Boekbespreking
Victor E. van Vriesland. Spiegel van de Nederlandsche poëzie door alle eeuwen. N.V. de Spiegel, Amsterdam 1939.
Spiegeltje, spiegeltje aan den wand, wie is er de schoonste in het gansche land? Zoo klonk het in het oude sprookje uit de dagen van weleer. Bij het boek echter dat thans voor ons ligt heeft Victor van Vriesland voor booze stiefmoeder gespeeld. Maar even onfeilbaar heeft toch het waarzeggend instrument het sneeuwwit schoonst naar voren gebracht... van onze nederlandsche poëzie ditmaal, dat daarna snel verzameld en gebundeld is in dezen statigen en keurigen band, die samenlezer en uitgever gelijkelijk eer bewijst. Als onze moderne tijd steeds meer vervlakt, aan de activiteit van het boekenbedrijf, van de schrijvers evengoed als van de verspreiders, ligt het niet!
En al dadelijk verraadt deze klare spiegel hoe fijn ze te tasten weet. Want wie zou daar nu eenige tientallen jaren geleden zulk een breeden bundel hebben durven beginnen met die stamelende, half onnoozele krabbels, die onlangs bij toeval zijn ontdekt op het laatste schutblad van een engelsch manuscript uit de elfde eeuw en waarmee onze orthodoxe philologie geen raad wist, en dan toch zeggen: zie, het is de schoonheid die hier straalt?
Hebba olla vogala nestas hagunnan / hinase hic anda thu.
Waarlijk zulk een boek doet goed, niet alleen voor den gewonen geinteresseerden lezer, maar ook voor den man van het vak. Het houdt hem wakker, en waarschuwt hem weer eens opnieuw dat het meer dan letters en teekens zijn die hij houdt in zijn hand: schoonheid, het puurste van het leven der eigen natie.
En in dezen trant gaat het dan verder. De geheele Beatrys wordt afgedrukt, honderden verzen lang. Maar de lezer weet het: het was de schoonheid immers die hier in eere diende hersteld. Zoo vindt men hier ook heel wat meer van de Rederijkers dan gewoonlijk wordt geboden: Meester Fransois Stoc, Heinric Maes, Antoenis van der Caek, Jan Dhaese, Jacop van den Rie, Antonjus van Risele, Jan van den Dale, Cornelis Crul en anderen, alle bijna onbekende namen voor wie in de Inleiding echter nog eens apart een lans gebroken wordt. Ja, van Vriesland durft in de negentiende eeuw de Bull, Schaepman, Fiore della Neve (Martinus Gesinus Lambert van Loghem) weer voor den dag te halen uit het duister waarin de Nieuwe Gids had gedreigd hen achter te laten. En opnieuw bewijst de Inleiding dat hij weet wat hij doet.