Onze Taaltuin. Jaargang 9
(1940-1941)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Een mooi boek over de Drentsche boerentaalIk meen deze aflevering niet beter te kunnen afronden dan met de bespreking van een belangrijk boek, het vorig jaar uitgekomen bij van Gorcum en Co. te Assen. De schrijver is Dr. C. Hijszeler, en de ietwat gezochte titel luidt: Boerenvoortvaring in de oude landschap - Termen en gebruiken van het Boerenbedrijf in Drente. Deel I tekst 381 blz. en Deel II met 52 platen en een kaart. Prijs f 4.90. Dit boek behandelt de beschrijving van onderstaande onderwerpen: 1 De esch. 1a De akkers. 1b Het hek. 2 Het maaien. Het hooien: de manier van gras maaien, de bewerking van gras tot hooi, de berging van het hooi. 3 De roggeoogst: de manier van rogge maaien, het wellen, het binden van de garven, het op- en afladen van den wagen, de berging van den oogst. 4 De bewerking van het stoppelland voor het zaaien van de winterrogge. 5 Het dorschen van de zaairogge. 6 De voor al deze takken van het boerenbedrijf benoodigde landbouwwerktuigen en gereedschappen, voornamelijk de zeis en de ploegen. 6a De wijze van het ploegen. De bedoeling is geweest na te gaan de oudste manier, waarop de boer zijn bedrijf uitoefende; om op te sporen de oudste voorwerpen, welke hij hiervoor heeft gebruikt en hoe hij deze heeft aangewend; om te verzamelen de benamingen, welke hij aan deze handelingen, aan deze werktuigen met zijn onderdeelen, aan een bepaald iets heeft gegeven; tenslotte om op te zoeken de grenzen, waarbinnen een bepaald woord of bepaalde term werd of wordt gebruikt. Het boek besluit met een nauwkeurige beschrijving van den bouw van het boerenhuis in Drente en van dien van de Boo te Oud-Schonebeek.
Men ziet, de opzet van het boek is voortreffelijk en als wij er in zouden slagen een vijf- of zestal van zulke vergelijkbare boeken voor de meestkarakteristieke streken van Noord- en Zuidnederland bijeen te krijgen, dan zou dit wel de beste aanvulling zijn, die wij ons voor de eerste afleveringen van onzen Nederlandschen Taalatlas denken kunnen. En ik begin daarom met de mededeeling, dat reeds twee weliswaar onafgewerkte maar toch zeer veelomvattende hiermee vergelijkbare verzamelingen in mijn bezit zijn: 1o De boerentaal van het dorp Beesd in Utrecht, in een verbijsterendrijke verzameling van termen en uitdrukkingen, indertijd op mijn verzoek verzameld door Dr. W. van Koeverden, overleden als pastoor der O.L. Vrouwekerk in de Biltstraat te Utrecht; | |
[pagina 316]
| |
2o Een taalgeographische bewerking van een paar honderd boerentermen over geheel Oostbrabant, Noord- en Midden-Limburg en het Zuidelijk deel der Lijmers, persoonlijk afgevraagd en in kaart gebracht met bijbehoorenden tekst door den oud-Nijmeegschen student den Zeereerw. Heer A. van Gerwen, thans Rector der Bissch. Kweekschool te 's-Bosch; terwijl ook Dr. W. Roukens nog over veel meer hiervoor in aanmerking komende taalkaarten en verzamelde uitdrukkingen uit het Enquête-materiaal Van Ginneken-Schrijnen en Verbeeten beschikt, dan hij in zijn DissertatieGa naar voetnoot1) heeft laten drukken. Maar beperken wij ons nu tot het zoo oude en belangrijke materiaal van Drente en Hijszeler's boek. Alhoewel de eenige oude kaart uit Pynacker-Blaeu uit 1664 natuurlijk geen taalkaart is, heeft de schrijver zijn onderzoek over de zes belangrijkste dorpgroepen van Drente toch zoo ingericht, dat wij uit zijne opgaven toch heel bruikbare woordkaartjes kunnen opmaken. Als wij nu dus zes keer al de hierboven aangegeven bewerkingen met hun namen en uitdrukkingen, telkens in juist dezelfde volgorde hebben doorloopen en zoo op blz. 186 zijn aangeland, begint de schrijver ons de namen en uitdrukkingen der zeven groepen van dorpen systematisch naast en onder elkaar te zetten; zoodat wij b.v. op blz. 188-191 (bovenste helft) voor heel Drente de benamingen van het hek en zijn onderdeelen in zes parallelle lijstjes naasteen vinden; en al deze verdere lijstjes zijn zóó nauwkeurig parallel, dat als een groep dorpen voor dezen of genen naam ‘geen aparte term’ heeft, dit er uitdrukkelijk wordt bijgezegd. Daarna worden op blz. 220-322 de zes Drentsche dorpsdialecten onderling nauwkeurig vergeleken in 10 hoofdstukjes, elk met een eigen korte en duidelijke Conclusie. Dan volgen nog twee kleine Supplement-hoofdstukjes over het breien van de zeyhuif, een speciaal soort zaadkorf, en het spinnewiel, om ook een specifieke vrouwenbezigheid te onderzoeken. Daarna wordt de bouw der Drentsche boerderijen afzonderlijk onderzocht en aan de hand van een reeks foto's en plattegronden tot in alle onderdeelen beschreven; en ten slotte wordt nog afzonderlijk behandeld de boo of veestal van Oud-Schonebeek, van een type, dat slechts in twee exemplaren nog bewaard is. En eindelijk wordt het boek met een algemeene samenvatting van vijf bladzijden besloten; waarin eigenlijk pas de aap uit de mouw komt, daar nu blijkt, dat de 6 groepen van Drentsche dorpen en dus de 6 Drent- | |
[pagina 317]
| |
sche dialecten, op de oude 6 Drentsche dingspelen berusten. Nog heden vallen dus de oude dingspelgrenzen evident met de voornaamste isoglossen tusschen de 6 verschillende Drentsche dialecten samen. Maar zij vormen tevens ook nog de grenzen tusschen allerlei andere arbeids-, werktuig-, kleederdracht-, gewoontes en huisbouw-vormen. In het ‘Ontstaan van de Gemeenten in Drenthe’ van 1934 zegt Mr. J. Linthorst Homan op blz. 16: ‘Vermoedelijk berust de indeeling van Drenthe in zes Dingspelen op zeer oude basis. De meest waarschijnlijke verklaring is deze: reeds de oudste bewoners waren verdeeld over bepaalde gebieden, voor elk waarvan zij een middenpunt hadden uitgekozen. In het Frankische tijdvak en ook in de latere eeuwen gebruikte men die indeeling voor de rechtspraak, terwijl ook de kerk en de geestelijke rechtspraak hierop hun werk deden rusten. Volgens sommigen zijn die gebieden vroeger zes groote marken van Drenthe geweest.’ Maar er zijn natuurlijk in den loop der tijden eenige afwijkingen in de isoglossen ontstaan, die betrekkelijk eenvoudig door de beide hoofdverkeerswegen van Groningen naar Coevorden en van Groningen naar Meppel verklaard worden. En wat nu de differencieering der boerentaal in de verschillende Dingspelen betreft, was deze vooral het gevolg van den bodem, die b.v. een andere wijze van ploegen en eggen, een anderen harkvorm en een andere indeeling van het land meebracht; zoodat hier de geologische grenzen dus gedeeltelijk de taalkundige en andere isoglossen hebben bepaald. Verder hebben natuurlijk de naast elkaar liggende Dingspelen aan hun grenzen vaak sterke invloeden op elkander uitgeoefend, evenals ook Friesland, Groningen en Overijsel op de dialecten der Drentsche Dingspelen hebben ingewerkt. ‘Het zou interessant zijn, uit te zoeken of er Dingspelen zijn, die wat de taal, den boerenarbeid en de gewoontes betreft, nog weer uiteenvallen in door natuurlijke grenzen omgeven dorpsgebieden, maar dit viel buiten het bestek van dit werk.’ Alles te zamen heeft Dr. Hijszeler zijn opgenomen taak niet slechts ijverig en nauwgezet, maar met wetenschappelijke speurzin volbracht. De eenige opvallende leemte van dit goed opgebouwde werk is het ontbreken van een uitvoerige inhoudsopgave en een volledig woordregister. Vooral het laatste zou dit werk voor de taalkundigen twee-, driemaal zoo bruikbaar gemaakt hebben. Deze uitgave vormt het 5de deel van Teksten en Studiën, onder redactie van Collega G.S. Overdiep.
Nijmegen, 29 April 1941. JAC. VAN GINNEKEN. |
|