Onze Taaltuin. Jaargang 8
(1939-1940)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRaggenHet woord raggen ontbreekt in het Groot Woordenboek van Van Dale, vijfde druk en in Koenen-Endepols' Verklarend Handwoordenboek, achttiende druk, maar toch vindt men in de dialecten redenen te over om het tot de Nederlandse taal te rekenen. Voor het Antwerps zijn er in het Idioticon van Cornelissen en VervlietGa naar voetnoot1) de meeste betekenissen voor genoteerd, nl. 1o met het lichaam tegen iets wrijven en schuiven, hangen en leunen (noordwestelijke Kempen), 2o a) op iemands lijf gaan hangen of met zijn kleren trekken en sleuren, b) wild, onstuimig heen en weer lopen, sprekende van kinderen (noordwestelijke Kempen), ook in de uitdrukking lopen en raggen, 3o het wild lopen van koeien in de wei, die stierig zijn en op andere koeien springen. Niemand zal er bezwaar tegen hebben, dat deze betekenissen in de gegeven volgordeGa naar voetnoot2) uit elkander ontwikkeld kunnen zijn. In Noord-Brabant ken ik het woord ook, althans in een enkele betekenis. Honderd jaar geleden wist Hoeufft reeds dat het in west-Noord-Brabant, zowel de Baronie als het Markiezaat, in bet. 2b voorkwam: woest, wild lopen, heen en weer lopen (vooral van kinderen), terwijl ik het in westelijk Noord-Brabant: Steenbergen, Zevenbergen, Wouw, Wouwse Plantage, Fijnaart, Dinteloord, Roosendaal, nog als ‘het zich wild gedragen van kinderen’ ken (dus bet. 2). Daarnaast behoort het tot de Hollandse taalschat. Drechterland geeft ragge weer in de 1e betekenis ‘met het lichaam tegen iets heen en weer schuiven’, bijv. op een stoel. Voorts verwijst Karsten naar De Vries en Bouman om het ook verder in deze betekenis in | |
[pagina 327]
| |
Noord-Holland (ook in West-Friesland)Ga naar voetnoot3) te localiseren. Dezelfde betekenis ‘met het lichaam tegen iets wrijven en schuiven, hangen, leunen’ heeft het ook in het Zaanlands, dat het bovendien in een vierde, figuurlijke, betekenis kent ‘het moeilijk malen van een molen, doordat de wind ongunstig is en door de huizen wordt onderschept’. Zelf vond ik ragge ‘wild doen’ in Voorburg en Delft. En wat vroeger tijd betreft, wijs ik op Berkhey, geboren en gestorven te Leiden, die in zijn Nat. Hist. 9. 290 vlgg. spreekt over het raggen en stooten der ossen en bij die ossen in een adem noemt: wild te loopen, te springen of op elkander te raggen. Blijkens mijn materiaal komt ragge ‘wild doen’ verder voor in Goes; Zuid-BevelandGa naar voetnoot4) kent raggen en vliegen ‘ginds en derwaarts lopen’. Het verbreidingsgebied van raggen in deze onderling samenhangende betekenissen tekent zich dus duidelijk af: Noord-Holland - Drechterland, Zaanstreek, West-Friesland - Zuid-Holland, Zuid-Beveland, West-Noordbrabant en (noordwestelijke) Antwerpse Kempen, dus een continu, partiëel ingvaeoons (?), stuk. Daarbuiten vonden wij het niet. Wij hebben de betekenissen tot de grondbetekenis ‘met het lichaam tegen iets wrijven en schuiven’ herleid om een semasiologische steun te vinden voor de in Van Haeringen Supplement weifelend geuite veronderstelling, dat raggen ‘onrustig bewegen, schuiven, wild heen en weer lopen, stoeien’ met rag ‘spinneweb’ zou samenhangen en dat dus de oorspr. betekenis zou zijn ‘de beweging maken om spinrag weg te doen’. Weliswaar is dan dit een bezwaar, dat verschillende dialecten, waar raggen in een der vermelde betekenissen bestaat, ook nog ragen in de bet. ‘rag verwijderen’ kennen. Bijv. Drechterland rage ‘spinrag wegnemen’, West-Noord-Brabant: raoge id.Ga naar voetnoot5) (Zaanlands en Beemsters het raagt ‘er zweven herfstdraden door de lucht’ is weer een andere betekenis). Trouwens ragen ‘van spinrag ontdoen’, hoewel nog niet bij Kiliaen vermeld, is ook verder in Nederland bekend, bijv. in Hindeloopen: raigje (naast raig ‘spinrag’), Fries reagje ‘stof en spinrag verwijderen’ (naast reach, reage ‘spinrag’), maar, naar ik meen, toch ook weer niet buiten het Fries en het raggen-gebied. Van de andere kant hòèft deze tegenstelling raggen ‘wild doen, enz.’ - ragen ‘rag verwijderen’ toch weer geen identiciteit van | |
[pagina 328]
| |
oorsprong onmogelijk te maken, want reeds in de oudste tijd dat rag voorkomt (bij Kiliaen) zijn er ook van rag reeds een vorm met een korte en een met lange vocaal: ragheGa naar voetnoot6) en ragh en dus is het verschil in vocaalquantiteit van ragen en raggen geen bezwaar. Wij zouden dus òf met een semantische splitsing bij een doublet te doen hebben òf met afleidingen van verschillende stammen. Wat ook aan het verband van raggen met rag en ragen doet denken, is het feit, dat het hiervoren geschetste verbreidingsgebied van raggen in grote trekken overeenkomt met dat van ‘rag’ voor spinneweb. Immers blijkens de door E. Blancquaert gepubliceerde kaarten van spinneweb en ragebol komt dit rag (o.a. in de ss. spin-rag, ragebol en raagshoofd) voor in Noord- en Zuid-Holland, een deel van Zeeland, westelijk en midden-Noord-Brabant, Utrecht, westelijke delen van Gelderland, Friesland en stukken van Groningen, Drente en OverijselGa naar voetnoot7). Weliswaar lijkt hier het samenvallen voor noordoostelijk Nederland te ontbreken, maar in dit verband zij gewezen op Fries reagje dat in zekeren zin het raggen-gebied verbreedt. Immers Fries reagje betekent ‘wegjagen’ en ‘afstraffen’ (welke betekenissen evenals Hindeloopens raigje ‘eruit gooien’ zich uit ‘met een raagbol verwijderen’ ontwikkeld zullen hebben) en speciaal betekent omfier reagje ‘door onhandigheid omverwerpen’ en omreagje hetzelfde (bijv. in de zinnen: reagje dat thégûd net fen 'e tafel en: de bern ha de lampe omreage). Wij zien in Fries reagje de betekenis van ‘raggen’ als het ware ontstaan en hebben hier in dit ww., dat naar de vorm beantwoordt aan Ned. ragen en naar de betekenis aan Ned. raggen herinnert en dus als overgangsphase dienst kan doen, een nieuw element, dat de overeenkomst van het rag-gebied met het raggen-‘wild doen’-gebied bevestigt. Met al deze etymologische bespiegelingen blijft echter weer een ander punt duister. Rijen en Asten in N. Brabant en Sas van Gent in Z.Vl. kennen rakken in dezelfde betekenis als W.-N.Br. raggen nl. ‘wild doen’ en zo wisselt in de Antwerpse Kempen rakken ‘woest lopen, overal doorheen lopen’Ga naar voetnoot8), ook bekend in de uitdruk- | |
[pagina 329]
| |
king rakken en brakken, met raggen af. Dit rakken zou etymologisch en semasiologisch beschouwd de grondvorm kunnen zijn van het vrijwel algemeen in Nederland bekende rakker ‘deugniet’ (of zoals het Antwerps Idioticon opgeeft ‘wilde jongen, woelige straatjongen’). Maar het is een groot bezwaar dat, terwijl rakken slechts in enkele delen van Brabant voorkomt, men rakker door vrijwel het hele Ned. taalgebied heen vindt opgegeven (Hindeloopen rakket ‘rakker’, Kampen id., Groningen, Friesland rakker(t) ‘deugniet’, Gelderland-Overijsel, Goeree rakkert ‘deugniet’, Antwerpen (zie boven). Daarom is het toch misschien minder aannemelijk, dat rakker ‘deugniet’ met rakker ‘beulsknecht enz. (zie onder)’ zou zijn samengevallen dan wel dat de betekenis ‘deugniet’ zich uit die van ‘beulsknecht’ ontwikkeld heeft. Trouwens de Antwerpse betekenis rakker ‘ruwe onbeschaafde kerel’, (Fries rakker(t) ‘verachtelijke persoon’) vormt dan een overgangstrap in deze betekenisontwikkeling die bij de coïncidentie-hypothese lang niet zo goed tot zijn recht zou komen. Die andere betekenissen van rakker, waar juist sprake van was, zien wij in 17e eeuws-hollands racker ‘beulsknecht’, Fries rakker(t) ‘paardenvilder’, Kiliaens rakker ‘pijniger, beulsknecht’, ‘nachtwerker, iemand die vuil werk doet’Ga naar voetnoot9), mnd. racker ‘vilder, doodgraver, pleeschoonmaker’. Hun etymologie en onderlinge verhouding is niet volkomen zeker. In het Etym. Wdb. van Franck-Van Wijk wordt de veronderstelling geopperd, dat ‘beulsknecht’ wellicht de oorspronkelijke betekenis zou zijn en wel een nomen agentis bij mnd. racken ‘rekken’, door Kiliaen = ‘uitrekken, pijnigen’ vermeldGa naar voetnoot10), en dat de andere betekenissen te verklaren zouden zijn uit de minachtende kleur, die het woord had. Laat dat nu ook al niet geheel en al onwaar zijn en die ‘kleur’ invloed hebben uitgeoefend, toch lijkt mij rakker ‘pleeschoonmaker, nachtwerker enz.’ eerder samen te hangen met oostfries, nedersaksisch rakken ‘vuil wegmaken, zuiveren’, (Holsteins rakkern ‘drek verwijderen’ kàn een jong denominatief maar ook goed een ouder iteratief of intensief zijn), Gronings rakn ‘zuiver houden, zuiver maken’, Gelders-Overijsels rakken ‘schoonmaken’, Kiliaens-Plantijns racken ‘vuil werk doen, nachtwerken, straten en stallen schoon houden’Ga naar voetnoot11). | |
[pagina 330]
| |
Waar dit rakken vandaan komt, weet ik niet, maar het kàn een gegemineerde vorm van raggen zijnGa naar voetnoot12), dat met zijn door ons aangenomen grondbetekenis ‘de beweging maken om spinrag weg te doen’ zeker als etymon verondersteld mag worden. In elk geval lijkt mij bovenvermeld rakken ‘wild doen’ een op dezelfde wijze door geminatie vervormde raggen-variant. Zodat dus al de hier besproken woordvormen en betekenissen, met uitzondering misschien van die van rakker ‘beulsknecht’, blijken te kunnen samenhangen en terug te gaan op rag ‘spinrag’Ga naar voetnoot13). Tenslotte is er nog een noordoostelijke semasiologische groep van ‘hinderlijk lawaai maken’. Gronings raagn ‘schelden’ (ook in de uitdrukking roupm in raagn ‘roepen en schreeuwen’ en met een deverbatief 't raag, de rage 1o ‘schelderig wijf’ - ook van een meisje in de latere schooljaren: 't is 'n echte rage - 2o ‘kwaadaardig kind’, 3o ‘kwaadaardig dier’: 'n kwoaie rage van n hond), Gronings, Fries, Oldenburgs rachen ‘schelden’, Deventers rache, rachele ‘kwaad spreken’, oostfries rachen ‘schelden, kwaad spreken, lasteren’, Oldenburgs, Drents rachen ‘belasteren’ kunnen misschien ten dele met rag samenhangen. Vooral voor de Groningse groep is dit mogelijk - zo ook nog voor Gronings rag ‘scheldwoord voor vrouwspersoon’ en Gelders-Overijsels ragge ‘slecht persoon, vr.’ Men denke trouwens ook aan de betekenisontwikkeling van Ned. spinnig. Van de andere kant is het verleidelijk deze groep in verband te brengen met hd. rächen ‘wreken’, os. wrëkan id., of hgd. ruegen ‘voor het gerecht brengen’, os. wrôgian id., maar gezien de oorspronkelijke wr-anlaut dezer woordfamilies is dit toch erg bezwaarlijk. De afleiding van deze groep is dus nog duister.
A. WEIJNEN. |
|