| |
Ter inleiding bij de phonologische vragenlijst voor de dialekten in Nederland
De hieronder afgedrukte vragenlijst is een omwerking van die, welke op 29 Januari 1940 op de te Amsterdam gehouden vergadering der Nederlandse Phonologische Werkgemeenschap besproken werd. Van de daar, door professor Van Ginneken en anderen, gemaakte opmerkingen is een dankbaar gebruik gemaakt, evenzo van de schriftelijke opmerkingen, ons door verschillende leden der Werkgemeenschap toegezonden. In het bijzonder mogen prof. Dr. Th. Baader, de heer W. Dols, prof. Dr. A.W. de Groot genoemd worden, alsmede prof. Dr. L. Grootaers te Leuven.
Een speciale phonologische vragenlijst voor ons taalgebied is zeer gewenst, daar dit, evenals elk ander taalgebied, zijn eigen structuurregels en zijn specifieke phonologische tegenstellingen heeft. En nu wij in Nederland een Phonologische Werkgemeenschap hebben, ligt het op de weg van deze, om zulk een lijst te doen samenstellen. De ondergetekenden, voorzitter resp. secretaris der Werkgemeenschap, hebben zich met die taak belast.
Men kan op verschillende wijzen van deze vragenlijst gebruik maken. Zij die een volledige phonologische beschrijving van een
| |
| |
dialekt in de vorm van een monographie willen geven, kunnen er een leidraad in zien. Mocht het gebruik van onze lijst hun aanleiding geven tot aanvullingen en verbeteringen, dan houden wij ons voor mededeling hiervan aanbevolen. Men kan echter ook de vragenlijst meer of minder uitvoerig vraag voor vraag beantwoorden. De beantwoording van sommige vragen zal een niet geringe arbeid vereisen, daar men er een omvangrijk materiaal voor bijeen zal moeten brengen. Al naar men tijd beschikbaar heeft voor dit studie-object, kan men aan zulke vragen meer of minder aandacht wijden. Ook een gedeeltelijke beantwoording van de lijst zal dankbaar aanvaard worden. Behalve voor een dialekt, dat men als zijn moedertaal spreekt, kan men ook voor een dialekt, dat door een ander in een monographie is beschreven, althans een deel der vragen beantwoorden, al zal het in dat geval wel aanbeveling verdienen de beantwoording te doen toetsen door een kundig dialektspreker.
Bij de volgorde der vragen hebben wij er naar gestreefd, bijeenbehorende zaken niet uit elkaar te rukken. Vraag 1-25 hebben betrekking op het vocalisme, vraag 26-49 op het consonantisme. Het was niet wel mogelijk, uit deze afdelingen alle vragen betreffende structurele eigenschappen van grotere eenheden (klankgroep, syllabe, morpheem, semanteem, woord) geheel te weren; de vragen 50-53 zijn speciaal aan zodanige structurele regels gewijd. Nr. 54-59 vragen naar eigenaardigheden van accent en intonatie. Dat de groepering niet steeds even strak is, behoeft naar onze mening niet te schaden noch hinderlijk te zijn. Evenmin dat er een paar vragen zijn opgenomen, die niet strikt phonologisch zijn.
Wij zullen het op prijs stellen, wanneer zij, die de lijst voor een of ander dialekt beantwoorden, ons mededeling daarvan doen, liefst ons een afschrift of afdruk van hun beantwoording toezenden (adres: Dr. K. Heeroma, Toorenveltstraat 32, Oegstgeest). Wij hopen, dat het eens mogelijk zal zijn, een groot aantal van zulke phonologische dialekt-beschrijvingen in bundels uit te geven, die dan als bouwstoffen kunnen dienen voor een phonologische kaart van Nederland. Vooralsnog is dit een wens voor de toekomst, welks verwezenlijking niet zeer nabij lijkt. Dat is echter geen reden om niet ijverig aan het werk te gaan.
N. VAN WIJK.
K. HEEROMA.
| |
| |
| |
Phonologische vragenlijst voor de dialekten in Nederland.Ga naar voetnoot1)
1. | Welke vocaalphonemen kent het dialekt?
Hoe groeperen ze zich tot een systeem?
(In het A.B. komen in aanmerking: zwakgesneden, scherpgesneden, tweeklanken, ə [Phon. § 6; zie ook vraag 54].) |
2a. | Bestaat naast de vocaalphonemen van zien en toen ook dat van nu? |
b. | Bestaat naast de vocaalphonemen van dit en óp ook dat van hut? |
c. | Bestaat naast de vocaalphonemen van been en zo ook dat van beuk? |
d. | Bestaat naast de vocaalphonemen van pet en kòp ook een vocaalphoneem als in duits götter? |
e. | Bestaat naast de diphthongphonemen van meid en goud ook dat van huis? |
f. | Bestaan er nog andere geronde palatale vocaalphonemen? |
3. | Bestaan er naast de scherpgesneden klinkers ook korte zwakgesneden klinkers? Zo ja, welke?
[Toelichting. ‘Scherpgesneden’ zijn de gewoonlijk ‘kort’ genoemde klinkers van dat, pet, kop, dit, hut, op; zie Phon. blz. 38 vgg. en vraag 54. - Vraag 3 is slechts voor weinig dialekten van belang; vgl. vraag 55.] |
4. | Is er meer dan één o-phoneem in de klasse der zwakgesneden klinkers? |
5. | Is er meer dan één e-phoneem in de klasse der zwakgesneden klinkers? |
6. | Is er meer dan één oe-phoneem in de klasse der zwakgesneden klinkers? |
7. | Is er meer dan één uu-phoneem in de klasse der zwakgesneden klinkers? |
8. | Is er meer dan één ie-phoneem in de klasse der zwakgesneden klinkers? |
9. | Is er meer dan één ò-phoneem (kòp) in de klasse der scherpgesneden klinkers? |
10. | Is er meer dan één e-phoneem in de klasse der scherpgesneden klinkers? |
| |
| |
11. | Is er meer dan één ó- (resp. oe-) phoneem (óp) in de klasse der scherpgesneden klinkers? |
12. | Is er meer dan één u-phoneem (hut) in de klasse der scherpgesneden klinkers? |
13. | Is er meer dan één i-phoneem (pit) in de klasse der scherpgesneden klinkers?
[Toelichting bij 9 en 11-13: in de dialekten die ò en ó onderscheiden behoort ó (op) met i (pit) en u (hut) tot de hoge rij; de bedoeling der vragen is, of naast deze klanken een kategorie van nog geslotener (nauwer, hoger) scherpgesneden vocalen bestaat.] |
14. | Zijn ò en ó (kòp, óp) een of twee phonemen? In welke woorden heeft dit vocaalverschil differentiërende functie [Phon. bldz. 39, 91]? |
15. | Bestaan er lange wijde (open) vocalen è, ò, ? Zo ja, komen ze alleen in vreemde woorden voor (scène, rose, freule)? Of ook in Nederlandse woorden (in Oostelijke dialekten lḕzn, lṑtn enz.)? Zijn er woorden die alleen door deze vocalen verschillen van woorden met lange nauwe (gesloten) e, o, ö? |
16a. | Luiden de zwakgesneden klinkers vóór een r anders dan vóór andere consonanten? Van welke aard is het verschil? [Phon. bldz. 73.] Bestaan er ook vóór andere consonanten even opvallende combinatorische varianten? |
b. | Komen groepen bestaande uit diphthong + r (eir, uir, our) voor? |
17a. | Als aan ndl. ij een diphthong beantwoordt, hetzij altijd, hetzij alleen aan het einde ener lettergreep, verschilt deze dan van de klank, die aan ndl. ei beantwoordt? |
b. | Welke diphthongen komen voor? Zijn hieronder zogenaamde ‘stijgende’ diphthongen (iè, uò, üö, ea, oa)? |
c. | Beantwoorden aan ndl. ui twee diphthongen? Wordt bijv. spuiten met een andere diphthong gesproken dan buiten? |
d. | Beantwoorden aan ndl. ei (ij), ui, ou diphthongen of monophthongen? |
e. | Beantwoorden aan ndl. ee, eu, oo monophthongen of diphthongen? |
18. | Zijn de diphthongen bewegingsdiphthongen of standdiphthongen [Phon. bldz. 41 vg.]? Of komen beide soorten voor? In het laatste geval, geef voorbeelden! |
| |
| |
19. | Zijn aai, ooi, oei, eeuw, ieuw als groepen van twee phonemen met tweede lid j, w op te vatten [Phon. bldz. 28 vg.]? |
20. | Waar ligt de lettergreepgrens, wanneer op een der tweeklanken ei (ij), ui, ou een vocaal volgt? [Phon. bldz. 114.] In hoeverre bestaan er in deze positie nog diphthongen in zodanige dialekten, waar deze in het algemeen gemonophthongeerd worden? [Vgl. vraag 17d.] Bijv. eieren, beiaard, vrijage; luieren, luiaard; trouwen, houweel. |
21. | Zijn er nasaalvocalen, anders dan als occasionele of combinatorische varianten van vocaal + consonant? [Phon. bldz. 72 vgg.] [Een nasaalvocaal als variant heeft men in mes naast mens.] |
22a. | Zijn de voortonige vocalen, in zoverre zij niet als ə worden uitgesproken, zwak- of scherpgesneden? Zijn er soms stylistische variaties? (patent of pattent, koterie of kotterie, abuis of abbuis, totaal of tottaal?). |
b. | Bestaat de neiging om alle voortonige vocalen, afgezien van samenstellingen, tot ə te reduceren? Zo ja, in welke mate is dit proces doorgevoerd? Zijn er regels te geven? |
23a. | Beantwoordt in woorden als veter, vogel, bezem, kopen aan de spellingsgroepen er, el, em, en één phoneem (r, l, m, n, ŋ) of twee phonemen (ər, əl, əm, ən)? Bestaat er een phoneem ? |
b. | Wordt -en als -ə uitgesproken (zonder n)? |
24. | Wordt tussen l of r en daarop volgende n, p, m, f, v, k, g, ch een duidelijk waarneembare ə-vocaal uitgesproken? Men onderscheide de volgende gevallen:
1. | aan het eind van een woord, bijv. dorp, wolk, kern; |
2. | tussen vocalen, bijv. helpen, herberg, tornen; |
3. | als er op de groep l, r + consonant nog een consonant volgt, bijv. herfst, helft, ernst. |
|
25. | Komt hiaat voor:
1. | tussen twee volle vocalen, bijv. naäpen, zoëven, poëzie, Leo (te onderscheiden of de hiaat tussen de leden van een samenstelling staat); |
2. | in de groep: volle vocaal + ə, bijv. naë, toeë, gedweeë; |
3. | in de groep: ə + volle vocaal, bijv. beogen, beoordelen, de aarde? |
|
26. | Welke consonantphonemen kent het dialekt? In hoeverre laten ze zich in klassen indelen? Welke consonanten kunnen
|
| |
| |
| in een correlatiesysteem worden ondergebracht? [Phon. bldz. 44 vg., 64 vgg.] |
27. | Bestaat er een oppositie tussen stemhebbende en stemloze spiranten? [Phon. bldz. 44.] [Te onderscheiden tussen de positie aan het begin van een woord en tussen vocalen.] |
28. | Zijn er woorden die alleen door de oppositie γ/χ (g/ch), v/f, z/s van elkaar verschillen:
a. | aan het begin van een woord? |
b. | tussen twee klinkers? |
|
29. | Wordt de oppositie tussen de spiranten γ en χ (ndl. zagen, vlaggen tegenover lachen) steeds, of in bepaalde gevallen, opgeheven, terwijl z en s, v en f uit elkaar worden gehouden? [Afgezien van het woordeinde, waar alleen χ, s, f gesproken worden.] |
30. | In hoeverre beperken χ, s, f aan het begin van een woord zich tot vreemde woorden? In hoeverre zijn ze van structurele omstandigheden afhankelijk (bijv. in giechelen, goochelen, waar men in de beide lettergrepen χ spreekt)? |
31. | Bestaat er een oppositie tussen harde en gemouilleerde consonanten, bijv. n:n' (klank van fra. champagne), l:l', t:t', d:d' (eventueel nog andere paren)? [Voor het begrip oppositie zie Phon. § 10.] |
32a. | Bestaat er een h? |
b. | Zijn er veel woordparen, die alleen door het aanwezig-zijn of ontbreken van een h gedifferentieerd worden? |
c. | Indien de h ontbreekt, is er dan een middel om de oppositie tussen hoog en oog, heer en eer, enz., uit te drukken? |
33. | Bestaat er een occlusieve g (zoals in duits gut) of een spirantische γ (zoals in ndl. goed), of bestaan ze beide als afzonderlijke phonemen? Of komen ze als combinatorische varianten voor? [Phon. bldz. 73 vgg.] |
34a. | Bestaat er phonologisch verschil tussen s- en š-klanken? [De s-klanken zijn: s, z, ; de š-klanken zijn: š, ž, , zoals in frans chant, Jean, engels church, John.] |
b. | Beperken de š-klanken zich tot vreemde woorden? |
c. | Komen š en ž voor als combinatorische varianten van s-klanken? [Eventueel in deminutiva als huisje, in groepen als was je.] |
35. | Bestaat de affricata als phoneem (wel te onderscheiden van de groep: t + s)? |
| |
| |
36. | Bestaat de affricata als phoneem? |
37. | Bestaat de affricata als phoneem? |
38. | Bestaat de affricata als phoneem? |
39. | Wordt in alle posities de w van de v onderscheiden? Voor r? Tussen klinkers? |
40. | In welke posities komt het phoneem j voor (begin van een woord, semanteem of morpheem [Phon. bldz. 28 vg., 120]; in consonantgroepen, bijv. tjalk, medalje, sinjeur, stoepje; in gevallen als boei, boeien)? |
41a. | In welke positie komt het phoneem w voor (begin van een woord, semanteem of morpheem; in consonantgroepen; in gevallen als kieuw, kieuwen [Phon. bldz. 28 vg.])? |
b. | Wordt de w in nieuw enz. (aan het eind van een woord) hoorbaar anders uitgesproken dan in wie enz. (aan het begin van een woord)? Zo ja, met welke der twee stemt de intervocalische w (als in nieuwe) overeen? |
42a. | In hoeverre is het gebruik van m, n, ng (ŋ) afhankelijk van volgende consonanten? [Het A.B. kent n alleen vóór dentalen: kant, landen, ontijdig enz., maar anderzijds beperken m en ng zich niet tot de positie vóór labialen resp. velaren, bijv. hemd, iemker, soms; lengte, mengde, angst.] |
b. | In hoeverre wordt omgekeerd de occlusief geconditionneerd door de nasaal? [Dial. 3e pers. enk. kumpt, kump; begint; hankt, hank.] |
43. | Komt de ng (ŋ), behalve aan het woordeinde en tussen klinkers en vóór k, ook voor vóór een g (zoals in eng. longer), vóór een γ (zoals in het vreemde woord angina), vóór een χ (zoals in bronchitis)? Komen deze consonantgroepen alleen in vreemde woorden voor? |
44a. | Is de r van haard enz. hoorbaar anders dan die van hard enz.? Hoe kunt ge het verschil beschrijven? |
b. | Is de n van maand enz. hoorbaar anders dan die van mand enz.? Hoe kunt ge het verschil beschrijven? [Zie: Onze Taaltuin III, 169 vgg.] |
45. | Bestaat de groep r + dentaal (hard, enz.)? Zo neen, is er dan een middel om woorden als hard en had te onderscheiden? |
46. | Zijn er medeklinkers die alleen in bepaalde posities voorkomen (vooral te letten op h en ng (ŋ)? [Voor j en w is deze vraag reeds gesteld onder 40 en 41. De gevallen van
|
| |
| |
| neutralisatie, genoemd onder 47 en 48, blijven hier buiten beschouwing.] |
47. | Wordt de stemtooncorrelatie aan het einde van een woord door neutralisatie opgeheven, bijv. hoet - hoeden, hep - hebben, lich - liggen, reis - reizen, kluif - kluiven? [Phon. § 12, o.a. bldz. 78.] |
48. | In welke consonantgroepen vindt een dergelijke neutralisatie plaats en hoe wordt zij gerealiseerd (te letten op gevallen als: hoopte, kookte, op de, ijsvogel, uitverkoop, ontzetten, ontberen, ijsbreker [Phon. bldz. 78-80])? |
49a. | Zijn er woordparen, die alleen door een oppositie ts - s van elkaar verschillen, zoals bijv. trots-tros, patser - passer? |
b. | Zijn er woorden, waar ts en s zonder betekenisverschil met elkaar wisselen? |
50a. | Welke consonantgroepen komen voor (samenstellingen buiten beschouwing gelaten):
1. | aan het begin van een woord? |
2. | tussen vocalen? |
3. | aan het eind van een woord? |
|
b. | Welke consonantgroepen komen alleen bij aanhechting van morphemen voor, bijv. breedst, liefst, zesde, vreesde [Phon. bldz. 122 vgg.; v. Ginneken in: Onze Taaltuin VII, 33-46]? |
51a. | Welke suffixen en uitgangen beginnen met een consonant? (-dom, -schap, -heid, enz., -t in de 3de pers. enkelv., -de in het praeteritum enz.) |
b. | Welke praefixen eindigen op een consonant? (ver-, ont- enz.) |
52. | Welke phonemen en phoneemgroepen, of andere structurele eigenaardigheden, komen uitsluitend bij ontleende woorden (incl. ontleningen uit het A.B.) voor? |
53. | Noem de algemeen gebruikelijke interjecties van het dialekt! Hebben deze specifieke phonologische eigenschappen? |
54a. | Bestaat er een verschil tussen scherp- en zwakgesneden intonatie, bijv. lat - laat, vel - veel? |
b. | Zo ja, gaat de regel dat de scherpgesneden vocalen nooit (behoudens interjecties als bah, hè) aan het eind van een woord staan, geheel op? Indien vormen als dà voor dat, hà voor had voorkomen, is dan als compensatie voor de consonant een sluiting van de stemspleet, een h-achtige klank of een andere zwakke klank aanwezig? Geef eventuele woorden van dit type op (incl. tussenwerpsels)! |
| |
| |
55a. | Bestaan er, behalve dat van de vorige vraag, nog andere intonatieverschillen met distinctieve functie? [valtoon en sleeptoonGa naar voetnoot2); speciaal van belang voor het Limburgs.] |
b. | Zijn de woorden, die alleen door een zodanige tegenstelling gedifferentieerd worden, talrijk? |
c. | Bleef naast de hier bedoelde polytonie [Phon. bldz. 52 vgg.] in hetzelfde dialekt een tegenstelling tussen zwak- en scherpgesneden bewaard? |
d. | Zo neen, bestaat er dan toch een verschil tussen lang en kort? En beperkt de ‘polytonie’ zich tot de lange lettergrepen of komt ze ook in de korte voor? |
56a. | Kan de intonatiebeweging zich over meer dan één klank verdelen (diphthongen, klinkers + r, l, m, n of andere consonanten)? |
b. | Kan de intonatiebeweging zich over twee lettergrepen verdelen? [Deze vraag geldt speciaal voor polytonische dialekten.] |
57a. | Handhaaft men in samenstellingen het bijaccent:
1. | vóór het hoofdaccent? |
2. | na het hoofdaccent? |
|
b. | In hoeverre bestaat er een neiging die leden van samenstellingen, welke niet het hoofdaccent dragen, te reduceren tot lettergrepen met ə? |
58. | Door welke regels van woordstructuur wordt de vrijheid van het accent beperkt? Deze algemene vraag splitst zich in de volgende bijzondere vragen:
1. | Welke suffixen met volle vocaal hebben steeds het woordaccent, welke nooit? [-ín, -és, -áge enz., schap, dom enz.] |
2. | Zijn er suffixen die soms wel, soms niet het woordaccent dragen? [Let o.a. op woorden met -loos en -achtig.] |
3. | Welke eerste leden van samengestelde werkwoorden komen zowel met als zonder woordaccent voor? [Gevallen als overlópen en óverlopen, omwíkkelen en ómkeren enz.] |
4. | Wat zijn de typen van woordaccentuering bij samengestelde substantieven? In hoeverre heeft men voorliefde voor een bepaald accent? [Bijv. hérenleven - herenhúis, stádsmens - stadsgrácht, kléinkind - kleingéld, enz.] |
|
| |
| |
59a. | Kan een accentverschil voor woorddifferentiëring gebruikt worden:
1. | in niet-samengestelde Nederlandse woorden? |
2. | in niet-samengestelde vreemde woorden? [A.B. kanón en kánon; over kanón vgl. vraag 22a.] |
3. | in samengestelde woorden? [uitstékend en uítstekend, overlópen en óverlopen.] |
|
b. | In hoeverre komt hiernaast tweeërlei accent zonder betekenisverschil voor? (Bijv. óntvangst en ontvángst, óngeveer en ongevéer.) |
|
-
voetnoot1)
- De afkorting Phon. verwijst naar N. van Wijk's boek: Phonologie ('s-Gravenhage '39).
-
voetnoot2)
- In gelijke betekenis worden ook andere termen gebruikt, bijv. ‘Schärfung’ en ‘Trägheitsakzent’.
|