Onze Taaltuin. Jaargang 9
(1940-1941)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFrontal tendency en phonologisch ‘herstel’.In ‘Onze Taaltuin’ van December 1940 (9e jrg., no. 6, pp. 184-8) heeft Professor Van Wijk onder de titel ‘De Engelse “Great Vowel Shift” en een Baltische Parallel’ een merkwaardige parallel gesignaleerd van de door mij in mijn eerste college behandelde Engelse Vowel Shift. Hoewel ogenschijnlijk de Baltische verschuiving hier bedoeld, parallel lijkt, is zij dit slechts in haar uitkomsten. Professor Van Wijk wijst er terecht op dat wij er hier niet met een verklaring door palatalisatie komen, daar de verschuivingen > ā en ā > ō algemener en dus waarschijnlijk ouder zijn dan de andere, zich slechts in ‘streng-hochlettische’ dialecten voordoende verschuivingen. Indien wij dus moeten aannemen dat de ontwikkeling hier inderdaad begon bij een overgang > ā en ā > ō, dan kunnen wij natuurlijk hier geen palatalisatie aanvoeren voor de verschuiving | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
van de rest der vocalen, doch moet hier sprake zijn van een andere drijfveer, met een reeks phonologische verschuivingen die het gevolg zijn van het losraken van een (paar) vocalen.
Professor Van Wijk meent nu, dat weliswaar historisch aantoonbaar is dat in de Engelse verschuiving de overgangen a: > ae:, e: > i: en o: > u: de oudste zijn - en ik vond hiervan intussen nog enkele treffende voorbeelden, die voor zover ik weet, nog niet vermeld zijnGa naar voetnoot1) -, maar neemt toch aan dat aan een phonologische verklaringshypothese voor de overige vocalen (ɛ:, i:, ɔ:, u:) de voorkeur moet worden gegeven boven een algemene ‘frontal tendency’. Indien dit juist ware, zou men echter moeten kunnen aantonen dat de overgang ɛ: > e: (> i:) en de overgang ɔ: > o: voorafgingen aan de verschuiving e: > i: en o: > u:, en dat nu is geenszins het geval. De overgangen a: > ae:, e: > i: en o: > u: gaan, zoals uit onze nadere voorbeelden nog eens te duidelijker blijkt, zeer zeker vooraan. Zelfs kan men niet aantonen dat ɛ: en ɔ: eerder in beweging komen dan i: en u:, welke beide laatste eerst in de 15e eeuw tot diphthonghering overgaan. Er is dus goede reden aan te nemen dat ɛ: en ɔ: eerst begin 16e eeuw onvast worden (vgl. The Great Vowel Shift, pp. 9 en 18). Wanneer nu ɛ: en ɔ: geen aandrang uitoefenen, is het duidelijk, dat er met betrekking tot. e: en o: van een phonologische verschuiving hier geen sprake is. Dit wil niet zeggen dat wij voor de phonologie geen plaats inruimen in deze verschijnselengroep: zij regelt ongetwijfeld de onderlinge afstand en verhouding der phonemen en ook treedt zij regulerend op in het verband tussen palatale en gutturale vocalen, en zelfs kennen wij haar een zeer grote betekenis toe in de dubbele verschuiving van de ɛ: (ibid. p. 18). Doch de ‘frontal tendency’ is hier o.i. de eigenlijke en enige drijfveer. En dit is geen verschijnsel dat zich alleen tot het Engels beperkt, neen het vertoont zich evenzeer in de overgang van Latijn tot Frans, vgl. overgangen als: kanem > tšien > chien en in het Oudfries, a: > e: (rēd, dēd(e)); in het Gotisch, ae: > e:, | |||||||
[pagina 271]
| |||||||
en wat het consonantisme betreft in het OE., k > kj > tj > tf, het OFries k > ts, en in de overgang van Latijn tot Frans: kentum > *sentų > tsẽent > cent en dergelijke verschijnselen in het Italiaans en Spaans. En ook de corresponderende g: OE. g > j (giefan), OFries ieva; alsook in het Italiaans. Ook neme men hierbij vooral in aanmerking de Engelse overgang , en de talloze voorbeelden door Chatterji vermeld in het in de G.V.S. aangehaalde artikel.
Het is natuurlijk verre van mij te beweren als zou de frontal tendency in alle talen gelijkelijk ontwikkeld zijn of zelfs in alle talen optreden. Er zijn ook talen - en Van Ginneken, hierbij GrammontGa naar voetnoot4) aanhalend wees er reeds vroeger opGa naar voetnoot5) - die een meer centrale articulatiebasis zoeken, zoals bv. het Sanskriet. Echter zelfs in deze taal treedt voor het consonantisme soms de frontal tendency op:
Wij kunnen dan ook niet anders dan de frontal tendency beschouwen als een fundamentele impuls in de evolutie der taal. Wel willen wij in dit verband wijzen op iets, dat wij als een tweede grote grondwet van de klankverschuivingen beschouwen en dat feitelijk in zeker opzicht tot de phonologie kan worden gerekend. De frontal tendency is natuurlijk gebonden aan de begrenzingen haar door haar werkzaamheidssfeer opgelegd; evenals elk proces kan zij dialectisch - dit in filosofische zin - in haar tegendeel omslaan zodra zij de grenzen van haar gebied bereikt, en dit wil | |||||||
[pagina 272]
| |||||||
in haar bijzonder geval zeggen, dat er een zeker herstel plaats vindt, niet doordat de oude klanken hersteld worden, maar doordat een articulatiebasis zozeer naar voren schuift, dat het achterste en middengedeelte van de mond buiten werking dreigen te komen. In zekere zin nu, doch volstrekt niet in de mate dat men van een herstel van de oorspronkelijke toestand kan spreken, glijden nu andere klanken in de leeggekomen plaatsen. Het is daarbij alsof de al te sterke extreme ontwikkeling van het verschijnsel gedeeltelijk wordt opgeheven, doch het is zeer zeker geen louter mechanisch proces, noch kan men erop de formule toepassen als zou actie gelijk zijn aan reactie. Laat ons dit met een enkel voorbeeld verduidelijken: wanneer de Engelse vocalen tengevolge van de frontal tendency vóór in de mond gelegen plaatsen hebben ingenomen, zijn dus posities als die van de a: en de ɔ: vrijgekomen. Blijft dit nu zo? Neen, weliswaar bleef de plaats van de a: geruime tijd onbezet, doch in de 18e eeuw doet zich weer een a: voor, nl. het product van de ae, die reeds vroeger gerekt was tot ae:, welke gerekte vocaal door de overgang ae: > a: de vrijgekomen plaats gaat innemen (faest > fae:st > fa:st)Ga naar voetnoot7). De au, aw (taunt, draw) gaat reeds over tot ɔ: in de 15e eeuwGa naar voetnoot8), waarschijnlijk echter eerst in het eind, daar eerst de 16e eeuw bewijzen uit de spelling biedt. Tevens gaat de ou in de groep ouχt > out (met vroeg verlies van de χ) over tot ɔ:, zodat hiermee de kringloop gesloten wordt. Toch kan men van een dergelijk proces niet zeggen: plus ça change, plus ça reste la même chose, want dit ware een oppervlakkige uitspraak: de nieuwe a: en ɔ: liggen niet alleen waarschijnlijk iets meer naar voren dan de oude vocalen, maar de χ is geheel verdwenen en bovendien waren de oude au en ou die in verband met de χ optraden (caught, bought) onder invloed van de laatste, sterk gutturale klanken - en het herstel is tenslotte slechts gedeeltelijk, daar immers de producten van de frontal tendency zelf behouden blijven. Een dergelijk verschijnsel doet zich ook in het OFries voor: de a: > ae: > e:-overgang opende een weg voor de overgang au > a: (āge, ‘oog’, etc.) en in het OEngels, waar de overgang a: > ae: (Anglisch en Kentisch > e:) de weg vrijmaakte voor de overgang ai > a: (hám). | |||||||
[pagina 273]
| |||||||
Zo vertoont ook het Sanskriet na de overgangen o: > a: en e: > a:, een herstel van de o: en e:-posities door de overgangen au > o: en ai > e:Ga naar voetnoot9). Uit deze voorbeelden blijkt ten duidelijkste dat de ‘frontal tendency’ of de neiging tot een andere bepaalde articulatiebasis in geen enkele taal ongelimiteerd voort kan gaan. Zij vindt zich grenzen opgelegd die voortvloeien uit de consequente ontwikkeling van haar tendenties in verband met de organische basis en de wetten der harmonie.
Leiden, Januari 1941. A.A. PRINS. |
|