Vondel en Pater Brugman
Bij het nauwkeurig nalezen van Pater Brugmans Leven van Jesus, heb ik op twee geheel verschillende plaatsen ineens aan Vondel gedacht; en ik deel ze hier even mee, om aan de Vondelaars de vraag te stellen: zou Joost van den Vondel misschien Pater Brugmans Leven van Jesus gelezen hebben? Best mogelijk, dat Vondel een handschrift hiervan te leen heeft ontvangen.
Mijn twee plaatsen zijn deze:
1o Boek I, Art. 23 (uitgave van Moll, blz. 303).
‘Och die Coninc der glorien hevet verborgen alle die teyken sijnre moegentheit ende hoeger claerheit, ende onder dat cruus der colder nacht ende ander armoede heeft hi se verdunkert. Nochtant also die geboerte ons Heren inder nacht is geschiet, so singet men, dat ons is opgegaen die claer lichtende dach. Ende wal macht dach heiten!’
Ik dacht daarbij natuurlijk aan: O Kerstnacht schooner dan de dagen.
2o Boek III, Art. 137 (bij Moll, blz. 383) hierboven al aangehaald op blz. 248.
‘Laet ons wegen grotelic die leste wonde onder alle die wonden, die hi ontfangen hevet; want sie scoen staet als een rode rose in onsen oghen.’
Ich dacht hierbij natuurlijk aan den Kruisberg: De schoonste rode rozen bloeien, op geenen Griekschen berg o neen, maar op den Kruisberg, hard van steen, waar Jesus' hoofdquetsuren vloeien. Die steen zou dan een reminiscens kunnen zijn aan: ‘Longinus heeft den alreherdesten steen ghesteken’; wat drie regels verder volgt (zie blz. 248 hierboven).
Vondel heeft genoeg mooie plaatsen over Jesus' lijden, om de Vondelaars bij een nauwkeurige vergelijking met P. Brugman, tot