Onze Taaltuin. Jaargang 8
(1939-1940)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 368]
| |
11. Oost-Brabantse imperatief-constructie met lijdend voorwerp voorop.In Asten in Noord-Brabant zijn imperatief-constructies in gebruik, waarbij het lijdend voorwerp voorop staat, zonder dat men het pronominaal herhaalt. Bijv. dè doe mer ‘doe dat maar’, dè fruit gif ok mer mee ‘geef dat fruit ook maar mee’, menen hoet breng dok mer mee ‘breng mijn hoed ook maar mee’. Deze drie zinnetjes zijn psychologisch niet eens gelijk van bouw. In het eerste begint men met een vage begin-notie, in het tweede en derde staat het psychologisch praedicaat voorop. Deze tweede soort komt ook in het algemeen beschaafd veelvuldig voor, doch dan steeds met een plaatsvervangend pronomen na de imperatief. Zuiver in den hier voor Asten vermelden vorm vond ik het verschijnsel nog voor geen enkel nederlands dialect genoteerd. Ook G.S. Overdiep Moderne Nederlandsche Grammatica Zwolle 1928 § 290 vlgg. zegt dat in gebiedende zinnen in modern nederlands steeds het object en de adverbiale bepaling nà het Vf. staan. Overdiep zegt § 291 uitdrukkelijk: ‘Van de plaatsing van het Vf. in den aanhef wordt alleen afgeweken in poëzie.’ In het mnl. evenwel kan ook het object ervoor staan: die kinder vaet. In de 17e eeuw was dit gebruik nog in krijgsmanstermen over: het geweer schoudert. Overdiep § 291 vindt het dan reeds een archaïsme. Voor het mnl. cfr. Stoett Mnl. Spraakk. § 349 Opm. II en voor meer vbb. Jac. van Ginneken De taalschat van het Limburgsche Leven van Jesus Maastricht-Vroenhoven 1938 § 407, E. Allard Een grammaticaal onderzoek van het proza van Hadewych Amsterdam 1937 § 135 vlgg. en Maria van der Kallen Een grammaticaal en rythmisch onderzoek van Hadewychs poëzie Den Haag 1938, 318-319. | |
12. wgerm. û.In een artikel in Onze Taaltuin VI 11 vlgg. gaven wij o.a. een overzicht van de Astense representanten van wgerm. û, die òf met ui òf met eu gesproken worden. Het interesseerde ons nu | |
[pagina 369]
| |
te weten in hoeverre de representanten in het vorige-eeuwse werkje van H. Hollidee Etsen naar het leven2 Leiden 1883 - waarin de schrijver de gesprekzinnen in Astens dialect geeft - met de moderne Astense overeenstemmen (naar ik meen, dateert de eerste druk van Hollidees werkje van tussen 1879 en 1883). Ik onderzocht daarom in deze tekst de gevallen met û, behalve die voor r, waar uu optreedt, en vond het volgende (de cijfers verwijzen naar de pagina's bij Hollidee): a) uit uit 6, 7, 10 enz., uit- uit- 9, 18, 60, 37 enz., schuit schuit 73, huis huis 10, 18, 49, 53 enz., thuis thuis 55 enz., buite buiten 31, 107, stuivers stuivers 60, kruis kruis 83, sluishuis sluishuis 64, sluiswachter sluiswachter 59, schuifelen bepaald soort fluiten 179, b) deufke duifje 199, 201, 208, heusken huisje 18, 66, 82, seuzen suizen 83, alles tot hiertoe in overeenstemming met het hedendaags gebruik, doch in afwijking met heden: luustere luisteren (thans met ui) 201, gebruuk gebruik znw. (thans met ui) 15, kuil kuil (thans met eu of uu) 140 en voorts beuêlleke zakje (? thans met uu) 169 naast buul zak 79. In verband met dit alles wijzen wij ook op zoer zuur 22, 33, 90, reuzing ruzie 6, 10, 36, snuutje snoetje 199, 201, 204, brulleft bruiloft 18, getuuge getuigen 61, duidelijk duidelijk 205, ik ruik ik ruik 25, alles ook nog heden aldus uitgesproken. Op p. 204 spelt Hollidee fluiêten fluiten (thans met ui). In weinig opzichten dus wijkt de spelling van Hollidee af van het hedendaags gebruik. Heeft Hollidee zich daar vergist of is dit een kwestie van ontwikkeling van de laatste 60 jaren? | |
13. wgerm. î.In ons Onderzoek § 41 geven wij o.a. een overzicht van de Astense representatie van wgerm. î. Wij onderzochten nu in hoeverre de representatie in het vorige-eeuwse werkje van H. Hollidee (zie hierover No. 12) met de moderne Astense overeenstemt. Wij vinden dan bij Hollidee (de hier gegeven cijfers verwijzen naar zijn pagina's) in overeenstemming met thans: a) bijte bijten 40, stijfvol stijfvol 35, pijn pijn 61, 62, nijp knijp 51, ijs ijs 89, wagewijd wagenwijd 210, wijd-e-weg ver weg 50, gelijk gelijk 16, 38 enz., kwijt kwijt 216, wijf wijf 19, 36, 37 enz., fijn fijn 199, prijsboog prijsboog 130, dijk dijk 55, 56, 83, spijt spijt 208, anijs anijs 15, azijn azijn 33, chagrijn chagrijn 95, | |
[pagina 370]
| |
moaneschijn maneschijn 205, lijf lijf 52, 54, petrijze patrijzen 72, zeuvenenvijftig zeven en vijftig 57, altijd altijd 6, 15, 32, 37 enz., zijn zijn infin. + 1e, 3e ps. mv. 16, 18, 21, 36 enz., b) de meen de mijne 36, weezer wijzer 19 enz., weefke vrouwtje 108, c) vêf vijf 216, 179, vêfcenter borrel van 5 cent 15, vef menute vijf minuten 60 (thans zegt men voor ‘vijf’ vêf en heel plat vêjf), hij en ie passim voor hij (slechts 1 × i = hij, nl. p. 155). Het moderne Astens kent verschillende woorden die ie voor oudgerm. î bewaard hebben, bijv. kieve kijven, kieke kijken, kriege krijgen. Nu heeft Hollidee ook bij vele woorden met oude î: ii of ie gespeld. Het viel ons op, dat tot p. 85 uitsluitend ii voorkwam, daarna tot p. 144 uitsluitend ie, en weer daarna door elkaar ii en ie, met ii als verreweg de meest frequente spelling. Het schijnt ons, dat Hollidee bij deze woorden met ii en ie denzelfden klank bedoelt, doch dat hij in de spelling (daarom nog niet in den klank!) niet consequent is geweest. Wij noteerden bij hem (de cijfers verwijzen naar zijn pagina's): kiike kijken 24, 25, 61, 144, 181, 199, 203 enz., kii kijk 15, 35, 40, 201, 161, 182, 218, 206 enz., kieke kijken 107, 171, ankiike aankijken 201, bekiike bekijken 72, ankieke aankijken 99, kie kijk 101, 199, kiekt kijkt 90, kiikt kijkt 17, kiik kijk 205, 216, 24, 62 enz., hiigt hijgt 78, kriige krijgen 6, 18, 35 enz., krii krijgt 184, kriigt krijgt 207, kiive kijven 36, bliive blijven 17, 36, 55, blii blijf 54, bliif blijf 55, blii'-de blijf je 191, bliide blijf je 41, bliede blijf je 94, afblieve afblijven 199, blieve 217, piip pijp 6, 7, 24, piepepeuters pijpschoonmakers 92, scheeresliiper schareslijper 75, alles gevallen, waar het moderne Astens eveneens ie uitspreekt. Verder wijzen wij op ge ziit ge bent 10, 16, 18, 19, 189, 190 enz., ziide ben je 184, zii-de ben je 18, 19, 55 enz., waar thans gerekte i uitgesproken wordt. In hiaatgevallen spelt Hollidee meelêje meelijden 203, réje rijden 185, anrèje aanrijden 59, strêje strijden 216, lèje lijden 73, (men lette op de inconsequentie in de aangifte van de lengte) geheel overeenkomstig het modern gebruik, doch steeds de enclitica: mij mij 6, 18, 24 enz., gij gij passim, bij bij 16, 18, 19, 103, enz., wij wij 51 enz., zij zij passim, ofschoon de klank vaak êj-achtig is. Typisch is dat 2 × ei i.p.v. ij gespeld wordt, nl. gei gij 94, veurbei voorbij 99. Heeft Hollidee toen misschien het meer opene van de diphtong bedoeld? | |
[pagina 371]
| |
Ook het niet-enclitische boerderij boerderij 18 en blij blij 216 spelt Hollidee met ij, hoewel deze woorden in modern Astens steeds met êj uitgesproken worden. Dit geldt ook voor zij zijden stof 199 (rom. grondvorm met ê). riert rilt 66, 190, rierde rilde 205, kniep mes 25, thans ook met ie uitgesproken, zijn door Hollidee wschl. niet met ii gespeld, omdat hij er zich de etymologie niet van bewust was; cfr. A. Weijnen Eigen Volk IX 255. Tenslotte vermelden wij het suffix -lijk -lijk passim. Op de eigennamen als Thijs 25, Driek 24, 32, Mie 201, 18 enz. Marieke 17, Mijntje 72 hebben wij niet speciaal gelet. Afgezien van de zojuist genoemde hiaatgevallen, waar het trouwens meer een kwestie van nauwkeuriger spelling is, zagen wij Hollidees schrijfwijze dus praktisch nergens van het moderne gebruik afwijken. Wij wijzen daarvoor alleen op venijnig venijnig 54, 55, dat thans verneenzig luidt en één maal ge zijt gij zijt 203 (naast frequente spellingen met ii), alsook op zijn zijn poss. 75 en mijn mijn poss. 201, waar modern Astens min en zin heeft. | |
14. 17e eeuwse spreekwoorden en uitdrukkingen, woordbetekenissen, woordvormen, accusatiefvormen in den nominatief, tweesilbige voornaamwoorden diën en wiën, wr > vr, gerekte oorspronkelijke en door umlaut ontstane e voor r, end > eynd, e > i, i > ie, ongediphtongeerde vormen van oude î, vorming van den onv. verl. tijd, vormen van de 2e ps. in inversiegevallen, diminutief-uitgangen, doubletten, ontbreken van de o-umlaut, i-umlaut, wgerm. iu, vocaalverkortingen en varia bij Pater Poirters.Cfr. A. Weijnen Opmerkingen over de taal van Pater Poirters in Vondelkroniek December 1939, 324-335. | |
15. Geslachtsafwijkingen in 's-Hertogenbosch en Veghel.Uit materiaal van pater dr. B. van den Eerenbeemt bleken mij voor 's-Hertogenbosch in afwijking van de algemene cultuurtaal volgende woorden mannelijk: bocht ‘rommel’, bukkəm ‘bokking’, hăŏst ‘haast’, ôôgəmblik ‘ogenblik’, ùrrəgəl ‘orgel’; vrouwelijk: gront ‘grond’, muur, muur'; vrouwelijk of onzijdig: fabriek ‘fabriek’, kanaal ‘kanaal’, raom ‘raam’. Behalve deze laatste groep vindt men al deze afwijkingen (mèt andere) ook bij A. van de Water De volkstaal in het oosten van de Bommelerwaard Utrecht 1904, § 44, een aanwijzing voor de | |
[pagina 372]
| |
nauwe verwantschap der beide tongvallen. Slechts bocht, hăŏst, ùrrəgəl en oogəmblik blijken zich volgens W.G.J.A. Jacob Het dialect van Grave 's-Hertogenbosch 1937, § 58 vlgg. in het Graafs als in Den Bosch te gedragen. Voor Veghel noteerde ik als afwijkend weerom kanaal ‘kanaal’ maar ook fornuis ‘id.’ en kabinet ‘id.’ als vrouwelijk; voorts mest 'mest' als onzijdig en neus ‘neus’ als vrouwelijk (mat. van pater Silverius O.M.Cap.). A. WEIJNEN. |
|