van onze taal er door wordt bedreigd. En vooral willen wij eenzijdigen buitenlandschen invloed tegengaan zooals die in de achttiende eeuw uit Frankrijk onze taal overstroomde en thans uit Duitschland op ons aandringt terwijl deze laatste aandrang zooveel gevaarlijker is dan eertijds de Fransche het was omdat het Duitsch zoo na aan onze taal is verwant zoodat de indringers van dien kant binnen korten tijd als zoodanig onherkenbaar zijn, voor ‘eigen volk’ worden gehouden en zoodoende het karakter van onze taal en daarmede van ons volk ongemerkt doen ontaarden. Inderdaad dus een ‘paard van Troje’.
Tenslotte nog dit: Van schoolmeesterij en spelden-op-laag-water-zoeken hopen wij ons werk vrij te houden. Er zijn zooveel grove fouten te bestrijden dat wij waarlijk niet met een vergrootglas behoeven rond te gaan. Het mikroskopisme denken wij dan ook uit dit orgaan te weren.
Met het voorgaande is, dunkt ons, voor ons allen de oorsprong en de aard van ons Genootschap wel voldoende in het licht gebracht. Wij denken ons orgaan voorloopig driemaandelijks te doen verschijnen maar zullen het maandelijks doen zoodra de kas dat toelaat.
Hetgeen ons doet besluiten met een aansporing aan ons allen om nieuwe leden te werven, iets dat, door de schaalindeeling van onze contributieregeling, niet te moeilijk wezen kan. Zelfs niet in dezen moeilijken tijd.
HET BESTUUR. |
|