Vraag en antwoord
VRAAG. In het taalhoekje van een groot nederlandsch dagblad werd onlangs aanmerking gemaakt op den volgenden passus uit een recensie elders in de pers: ‘Voor ons liggen de twee eerste afleveringen van “Halcyon”, een tijdschrift voor boek-, druk- en prentkunst enz.... Deze twee eerste afleveringen zijn in 1940 verschenen...’ De redacteur van het hoekje redeneerde a.v. ‘Het is niet juist te spreken over de twee eerste afleveringen als men bedoelt de eerste twee afleveringen. Er kan immers maar één eerste en één tweede aflevering zijn.’ Hij meende dus blijkbaar, dat zijn collega-journalist zich verschreven had. Is deze conclusie echter wel verantwoord? Mij klinken de besproken regels te gewoon in de ooren om dit voetstoots aan te kunnen nemen.
E. de R. te Z.
ANTWOORD. Ik sta geheel aan Uw zijde. De redeneering van den hoekjes-redacteur is een typisch staaltje van een sinds lang verouderde taalbeschouwing. Het is o zoo verleidelijk voor een taalzuiveraar het taalgebruik voor een soort algebra te houden; dit geeft hem het noodige houvast bij zijn betoog, maar het is er o zoo naast. Onze superlatief eerste heeft volstrekt niet altijd den absoluten mathematischen zin dien de redacteur blijkbaar voor den eenig mogelijken houdt. De beteekenis is vaak niets anders dan vooraanstaand, zeer goed enz.; zoo spreekt men b.v. van een eerste kracht; in een reclame-folder vind ik boven de eerste kwaliteit pruimen nog een dito extra-kwaliteit en zelfs een extra extra kwaliteit enz. Waarom hier dus zoo scherp geoordeeld? De aangevallen recensent heeft de beide bewuste nummers van Halcyon reeds eenigen tijd op zijn tafel liggen gehad, zoo stel ik me voor. Ze vormen voor hem de eerste teekenen van leven van het nieuwe tijdschrift dat hem interesseert. Waarom zou hij ze dus ook niet als de twee eerste afleveringen aanduiden? De volgorde van verschijnen is voor hem op het moment van zijn schrijven volkomen irrelevant.
J.W.