Onze Taaltuin. Jaargang 9
(1940-1941)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTweetaligheid in het renovatiedeel van het Schinveldsche rolen genachtingboekOp zichzelf is deze tweetaligheid in een Limburgschen tekst, ontstaan in 1661 in de onmiddellijke nabijheid der Benrather linie, niet iets verwonderlijks. Zooals al in het naschrift bij het voorafgaande artikel over ‘noick’ is gezegd, ligt de scheiding van Nederlandsch of Nederduitsch en Hooglandsch of Hoogduitsch tusschen de folio's 11 en 12. Maar de beide taalnormen maken inbreuk op elkaar: Nederlandsche (onverschoven) vormen in het Duitsche deel en Duitsche (verschoven) vormen in het Nederlandsche deel. Daarbij valt folio 20 op door een sterkeren Nederlandschen inslag. En in het Nederlandsche gedeelte is de uitvoerige renovatie-titel (auteur de renovator zelf!) op folio 2 recto in het Duitsch. Hij luidt als volgt: Diese Roll is Renouirt in dem Jahr nach der Seliger geburt Christi Anno 1661 in Maijo alle mannen vnd latten hier nach beschrieuen. Dis sijndt al soclhe (sic) Mannen Vnd Mannen quedderen als zu behoren Vnd zu staen Joncker Diderich Heijenhoeuen in sijnem hausz hoeff herlicheijt gelegen zu Schinvelt, ahn ietzo zugehörig dem Woll Edelgebohrnen Vnd Gestrengen Herren Casparn von Berhen Capitaine zu fuesz in diensten der Ho: Mo: Herren Staten | |||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||
General der Vereinigder Niedenlanden. Renouirt op dem hausz zu Schinvelt Im iahr wie oben stehet. Prof. Hermesdorf merkt op (De Maasgouw, jrg. 60, blz. 62) dat deze titel niet den indruk maakt ‘dat de renovator beschikt over groote gaven op het gebied van denken en schrijven’. We zien dan ook een slordige toepassing der hoofdletters, schrijffouten en een gebrekkigen stijl. Onverschoven vormen zijn: latten, beschrieuen, quedderen, Diderich (de tweede d), Vereinigder en opGa naar voetnoot1). Verder valt op herlicheijt i.p.v. -keijt, en de ij-spelling. Onder den titel beginnen dan de door den renovator overgenomen en herschreven posten, in Nederlandsch, maar met eenige Duitsche eigenaardigheden. Deze zijn misschien voor een deel aan den renovator toe te schrijven. De origineelen der posten t/m folio 11 zullen in ieder geval ook wel Nederlandsch zijn geweest. Immers, de titel is Duitsch (met enkele neerlandismen); de posten zijn Nederlandsch (met enkele Duitsche eigenaardigheden). De renovator geeft, blijkens den titel, de voorkeur aan Duitsch. Waren de posten nu Duitsch geweest, dan zou de renovator - die zelf een Duitschen titel schrijft - ook in Duitsch hebben overgenomen. Het volgende lijstje geeft een beeld van de Duitsche woordvormen in het Nederlandsch gedeelte, d.i. in de posten 1-67 (nummering van mij W.D.).
| |||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||
Deze laatste groep is zeker wel aan den renovator toe te schrijven; het zu is hem zoo vertrouwd, dat het pas na eenigen tijd verdrongen wordt door to en tot die hij voor zich heeft. Ook van de andere groepen zullen er, geheel of gedeeltelijk, voor rekening van den renovator komen. Het geval ausz uit groep 6 b.v. staat in de uitdrukking ein spliet ausz d.i. ‘een afsplitsel (deel) uit’, in post 7. Maar in de posten 5, 6, 9 en 13-19 staat telkens correct ein spliet vijt. De ontsporing ausz verraadt dus mogelijk weer den renovator. Groep 2, het verschoven suffix -lich, is in overeenstemming met den modernen dialecttoestand; het suffix reikt immers dialectisch over de Benrather linie heenGa naar voetnoot2). Overigens verraden deze groepen geen parallelisme met moderne dialecttoestanden; integendeel, het woord ‘ook-auch’ verschijnt als oick (4 maal; ‘ik-ich’ en ‘mi(k)-mich’ ontbreken). Een beeld van den Nederlandschen invloed op het Duitsche gedeelte (posten 68-110, folio's 12-22 r.) geeft de volgende verzameling van onverschoven woordvormen (hier buiten beschouwing gelaten folio 20 met de posten 103 en 104).
| |||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||
Hiervan wijzen de groepen 3 en 5 in de richting van de moderne dialecttoestanden, want nog steeds is p in Anlaut gebleven in het Ripuarisch en ook nog beantwoorden daar aan germ. đ en ƀ een d en v. Deze twee groepen zijn de belangrijkste van de vijf. Maar van den anderen kant staan in onzen tekst consequent, en frequent, de verschoven vormen das(z) en auff (in samenstellingen ook uff-); dit in tegenstelling tot de Ripuarische uitzonderingen dat en op. Te verwonderlijker, nu toch de groepen 3 en 5 schijnen te spreken voor een zich-opdringen van een bepaald Ripuarischen norm. Ook het woord ‘dorp’ komt eenmaal voor en wel als dorff, terwijl Ripuarisch dorp is. Het bovenstaande doet ons besluiten dat in de Schinveldsche mankamer Heyenhoven de administratie werd gevoerd volgens algemeene schrijftaal-normen. Er is een noord-westelijke norm, de Nederlandsche, en er is een zuid-oostelijke norm, de DuitscheGa naar voetnoot3). Hun beider invloedssferen reiken tot Heyenhoven; beide zijn ze er in gebruik. Het is dus niet verwonderlijk dat op de plaats van ontmoeting, Heyenhoven, ze elkaar zullen beïnvloeden. Daarbij komt dan nog de beïnvloeding van beide door het dialect (boven resp. groep 2 en groepen 3 en 5). Intusschen blijven er dan nog altijd raadsels over. Waarom is ‘kerk’ geregeld verschoven in het Nederlandsche deel (dissimilatie?), waarom ‘broek’ geregeld onverschoven in het Duitsche deel? Voor den vorm schreiber in het Nederlandsche deel kan men nog wel een verklaring gronden op de omstandigheid dat hiermee zijne hoogheid zelf, de schrijver van alles, bedoeld is. En voor hausz mag misschien gelden dat, althans | |||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||
in twee van de drie gevallen, hiermee bedoeld is: het hooge huis zelf van den leenheer, het leenhof. Dan zou dit beteekenen dat het Duitsch meer aanzien genoot dan het Nederlandsch. Een afzonderlijke bespreking vraagt folio 20 (posten 103 en 104), die niet als Duitsch + neerlandismen is op te vatten, doch op zijn minst een gemengd Duitsch-Nederlandsch karakter vertoont. Dit moge blijken uit de volgende lijstjes.
In deze verwarring valt vooral op het consequent onverschoven dat 5 ×, dat in het heele overige Duitsche gedeelte, gelijk we zagen, niet wordt aangetroffen. Het strookt met een Ripuarischen norm! Tegenover op 2 ×, darop staan echter auffstellen en auffgenomen, maar de eene keer dat ‘ook’ verschijnt, is het auch. Verder is er nog een post die niet onbesproken mag blijven, hoewel hij staat vóór den renovatietitel, op folio 1 verso namelijk. Hij is blijkbaar ook van de hand van den renovator en werd misschien aanvankelijk vergeten en is zoo dan een beetje buiten het bestek terechtgekomen. Ook deze post heeft een gemengd karakter.
Hierbij is de groep op, opgedragen, ophelder 2 ×, dat 2 ×, dit in overeenstemming met een Ripuarischen norm. Merkwaardig is dat alleen in de posten van uitgesproken halfslachtig karakter (deze en de twee van folio 20) de Ripuarische schibboleths ‘op’ en ‘dat’ een kans krijgen! Tenslotte is nog van belang een vraag in verband met de omstandigheid dat de tekst een renovatie, d.w.z. een herschrijving is. | |||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||
Wat stond precies in het origineel? Dat de renovator-afschrijver herhaaldelijk fouten maakte, blijkt overduidelijk. Maar ‘vertaalde’ hij soms ook? Een beslist antwoord is niet wel mogelijk; toch lijkt me waarschijnlijk dat de afschrijver niet bewust vertaalde. Welke reden zou hij immers gehad kunnen hebben om een gedeelte in het Nederlandsch te vertalen (event. te laten) en een ander deel in het Duitsch te laten (te vertalen)? Het is redelijk om aan te nemen, dat een en ander berust op de verschillende redacties (Nederlandsch of Duitsch) waarin de opeenvolgende schrijvers in den loop der jaren hun verbalen opstelden. Er zijn te onderscheiden een periode waarin Nederlandsch, en een periode waarin Duitsch werd geschreven. De Nederlandsche periode is, volgens de gedateerde posten, van 1511-1559; de Duitsche van 1570-1657. Dan zijn er nog 4 gedateerde Nederlandsche posten die in de Duitsche periode vallen, nl. de posten 1, 4, 51, 52 in de jaren resp. 1600, 1611, 1617 en 1625 (Duitsche posten uit deze jaren zijn er niet). Men verlieze niet uit het oog dat ook dit viertal in het Nederlandsche gedeelte der renovatie staat, waaruit men zou kunnen opmaken dat de renovator gesorteerd heeft naar den taalvorm. Want chronologisch is deze plaatsing ten eenenmale niet, ook in het algemeen is de opeenvolging der posten in het Nederlandsche gedeelte weinig chronologisch. Die in het Duitsche gedeelte is veel meer, hoewel niet volmaakt chronologisch. De halfslachtige posten 103 en 104 van folio 120 in het Duitsche gedeelte zijn gedateerd 1623 en 1636. Misschien is den renovator toch ook de minder Duitsche taalvorm opgevallen en is dáárom op de verso-zijde een abnormaal groote ruimte onbeschreven gebleven. De buiten het bestek vallende halfslachtige post (op folio 1 v.) is gedateerd 1544. Bracht de renovator ook veranderingen aan? En zijn daardoor dan sommige formuleeringen of inkleedingen aan hem persoonlijk toe te schrijven? Een antwoord is ook hier niet gemakkelijk te geven; nochtans wil ik t.o.v. een enkel geval mijn standpunt bepalen, en wel juist t.o.v. het woord noick, dat in het vorige artikel aan de orde was. Het eerste noick-geval staat op folio 3 recto in post 4: Noick ontfangen Jan Spetggue, nu ontfangen Arndt Spettens, ouermits Herman Schaeps, ende Pauls Gielen als Leen Mannen, Nun Weijmer Spettens Vatsen? op den 25 octobris 1611. Deze dateering bij de laatste ‘ontvangst’ neemt de renovator dus over uit het | |||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||
origineel; hij zelf immers schrijft in 1661! We moeten nu redelijkerwijze aannemen dat hij bij de twee voorafgegane ‘ontvangsten’ geen dateering aantrof in het origineel; hij kon ze dan vanzelf niet overnemen. Hij trof er dan wel aan de woorden noick en nu (nun). Dat de woordjes noick en nu (nun, nuhn) een dateering uit het origineel zouden vervangen en dus woorden van den renovator zouden zijn (gelijk Prof. H. suggereert t.a.p. noot 1 en bijbehoorende passage), wordt door dezen post (en andere) al zeer onwaarschijnlijk gemaakt. Hierboven staat nun èn een dateering (25 octobris 1611)! We moeten aannemen dat de renovator de woordjes noick en nu (nun, nuhn) heeft aangetroffen in den tekst dien hij voor zich had. En kunnen met waarschijnlijkheid besluiten dat noick opklimt tot de eerste helft der zestiende eeuwGa naar voetnoot4). WILLY DOLS. |
|