| |
Thomas Hemerken en Pater Brugmans ‘Leven van Jesus’.
In de October-aflevering werd, op het voetspoor van Collega T. Brandsma O.Carm., vrij afdoende bewezen, meen ik, dat Thomas a Kempis' Orationes et Meditationes de Vita Christi geen oorspronkelijk werk kunnen genoemd worden, daar ze in het groote middenstuk eigenlijk niets dan een vertaling of een Latijnsche bewerking zijn van Pater Brugmans door Collega Brandsma teruggevonden middelnederlandsche ‘Beschouwingen’ over het lijden van Christus.
Ik merkte daarnaast echter reeds op, dat Thomas' tekst veel
| |
| |
uitvoeriger was dan die van Pater Brugman; en meende te goeder trouw, dat al deze verdere uitweidingen ten minste Thomas' eigen vinding waren. Dit blijkt nu echter niet het geval te zijn.
Pater Brugman heeft toch behalve de bedoelde ‘Beschouwingen’ over het lijden van Christus, ook nog een ‘Leven van Jesus’Ga naar voetnoot1) geschreven, dat W. Moll reeds in 1854 heeft laten afdrukken, achter in zijn boek over ‘Johannes Brugman en het godsdienstig leven onzer vaderen in de vijftiende eeuw’, in twee deelen te Amsterdam uitgegeven.
Welnu, het blijkt nu, dat Thomas ook dezen Middelnederlandschen tekst vóór zich heeft gehad, en er aanhoudend stukken uit heeft vertaald; en dat wel in zoo'n overvloedige mate, dat wij onze eerste gevolgtrekking: Thomas heeft de Beschouwingen van Pater Brugman vertaald en uitgewerkt moeten vervangen door een tweede stelling: Thomas heeft de Beschouwingen èn het Leven van Jesus van Pater Brugman, bij zijn overzetting in het Latijn, tot één mozaïek verwerkt, waarvan het Leven van Jesus reeds het heele kader bevat, terwijl aan de Beschouwingen vooral de lyrische gebedsvorm is ontleend.
Er blijft dus, als Thomas' geestelijk eigendom nog veel minder over, dan wij aanvankelijk hebben vermoed.
Ik stel er prijs op te vermelden, dat ik ook dezen keer niet zelf de eigenlijke vinder ben geweest, maar dat de vele gelijkenissen tusschen Pater Brugmans ‘Leven van Jesus’ en Thomas a Kempis' ‘Orationes et meditationes’ het eerst zijn opgemerkt door mijn Collega en oudleerling Pater Joh. Heesterbeek S.J. die mij reeds 18 Mei 1929 uit Maastricht een brief schreef met de mededeeling hiervan, en daar toen reeds een drietal afdoende parallelle citaten voor opgaf. Door een samenloop van omstandigheden zijn wij geen van tweeën daar toen nader op ingegaan en was ik zelf de heele zaak vergeten. Maar in de maand October van dit jaar, dus nadat mijn vorig artikel in Onze Taaltuin 8, blz. 161-179 reeds verschenen was, kwam mij zijn reeds vergeelde brief weer in handen. Begrijpelijker wijze ben ik dat toen op eigen gelegenheid eens wat nader gaan onderzoeken; en dit artikel heeft geen andere bedoeling dan het resultaat van mijn nalezing mede te deelen.
Eenigszins vreemd deed het tot nu toe aan, dat Thomas pas op het einde van zijn Eerste Deel, plotseling Pater Brugmans ‘Be- | |
| |
schouwingen’ begon te vertalen. Welnu, dat probleem is thans alweer opgelost. Want het blijkt nu, dat de bewerker van den beginne af het weldoordachte plan heeft gehad, deze beide boeken van Pater Brugman tot één grooter geheel te verwerken.
Want na in Capitulum I, met den aanhef: Domine Deus meus, laudare te desidero...... zoo aanstonds zijn afhankelijkheid bewezen te hebben van P. Brugmans eerste Boek ‘het Leven van Jesus’, dat begint met: ‘Van der hoger glorioser Drievoldicheit soe steet ons die sympelike toe gheloven, te eren, te dancken, te laven ende te gebenedien’; leidt hij onmiddellijk het tweede en zoo goed als alle in de vier Boeken volgende Capitula in met den ons reeds uit onze vorige behandeling bekenden aanhef: Benedico et gratias ago tibi, die het meest karakteristieke kenteeken is van P. Brugmans tweede Boek ‘Beschouwingen’. Toch komt in dit Liber I behalve de overal herhaalde uitroepen: Benedico et laudo te, Laudo et honorifico te, van deze Beschouwingen tot Cap. 22 ‘Opten heiligen palmdach’ zoo goed als niets meer voor. Maar des te meer plaats was er dus om hier P. Brugmans Leven van Jesus te benuttigen.
Maar wij hebben nog een veel-meer-omvattend argument, dat namelijk óók het idee en de indeeling der vier Boeken aan P. Brugmans ‘Leven van Jesus’ is ontleend.
Ook dit werk is toch evenals het boek van Thomas in vier boeken verdeeld, waarvan de titels zijn:
I. | Die menichvoldighe vuerighe begheerte dier older vaders des Olden Testaments tot Ihesus Christus toecomste ende gheboerte, ende van sijnre kintscheit besloten tot sinen dertichsten iaren toe, in 42 artikelen of ponten (28 blz.). |
II. | Van sinen leeren ende leven tot sijnre ghebenedider passien toe, in 22 artikelen (13 blz.). |
III. | Die passie ons lieven Heren, in 160 artikelen (66 blz.). |
IV. | (Van dit boek is geen titel te vinden, maar het is toch duidelijk door de nummering der artikels als afzonderlijk boek van de overige drie boeken gescheiden en behandelt: de mysteriën van de Verrijzenis tot de Nederdaling van den H. Geest en de verspreiding van het Evangelie door de Apostelen; met nog een paar artikels over de religieuze Ordes en den droevigen toestand van het Christendom in de 15e eeuw - om te sluiten met de voorspellingen omtrent den Antichrist en het laatste Oordeel in 30 artikelen (10 blz.). |
| |
| |
Gelijk men uit onze titel-opgave van Thomas' vier boeken op blz. 163 zien kan, heeft Thomas Hemerken echter P. Brugmans twee eerste deelen in zijn eerste Boek samengenomen, maar daarentegen Brugmans vierde deel in tweeën gesplitst. Daardoor beslaat echter Thomas' IVde boek slechts 28 kleine blz. terwijl zijn Boek I uit 50, Boek II uit 160 en Boek III uit 110 kleine blz. bestaat. Daar echter deze indeeling in Boeken verder geen enkel verschil maakt in de behandeling; en in beide werken de Passie met hare omlijsting evident de hoofdzaak is; terwijl ze ook beiden met het begin van het oude Testament aanvangen en (van Brugmans Antichrist en Laatste Oordeelscapita afgezien) met de uitbreiding van het Christendom over de wereld eindigen; is de hoofdconceptie en de gezamenlijke inhoud der beide boeken volkomen aan elkaar gelijk. Het hoofdverschil ligt in de behandeling. Terwijl P. Brugman toch in zijn ‘Leven van Jesus’ een verhaal geeft, hier en daar met gebeden onderbroken, ontleende Thomas aan Brugmans ‘Beschouwingen’ voor al zijn vier boeken den lyrischen gebeds-stijl, die slechts zelden door verhaal of betoog wordt vervangenGa naar voetnoot2).
Wij mogen dus veilig aannemen dat Thomas' eenigszins gewijzigde indeeling der 4 Boeken op die van P. Brugmans Leven van Jesus berust. En ik vermoed met reden dat deze verschillen met opzet zijn aangebracht, om een al te groote gelijkenis te voorkomen.
De vaak letterlijke overeenkomst met ‘Het Leven van Jesus’ zien wij dan ook in Thomas' Cap. 3 reeds beginnen:
PATER BRUGMAN:
Leven van Jesus. Boek 1, Art. 9. |
THOMAS HEMERKEN:
Libr. 1, Cap. 3. |
Ende opdat so grote weerdicheit ende genade Godes mit |
Et ne forte per ignorantiam homo suam posset excusare ma- |
| |
| |
onwetenheit ende ondancberheit der menschen niet vruchteloes wesen en solde of crachteloes; soe en hevet die goedheit Gods niet afghelaeten
na ghelegenheit der vijf tijden doer patriarchen, richtere ende priesteren, coningen ende propheten, van Abel, den rechtveerdighen man, tot Sunte Iohan Baptisten toe, te voertkundigen ende te voren (te) figurieren: die toecoemste des ghebenediden Soens Gods,
opdat des menschen verstant overmids den ghelove opgericht solde wesen tot God in den hemel, ende opdat sine begheerte te bet ende te meer ontsteken worde mit vurigher minnen. |
litiam; consuluisti frequenti admonitione eius errori pandendo legem, inferendo plagas, aperta iudicia exercendo in peccatores, multiplicando signa, promittendo bona futura, ita ut essent inexcusabiles, qui se ad cultum tuum et veritatis notitiam non converterent, nam et quinque saeculi aetatibus per patriarchas, iudices, sacerdotes, reges et prophetas ab Abel iusto usque ad Iohannem Baptistam, praecursorem tuum, non destitisti desiderabilem adventum tuum miris signis ac multiplicibus oraculis praenunciare, promittere ac praefigurare, ut intellegentias nostras tot testibus praecurrentibus ac tua mysteria nuntiantibus ad fidem erigeres et torpentes affectus nostros per viva multorum patrum antiquorum exempla ardenter inflammares. |
Hierna volgen nu de geheimen van het Verborgen leven van Jesus' geboorte af tot op zijn dertigjarigen leeftijd. P. Brugman is hier overal de oorspronkelijke denker, en Thomas is de trouwe volger. Alleen verkort hij hier in plaats van uit te breiden; maar slag op slag ontmoeten wij bij hem P. Brugmans vertaalde woordenkeus, gedachten en bespiegelingen. Een sprekend voorbeeld is de groote nadruk die gelegd wordt in Brugmans 31ste Artikel op het schreien en het gezoogd worden van Jesus, waaraan Thomas zijn heele 7de en 8ste Caput besteedt. Alleen dwingen hem de telkens ertusschen gevoegde aansprekingen om de levendige beschrijvingen en scènetjes van P. Brugman in stukken te breken. Opmerkelijk is het ook, dat juist door die lofzeggingen de mooiste stukken uit Brugman onvertaalbaar bleken, en dus niet opgenomen zijn.
| |
| |
Maar toch is de objectieve inhoud van Thomas' hoofdstukjes geheel en al bij P. Brugman terug te vinden. Precies dezelfde volgorde bewijst hier weinig, omdat ze beiden natuurlijk omtrent Jesus' kinderjaren het Evangelie van Lucas volgen. Toch levert op één punt ook de volgorde een bewijs voor Thomas' afhankelijkheid. Zoo valt het bij P. Brugman op, dat hij na in Art. 38 de vlucht naar Egypte en het zevenjarig verblijf in dat vreemde land te hebben overwogen, in Cap. 39 nog even voortgaat met het verhaal, dat weer de Engel tot Joseph kwam en hem beval naar het land van Israël terug te keeren; maar zich dan ineens onderbreekt om Herodes' moord op de Onnoozele kinderen van 7 jaar terug te gedenken: ‘Mer doch hier en tusschen is goet overdacht die yamerlike ende deerlike doot der cleynre ende onnoselre kinderkens, die tyran Herodes dede doden, om des sueten Ihesus wille enz.’
Welnu, Thomas doet precies hetzelfde en maakt het nog een beetje erger. Nadat hij toch in Cap. 13 niet slechts de vlucht en het verblijf in Egypte heeft behandeld, maar er zelfs de ‘iterata remeatio in patriam’ en de ‘inhabitatio cum parentibus in civitate Nazareth’ aan heeft toegevoegd, keert ook hij met zijn Cap. 14 pardoes naar Bethlehems kindermoord terug, om Jesus met den gebruikelijken aanhef te begroeten Benedico et gratias ago tibi Domine Iesu Christe, spes pupillorum, gloria humilium et corona sanctorum omnium, pro innocenti occisione tot millium puerorum pro tui nominis causa trucidatorum en dan kort den moord der Onnoozele kinderen te behandelen.
Als een enkel staaltje van dit eerste Boek neem ik nog een gedeelte van het laatste samenvattend hoofdstukje over Jesus verborgen leven uit beide schrijvers op.
PATER BRUGMAN:
Leven van Jesus. Boek 1, Art. 42. |
THOMAS HEMERKEN:
Libr. 1, Cap. 16. |
Hier machstu overdenken, waerom dat men niet en leest in den evangelio, wat Ihesus Christus dede van sinen twelef iaren tot sinen dertichsten iaren. |
Benedico et gratias ago tibi Domine Iesu Christe, pro excellentissima sanctitate conversationis tuae, quam cum parentibus in Nazareth diu secrete duxisti ab anno duodecimo usque ad tricesimum aetatis tuae annum, cum eisdem in magna paupertate, humilitate, et subiectione |
Het is guet te vermoeden, dat hi levede in groter armoeden, in oetmoedicheit ende dienstachticheit, mitten werken bewisende |
|
| |
| |
dat hi namaels mitten worden predicte..... wat in den evangelio daer ghescreven staet, dat die Ioden hem van spite hieten des tymmermans soen, ende op een ander stede in Marco hieten si hem een tymmerman te wesen. |
victitando. Laudo et exalto te: pro humillima latitatione inter homines et concives tuos, quod te fabri filium nominari dignatus es pariter et putari, ‘nec aliquod divinitatis signum ad tuam deitatem cognoscendam publice ostendisti.’ |
Hi hevet ons ghegeven exempel der grondeloser oetmoedicheit ende vernietheid, dukende ende swigende totter bequamer ende gheordinierder tijt hem selven te vertonen. O hoverdie der werlt, hoe bistu hier bescamet! Christus en begheert ghenen menscheliken lof of ere. Heimelike heeft hi begheert eerst te leven ende Gode alleen becant te wesen. |
|
|
O humilitas Christi, quantum confundis superbiam vanitatis meae, et quam lucido exemplo me admones fugere apparentiam humanam, - eligere occulte vivere, optare soli Deo innotescere;.... donec ad fructificandum coelitus fuerit admonitio facta. |
Men ziet, hoe kunstig hier alles door elkaar geworpen is, maar hoe alles wat Thomas zegt in P. Brugmans tekst is terug te vinden. Zelfs het schijnbaar tusschengevoegde zinnetje: nec aliquod divinitatis signum ad tuam deitatem cognoscendam publice ostendisti is slechts een korte samenvatting van wat bij P. Brugman onmiddellijk achter de aangehaalde woorden volgt: ‘Het en is geen wonder dat Ihesus van sinen vrienden ende van sinen maghen versmaet is gheweest; want si mochten ghehoert hebben dat gheschiet was inden tempel tot sinen twelf iaren ende daerop hem verhapende dat hi wonder driven solde: ende dat hi se alle rijck ende salich maken solde ter werlt, des hi eene noch en gheen en dede na der werlt loep. Och, woe bijsterlic saghen si toe ende hoe clein achten si hem, anghesien dat daer niet af en quam, als si haepten.’
Hier volgt nog één zinnetje op: ‘Och mensche, leer di vernieten ende denc hierop! Dit is die rechte voetpat der selicheit ende tot enen hoghen beteren gheesteliken leven. Deo gracias’, en daarmee is het Eerste Boek van P. Brugman uit. Thomas zet echter onverstoord met Cap. 17 zijn Liber Primus voort; wat niet wegneemt, dat hij onmiddellijk doorgaat met P. Brugman te vertalen en bij te werken.
| |
| |
PATER BRUGMAN:
Leven van Jesus. Boek 2, Art. 1. |
THOMAS HEMERKEN:
Libr. 1, Cap. 17. |
Laet ons gaen mitten sueten, ghebenediden Ihesus tot Sunte Iohannes Baptisten, die daer predicte den volke ende doepte se inder Iordanen. Het gelievede onsen lieven Heren te seynden voer hem Sunte Iohan Baptisten, van welken hi ghedopet wolde wesen inder Iordanen, want hi alle watere rueren wolde overmids antasten ende rueren sijns alrereynsten ende suverste lichaems. |
Benedico et gratias ago tibi, Domine Iesu Christe, fons bonitatis et origo virtutum, pro humili susceptione sacri baptismatis, pro impletione omnis iustitiae, pro spontanea submissione sub praecursoris tui manibus, a quo in Iordane dignatus es baptizari consecrans nobis baptismi fluenta, in quo cunctis baptizandis, parvis videlicet et magnis, exemplum tribuisti, quatenus salutiferae regenerationis humiliter suscipiant sacramentum.... |
Item laet ons merken, hoe die Vader hem vertoende in eenre stemmen segghende: dit is mijn gheminde Soen; die Soen Godes in sijnre menscheit, ende die Heilighe Gheest in eenre ghedaente van eenre duven. O weermighe cracht des heiligen doepsels, daer die hemelen den ghedoepten werden opghedaen, daer se werden gheestelike vercoren kinderen Godes ende tempelen des Heiligen Gheestes. |
|
|
Benedico et glorifico te pro revelatione coelestium secretorum, pro summae Trinitatis praesentia manifeste ostensa, pro aeternae vitae introitu patefacto, pro beati praecursoris tui Iohannis Baptistae illuminatione.... |
|
Nemo enim mundus a sorde, nisi tu solus mundus et mundator, solus sanctus et sanctificator. |
Zoo beantwoordt Cap. 18 van Thomas aan P. Brugmans Cap. 2 en 3, nog een beetje getrouwer. Terwijl nu echter P. Brugman nog de overige 20 Artikels van zijn 2de Boek eraan besteedt, om vrij uitvoerig de voornaamste gebeurtenissen van Jesus' openbaar leven te schetsen, en zich dan op het einde nog verontschuldigt: dat dit maar een allerkortste samenvatting is ‘ende veel is hier achtergebleven’; weet de altijd meer lyrisch gestemde Thomas hiermee in drie Capitula klaar te komen, respectievelijk Cap. 19: De sancta praedicatione et salutari doctrina Iesu (Brugman art. 8), Cap. 20: De gloriosis signis et benevolentia Iesu (Brugman art. 11), Cap. 24: De exemplis bonisque moribus Iesu et de tribulationibus eius
| |
| |
in mundo (Brugman art. 13 en 10). Hiermee is bij P. Brugman nu het tweede Boek uit, waarna hij zijn Derde Boek Over het Lijden van Jesus aanvangt met een breede uiteenzetting over den tweespalt tusschen Jesus en de Joodsche priesters, Pharisaeën en schriftgeleerden en daarop het Feest van Palmzondag laat volgen, zoodat hij na den feestmaaltijd bij Symon den Melaatsche in Bethanië pas in het 6de Artikel van het 3de Boek aan de gebeurtenissen van Palmzondag komt. Maar Thomas springt van Cap. 21 ineens naar Palmzondag in Cap. 22, waarop nog Cap. 23 en 24 met de geschiedenis van het Avondmaal als slot van het eerste Boek volgen. Hij heeft natuurlijk tijdig begrepen, dat een uitvoerig Leven van Jesus in dezen gebedstoon veel te lang zou worden. Ook nu reeds hinderen die tallooze herhalingen van Benedico et gratias ago tibi. Bij Thomas begint Boek 2 over Christus' lijden nu dus pas na het Avondmaal. Is dit weer niet een opzettelijk aangebracht verschil?
Maar trots alle afwijking in de indeeling, blijft ook voor deze Hoofdstukken gelden, dat al het objectieve van Thomas, meestal in veel uitvoeriger vorm, bij Pater Brugman is weer te vinden; of chronologisch juister gezegd, dat Thomas met de overeenkomstige hoofdstukken van P. Brugmans ‘Leven van Jesus’ voor zich, zijn eigen Latijnschen tekst heeft bewerkt.
Om van deze laatste Capita van Thomas echter een goed begrip te geven, moeten wij natuurlijk de beide boeken van P. Brugman naast elkander opslaan; want men zal zich herinneren, dat Brugmans ‘Beschouwingen’ juist met Palmzondag beginnen.
PATER BRUGMAN:
Beschouwingen. Cap. 2. |
THOMAS HEMERKEN:
Libr. 1, Cap. 23. |
O alresuetste here ihesu cristi, die daer bist broet des levens ende fonteyne des levenden waters, ic gebenedie di ende lave di mit oetmodiger dancberheit voer dijn heilige aventmael, ten welken du mit groter begeerliker begeerten mit dijnen armen ende oetmoedigen discipulen geholden hebst in tegenwordigheit Iudas des verraders. |
Benedico et gratias ago tibi, Domine Iesu Christe, panis vitae et fons aquae Salutaris pro tuo sacratissimo convivio ultimae cenae cum discipulis tuis, quod diu magno cum desiderio celebrare desiderasti quando tu.... cum pauperculis illis discipulis et impio Iuda praesente .. cenasti.... |
|
Laudo et glorifico te pro im- |
| |
| |
Oec soe lave ic di voer die onmetelike miltheit dynre mynnen, wanttu na den eten des paeschlams dat werdige heilige sacrament dyns alren duerberlicsten lichams ende blodes in gesat hebste, in gehoechnisse dijnre passien ende in een teiken dynre hertlicker mynnen. |
mensa largitate excellentissimae caritatis tuae, quod post esum agni psachalis...pretiosissimi corporis et sanguinis tui sacramentum in memoriam passionis tuae et perpetuae dilectionis tunc primum instituisti. |
|
Cap. 24. |
|
Benedico et gratias ago tibi ... pro illo profundae humilitatis tuae et servilis obsequii exemplo maximo, dum tu... humilium servorum tuorum pedes dignatus es ... abluere. |
Oec soe eer ik dy voer dat grote werdige exempel der onspreckelicker oetmoedicheit in dat wasschen der voeten dynre apostelen. |
|
|
Laudo et honorifico te...pro illo eximio et longo divinoque sermone, ‘pleno caritatis igne et dulcedinis favo’ quem post lotionem pedum et Iudae proditoris recessum lucidissima voce praedicasti quo tristia ipsorum pectora confortare et consolari ‘adversus imminentes tribulationes’ studuisti. |
Oec soe danc ic di voer dat lange ende uterste gotlike sermoen dattu sprakest na den heiligen aventmael mit claerre stemmen, in welcken dijne menynge was, die herten te stercken ende te troesten, want si bedruct waren boven maten. |
|
Maar het laatste Latijnsche bijzinnetje is er uit het Leven van Jesus art. 23 aan toegevoegd, waar staat: ‘om sine lieve kinderen teghens den tocomende strijt te wapenen’ en de invoeging ‘pleno caritatis igne et dulcedinis favo’ is ook weer aan het ‘Leven van Jesus’ ontleend, dat in hetzelfde artikel van ‘den honichdranck der vloyende minnen Ihesu’ gewaagt.
Maar als wij ook reeds in den eersten zin van dit caput, de door puntjes aangegeven stukjes invoegen, dan lezen wij daar na cenasti over Judas ‘et inter prandendum sacrae exhortationis verba dulciter protulisti, ipsumque Iudam de sua malitia beningna admonitione revocare studuisti’, dan zien wij dat dit weer slechts een korte samenvatting is van art. 20 uit het ‘Leven van Jesus’ dat begint met: ‘laet ons merken ende ansien die neernsticheit ende die vliticheit, die Christus dede, om Iudas van sijnre boesheit te trecken’, enz. enz. Want zoo gaat het hier bijna overal. Bijna elk
| |
| |
zinnetje, dat aan de ‘Beschouwingen’ door Thomas wordt toegevoegd, is in Brugmans ‘Leven van Jesus’, bij de behandeling van hetzelfde Geheim gewoonlijk letterlijk terug te vinden.
De titels met een korte inhoudsopgave van dit tweede Boek vindt men in Onze Taaltuin van October blz. 164-166. Het is hier natuurlijk niet noodig ze allemaal te behandelen. Wij nemen dus eerst Cap. 4, waarvan ik het reeds op blz. 168-169 opgegeven begin, hier nog eens overneem; om te laten zien, hoe Thomas in het onmiddellijke vervolg daarvan bij afwisseling zijn beide bronnen naschreef.
PATER BRUGMAN:
Leven van Jesus. Art. 35. |
PATER BRUGMAN:
Beschouwingen. Cap. 4. |
THOMAS HEMERKEN:
Libri 2, Cap. 4. |
Laet ons sien, hoe dat die Ioden als verwoede honden comen inder duustere nacht mit stocken mit kusen (knodsen) mit lanteernen mit sweerden. |
O warachtige onnoesel lam gods, afnemer onser sunden, alresuetste here ihesu cristi ic gebenedie ende danck di om dijn willige berietheit totter passiën...doe dijn viande in die donckere nacht comende mit Iudas den verrader mit groter scharenren, mit sweerden ende stocken, mit facculen ende menigerley wapen, om di als enen mordener te vangen, want du hem tegemoet bist gecomen mit opsettige wille suetelike vragende wen suect gi etc. |
Benedico et gratias ago tibi, Domine Iesu Christe, liberator et salvator noster, pro tua voluntaria ad passionem prompitudine, quando venientibus in tenebrosa nocte saevissimis inimicis tuis una cum traditore tuo Iuda nequissimo cum turba multa, cum gladiis et fustibus, cum facibus et armis, tamquam ad latronem comprehendendum mox illis obviam ultroneus processisti dicens: Quem quaeritis? Ego sum. Si ergo me quaeritis, sinite hos abire...nam statim abeuntes retrorsum ceciderunt simul in terram: Quid ergo factum fuisset, si duodecim legiones angelorum accito venissent. |
Ende die valsche verrader Iudas ghinc voer hem, als een bose leydesman. Och hoe sutelick sprac die minlike Ihesus: wien suecti? Ende si antwoerden fellike: Ihesum van Nazareth! Ende hi seghede: Ic bint! Ende se vielen achter rugghe ter eerden..... Och hoe lichtelic hadde hi se al moeghen verderven.... had hi sine mach(t) willen tonen. |
|
Art. 36. |
|
...ende hoe dat Ihesus sprac: ist dat ghi mi suect, so laet dese mijn discipulen vrey en wechgaan. |
|
|
Laudo et glorifico te, innocentissime agne Dei Iesu Christe pro tua |
| |
| |
PATER BRUGMAN:
Leven van Jesus. Art. 37. |
PATER BRUGMAN:
Beschouwingen. Cap. 4
(vervolg). |
ineffabili mansuetudini et insuperabilis lenitatis virtute, quod adversus fraudulentissimum prostitorem non es succensus neque praesentiam eius indignanter aversatus sed potius amicabili dignatus fuisti colloquio solita illum pietate amicum appellans atque dulcissimum oris tui osculum, quo dignus non erat, amanter ei indulsisti dicens: Amice ad quid venisti? Cuius etiam temeritatem, fraudem atque nequitiam humili corripuisti sermone: Iuda, osculo filium hominis tradis? |
Ende die goedertieren minlike Ihesus en heeft hem niet gheweygert den mont, mer sinen ghebenediden, honichvloyenden mont heeft hi vriendelike ghevoecht an den mont des verraders. Ende daerenbaven, o suete Ihesu, so hebstu hem vermaent der older vrientscap segghende: Vrient waerto bistu ghecomen. |
|
|
Voert so lave ic di alre onschuldichst laem gads voer die onsprekelike sachtmoedicheit die du an Iudas bewesden hebstu, verdrachtelick nemende sijn valsche gruete ende sijn venynig cussen dyns alren suetsten mondes, des hi onwerdich was etc. mer mynlicke ende oetmoedelicken hem berispende: O Iuda mit enen cussen leverstu des menschen soen? |
|
Ende want dit niet en halp, so hebstu hem scerpeliker toeghesproken, seggende: O Iuda, hoe dorstu den soen des menschen mit enen cussen verraden! |
|
PATER BRUGMAN:
Leven van Jesus. Art. 38. |
PATER BRUGMAN:
Beschouwingen. Cap. 4
(vervolg). |
|
|
O quam miranda pietas... Iesu piissime mitissime, quod in fraudulenta traditione non es oblitus veteris amicitiae et dulcedinis, sed pro grandi iniuria beneficium impendisti sanitatis, dum mutilatam a discipulo aurem servi pontificis curasti, ipsumque defensorem tuum Petrum ab invadentium laesione compescuisti dicens: Converte gladium tuum in locum suum. |
Laet ons sien hoe dat die elven apostelen bereyt stonden om haren lieven meyster te helpen, als 't wal scheen in Sunte Peter, die Malchus sijn oer afsloeg. Mer die goedertieren Ihesus benamt, want hi hem geboet, dat hi sijn mes in sijn scheide steken solde, ende daerenbaven sette hi Malchus sijn oer an, ondoechde mit doechde te lonende. |
|
|
Oec soe lave ic (di) voer dat teiken ende werck der mynnen, datstu an Malchus bewesen hebst den boesen knecht, sijn oer weder ansettende. |
|
| |
| |
Men ziet hier duidelijk hoe Thomas de beide boeken van Pater Brugman voor zich heeft en er beurtelings uit verder werkt; en dat in zoo drukke afwisseling, dat hij in één hoofdstuk verschillende malen van bron veranderde.
Toch is het niet te ontkennen, en dit geldt voor vele hoofdstukken van dit tweede boek, dat hij de Beschouwingen tusschen zijn eigen uitweidingen bijna heelemaal letterlijk van Brugman vertaalt, terwijl hij met den tekst van het ‘Leven van Jesus’ veel eigenmachtiger omspringt, en daar veel van weglaat. Blijkbaar beviel hem het groote boek van Brugmans Jesus-leven niet half zoo goed, als de veel minder omvangrijke Beschouwingen; wat trouwens volkomen bevestigd wordt door het feit, dat hij de heele stof van Brugmans vierdeelig ‘Leven van Jesus’, in den lyrischen gebedsvorm der ‘Beschouwingen’ heeft omgezet.
Ook moet er hier nog even uitdrukkelijk op gewezen worden, dat gelijk onze aanhalingen uit Brugmans teksten naast Cap. 4 van Thomas reeds bewezen hebben, de twee werken van Pater Brugman, gelijk trouwens te verwachten was, heel veel parallelplaatsen bevatten, die soms woordelijk overeenkomen; zoodat het in deze gevallen niet altijd ineens is uit te maken, uit welk van de twee boeken de een of andere passage van Thomas ontleend is. In het algemeen moeten wij echter in deze gevallen als zeker aannemen, dat de tekst der Beschouwingen op Thomas meer indruk heeft gemaakt dan de teksten van het Jesus-leven.
Toen Thomas in Cap. 25 nu het Kruiswoord tot Maria en Johannes behandeld had, schoof hij er een nieuw Caput 26 tusschen: De magnificis virtutibus beatae virginis et de dolore ac lacrimis eius. Ook P. Brugmans Beschouwingen hebben zoo'n Hoofdstuk: Van onser vrouwen lof ofter noet heheeten; maar hier volgt het pas als Hoofdstuk 35 na Jesus' dood, tusschen de afneming van het kruis en de begrafenis. Maar ten slotte vinden wij ook in Brugmans ‘Leven van Jesus’ als art. 160; ‘So willen wi Marien een luttel loven’ na de nederdaling van Jesus' ziel in het voorgeborchte der hel, als besluit van zijn Derde boek over het heilig Lijden. Het is te lang om hier de drie teksten in extenso op te nemen: maar wie ze zorgvuldig vergelijkt, ziet al spoedig, dat Thomas hier bijna altijd, niet den op het einde sterk ingekorten tekst der ‘Beschouwingen’, maar den volledigen tekst van het ‘Leven van Jesus’ heeft vertaald en verder uitgewerkt; alhoewel hij zeker beide teksten voor zich had.
| |
| |
Eén zinnetje wil ik althans opnemen, waarin dit heel duidelijk uitkomt:
LEVEN VAN JESUS. Art. 160. |
BESCHOUWINGEN. Hoofdstuk 35. |
THOMAS HEMERKEN: Cap. 26. |
O, al wistu wal, dattet menschelike geslechte moste verloest werden mitter bittere doet uwes lieven kindes, ende al wast also dattu hem onsprekelike lief haddes, nochtans en hebstu hem niet afgetoghen voer den eyseliken anganc des cruces; mer dinen soen ende di selven hebstu gesat volcomeliken onder den liefsten wille Gods. |
Ende voer die vuerige begeerten die du hadste totter salicheit der menschen want du di selven mit dijnen enygen soen, woe lief dattu hem hadste, geheelicke ende oetmoedelicke der gottelicker ordenancie of wille opgedragen hebste. |
Pro sitienti desiderio tuo ad humani generis salutem, quod amara filii tui morte noveras redimendum. |
|
Et licet indicibili amore unicum diligeres filium, non tamen ab horrido crucis aggressu ipsum retraxisti sed temetipsam cum filio divinae ordinationi plenarie submisisti. Attamen in cunctis poenalitatibus suis vehementer sibi condoluisti et usque ad crucis ignominiam intrepido vestigio prosecuta es Iesum prae euntem, discipulorum non attendens fugam, neque Iudaeorum metuens saevitiam, parata potius subire necem cum ipso quam relinquere in tali gravamine filium. |
|
Voert so love ic di want du hem naegevolget bist tot onder den cruce ende bi hem gestaen niet aensiende dat afscheyden sijner discipulen noch ontsiende die wreetheit der ioeden, oec bereit wesende den doet liever te lijden dan in dien last....van hem te scheiden. |
|
Crachtelike hebstu medeliden gehad mit hem in al sijnre pijnlicheit ende totter doet des cruces bistu dinen lieven soen Ihesum na gevolget onverveerd. Och du sageste niet an dat vlien der discipulen, noch du en waerste niet verveert voer die wreetheit der Ioden, mer bereit wesende mit hem den doed liever te liden, dan dinen lieven soen in alsulker last te begeven. |
|
Ik geloof, dat de conclusie duidelijk is, maar de citeering van het geheel zou nog veel sterker doorslaan. Wie dus door mijn voorbeelden niet overtuigd mocht zijn, sla in het alom toegankelijk boek van W. Moll: Joh. Brugman en het godsdienstig leven onzer Vaderen, A'dam 1854, 2de deel blz. 394-96 op en vergelijke die met Pohl: Thomae Hemerken: Opera omnia t. 5 blz. 157-165.
| |
| |
Ook Cap. 29 van Thomas is weer belangrijk, omdat wij er duidelijk uit zien, hoe hij eerst weer begint met Cap. 29 van de Beschouwingen te vertalen. Maar reeds na Impletum est, geeft hij de voorkeur aan art. 123 van ‘het Leven van Jesus’, gelijk men door vergelijking met den in de noot opgenomen paralleltekst uit de Beschouwingen duidelijk zien kan. Slechts het welluidende woord Ceremoniarum heeft hij uit de Beschouwingen nog even weggegaptGa naar voetnoot3).
PATER BRUGMAN: Leven van Jesus. Art. 123. |
THOMAS HEMERKEN: Libri 2, Cap. 29. |
Laet ons luusteren wat die suete ghebenedide Ihesus nu segghen sal. Och hi secht: het is al volbracht, al voldaen ende vervult, wat van mi die olde ewe te voeren ghesecht hevet, wat die sacrificien of offerhanden ghefiguriert hebben, wat die propheten van mi gheprophetiert hebben. Alle die begheerten der heiliger older vaderen sijn al vollbracht. Alle datghene dat totter verlosinghe des menscheliken geslechtes hoert, dats volcomelike gheschiet ende vervult. |
Totius vitae tuae clausulam recte protulisti dicens: Consummatum est, AC SI PATENTER DICERES: Iam impletum est, quidquid vetus Iex de me praedixit, quidquid sacrificiorum ritus et CAEREMONIARUM sacer cultus designavit. Iam veraciter expleta sunt oracula sanctorum prophetarum et diu optata desideriorum patrum antiquorum. Iam omne quod ad redemptionem pertinet generis humani completum habet effectum. |
Deze tekst wordt nu eerst door Thomas nog geparaphraseerd in een lang en breed uitgewerkte alleenspraak. Hierna neemt hij nu echter weer den tekst der Beschouwingen tot model, voor de lyriek op den zesden dag:
PATER BRUGMAN: Beschouwingen. Cap. 29. |
THOMAS HEMERKEN: Libri 2, Cap. 29. |
O suete mynlike Ihesus O |
Iam enim tempus est ut re- |
| |
| |
doerluchtige prince der glorien du hebste die werlt gescapen in ses dagen. Ende nu inder sester older soe hebstu dat werck der menscheliker verloesinge vollbracht. Opten sesten dach hebstu Adam gemaect van der eerden. Ende opten sesten dach hebstu hem verloest mit dijnen duerbaren bloede. Opten sesten dach wart Adam getemptyert ende bedrogen. Ende opten selven dach soe bistu geboetscap ende in der reynre maget tempel ontfangen. Ten sesten dag heeft die mensche gesundicht ende dat paradijs verloren. Ende nu op desen dach bistu om onse sunden gepassyt. Ende die mo(r)der bi dynre genaden wordt int paradijs ontfangen, Opdattu besluten soldste dat nye op dat olde ende dat achtersten mitten irsten, soe hebstu te recht gespraken Consummatum est. |
quiescas ab omni opere quod patrasti in terris. Et tu quidem Domine in principio omnia cum Patre creasti, et nunc cooperante Patre omnia recreasti. Sex diebus opus mundanae conditionis fecisti et nunc sexta saeculi aetate opus humanae redemptionus consummasti. Sexto die hominem de limo terrae plasmasti et sexto die ipsum sanguine tuo redemisti. Sexto die Adam tentatus et per Evam deceptus, sexto die ab angelo nuntiatus es et in virgine conceptus, sexto die homo peccavit et paradisum perdidit, sexto die tu pro peccatis nostris passus es, et latro te miserante paradisum recepit. |
|
Ut ergo nova respondeant antiquis et postrema prioribus factis, digne sextum verbum in cruce fuit: Consummatum est. |
Maar daarna keert hij weer naar het ‘Leven van Jesus’ art. 123 terug om de tot nu toe aan de menschheid gebonden Godheid vrij te laten:
PATER BRUGMAN: Leven van Jesus. Art. 123. |
THOMAS HEMERKEN: Libri 2, Cap. 29. |
O suete minlike Ihesu kier weder tot dinen Vader in den hemel, Doet ons op die poerte des rijcs vaders. Ganc ende verloes die ghevangene uit voergeborchte der hellen, die so langhe na di ghewachtet ghesucht ende gheroepen hebben. |
Perge nunc Domine Iesu quo vis et revertere ad Patrem tuum in coelis, Aperi ianuam regni coelestis quam diu clauserat temeritas primii parentis. Vade visitare sanctos patres in limbo inferni, solve vincula ligatorum. Subleva fessos, redime exspectantes, educ captivos tuos de claustris infernalibus. |
| |
| |
Maar ten slotte neemt hij opnieuw de Beschouwingen ter hand om te sluiten uit hetzelfde boek, waaruit hij dit caput begonnen was; zoodat geen enkele druppel van dit Hoofdstuk der Beschouwingen is verloren gegaan:
PATER BRUGMAN: Beschouwingen. Cap. 29. |
THOMAS HEMERKEN: Libri 2, Cap. 29. |
Nu soe bid ik di O alreclaerste spigel alre volmaectheit leer mi alle guede werken mit dijnre gracien te begynnen, overmids dijn hulpe te vervolgen ende tot dynre glorien salichliken te volbrengen, opdat ic mitter waerheit mach seggen in mijnre lester uren Consummatum est. Du biste mijn schepper mijn verloeser, mijn wterlicke waerom mijns levens. Wees doch mijn loen int rijcke der hemelen, want ic di alle(e)n begeer voer den loen mijns arbeits, ende alre geloviger sielen. |
O lucidissimum exemplar omnium virtutum et bonarum actionum ... doce me omnia opera mea ad laudem et gloriam benedicti nominis tui humiliter incipere diligenter perficere ac feliciter consummare, quatenus te propitio laetus tecum dicere queam hora finali incumbente: Consummatum est. Tu enim fuisti et es causa finalis operationis meae in loco peregrinationi huius. Esto praemium meum in regno coelorum, quia te solum desidero pro mercede laborum meorum, qui es beatitudo et gloria omnium sanctorum tuorum. |
Uit Cap. 30 van Thomas neem ik nu verder een sprekende passage over, die met lichte veranderingen in de beide werken van P. Brugman voorkomt.
LEVEN VAN JESUS. Boek 3, Art. 126. |
BESCHOUWINGEN. Hoofdst. 31. |
THOMAS HEMERKEN. Cap. 30. |
|
O afgrondige fonteyne alre geesteliker werlden, o gerechte exemplaer der kersten menschen beide int leven en int sterven. |
|
|
Here Ihesu Christi Ic love ende danck di van dynre spigheliker doet aengesien dattu geen ge- |
Benedico et gratias ago tibi Domine Iesu Christe vita viventium, spes morientium, salus |
| |
| |
|
maeck en hebste gehadt in die ure dijnre doet, noch van beddinge der plumen, want du aen een scerp holt des cruces biste gestorven. |
omnium in te sperantium pro tua temporali emigratione ab hoc saeculo. |
Och hi en is niet gestorven op enen sachte bedde van plumen of van vederen mer op dat herde holt des cruces. |
|
|
Moritur autem Iesus non in lecto de plumis, sed in aspero ligno crucis. |
Niet in enen huse of onder dake, mer op ene openbaer stinkende ende versmaden berghe. |
|
Non in domo neque sub tecto, sed in aperto, in loco foetido atque despecto. |
|
Oec soe en hebstu geen huys noch daeck gehadt, mer op enen berch als op een apen velt, stynckende ende versmaet... |
|
|
Dijn camer is geweest een apenbaer galge. |
|
Niet in ene heymelike slaepcamer, mer an ene openbare galge niet int middel synre discipulen mer int middel van tween moerdeners |
|
non in secreto thalamo sed in publico patibulo non in medio discipulorum suorum sed in medio duorum latronum, |
|
Nu en sijtstu niet in 't myddel dijnre discipulen, mer du hangeste int myddel tusschen tween mordenars. |
|
niet in den armen synre liever moeder, mer an den armen des hoghen cruces. |
Du en sterfste niet tusschen die armen dijnre liever moeder, mer tusschen die hoornken des hogen cruces. |
non inter brachia carae matris, sed inter cornua altae crucis. |
Och hi en had niet een luttel lakens tusschen sine lende, noch een wenich stroes mer sijn bedde mocht al mit bloede besprenget wesen. |
|
|
Och du en hadste niet een wenich stroes onder dijne lede noch enich decsel des lynewaets om di te decken. |
|
|
Non habuit sub se modicum straminis nec super se opertorium vilissimi linteaminis. |
Och sijn oercussen mochte sijn die doernecrone |
Dijn oercussen was een scarpe dornencroen ende daer toegedruckt in dijnen gebenedijde hoeft. Et gemaeck dijnre handen ende dijnre voeten was mit scarpen ijseren nagelen leyder yamerlicken gescoffiert. |
Defuit illi cervical capitis, pro quo habuit sertum de spinis acutis. |
ende die scoen sijnre voeten ende sijn hantscoen mochten wesen die grote grawe plompe naghelen. Aldus is ghestorven die Brudegom onser sielen. |
|
Non habuit calceamenta in pedibus, nec chirothecas unquam gessit in manibus, sed pro his clavos suscepit ferreos, carnem et ossa penetrantes. Nullum habuit con- |
|
Dijn troesters waeren die blasphemyerende en- |
|
| |
| |
|
de spottende stemmen. Dijne naesten stonden veer van dijnen cruce. Ende oec soe hadden di dijn discipulen altesamen begeven. |
solatorem, sed paene omnes repperit desertores quos prius mensae socios habuit et sectatores. |
Hi en mochte hande noch voete rueren om hem om te wenden ofte om den doot een wenich te verlichten. |
Och du en mochste rueren hande noch voete om een luttel dijne pijn te verlichten. |
Non valuit manum movere nec pedem, neque in alteram se divertere partem ad relevandum vel in modico corporis sui dolorem. |
|
Och daer staetstu in den cruce vast genagelt stijf ende gespannen, ongenadelicke gepijnt, sonder hulpe, sonder troest, als die alresnoetste verworpenste mysdadichste ende allere armste alre menschen. |
|
Och van sinen gheminden discipulen was hi begeven. Alleen stont daar sijn arme bedroefde moeder bi hem bi den cruce mit Sunte Iohan ende wenich vrienden |
|
|
Stat firmiter fixus, rigidissime extensus, gravissime tortus atque ab omni parte artatus, sine cura, sine auxilio, sine solacio, tamquam mortuus a corde. |
Ga naar voetnoot4) ‘want van den planten synre voeten totter scheidel sijns hoefdes en was niet gheheels in hem gebleven, dan allene was in hem gebleven die tonghe om tespreken die seven vruchtber woerde op den predickstoel des cruces.’ Ende die ghebenedide tonghe moste ten lesten last liden, eer dat herte berste..... Maria sagh hem bleeck werden ende sieltoghen, (tot hi) mit eenre luder manliker stemme sinen geest (gaf)Ga naar voetnoot5). |
Allene behielstu die tonge om te spreken ende voer dijn viande hertelick te bidden, ende die seven voerschreven woerde te spreken. |
Sola lingua remansit ad loquendum libera ut pro inimicis suis oraret et septem saluberrima verba...... in ambone crucis praedicaret. |
|
Sed nec lingua eius afflictione caruit, quia felle et aceto, dum sitiret infecta fuit. ‘Igitur ab imo pedis usque ad verticem capitis totus in aquis passionum Iesus demergitur et hora nona instante clamans voce magna moritur.’ |
| |
| |
Iedereen ziet, dat Thomas hier bijna overal den tekst van het ‘Leven van Jesus’, en niet den tekst der Beschouwingen volgt.
Als wij Brugmans art. 144 van het Derde Boek met Thomas' Cap. 31 van het 2de Boek vergelijken, krijgen wij den indruk dat Thomas zijn afhankelijkheid van Brugmans Leven van Jesus min of meer tracht te verbergen. Beide komen toch op deze volkomen parallelle plaats hierin overeen, dat zij alle mogelijke ledematen van Jesus' lichaam nagaan, om die een voor een te vereeren. Maar terwijl nu P. Brugman met de doorwonde voeten begint en van lieverlede opklimt naar het hoofd, begint Thomas juist andersom aan het hoofd, om daarna successievelijk tot de voeten af de dalen. Bovendien zeggen beiden bij elk lichaamsdeel heel iets anders en zijn de besproken ledematen bij beiden wel meestal, maar toch niet altijd dezelfde. Maar het merkwaardigste hieromtrent komt pas in Thomas' Cap. 34.
Bij uitzondering is het heele art. 137 van Brugmans ‘Leven’ opgenomen in Thomas' Cap. 32, dat, gelijk wij op blz. 174-178 zagen, overigens geheel en al op Hoofdstuk 33 van P. Brugmans Beschouwingen berust.
PATER BRUGMAN: Leven van Jesus. Art. 137. |
THOMAS HEMERKEN: Cap. 32. |
Laet ons wegen grotelic die leste wonde onder alle die wonden die hi ontfangen hevet; want sie scoen staet als een rode rose in onsen oghen. |
O sacra et admirabilis emanatio sanguinis Christi de dextro latere dormientis in cruce, profluentis in redemptionem generis humani. |
Och Moyses die knecht Gods sloch den steen in der woestinen, ende daeruut vloyeden die wateren overvloedelic ende dat volc dranc daeraf ende die beesten. |
Olim siquidem Moyses famulus Domini percussit petram in eremo et fluxerunt aquae largissimae bibitque populus et iumenta eius de torrente illo. |
Mer Longinus, die stolte ridder mit sinen speer, heeft den alreherdesten steen ghesteken Christum Ihesum doe hi apende sine side, ende doe terstont daeruut liep water ende bloet. |
Sed Longinus miles strenuus arrepta lancea in manu sua fortissima percussit petram cum Christi aperuit dexteram et continuo exivit sanguis et aqua. |
Ganc in, ghebenediden des Heren! Waerom wilste buten |
Ingredere benedicte Deo, cur foris stas? Patefacta est tibi |
| |
| |
staen? Och die fonteyne ende die ader des levens is opgedaen, die wech der salicheit, die kiste der walrukender crude, die fonteyne des olys, ende der godliker rivieren comen vloyen uutten paradyse. |
vena vitae? via salutis, arca coelestis unde fluunt aromata multa. Hic est fons olei et gratiae iugiter manantis. Hic est fons divini fluminis de medio paradisi egredientis. |
Gelijk ik boven al aankondigde, is Cap. 34 van Thomas vooral hierom merkwaardig, omdat dit heele Caput, waaraan bij Brugman op de parallelle plaats niets beantwoordt, de gelijkenis met zijn Art. 144 dus veel minder opvalt. Het bestaat uit Orationes ad membra Christi die ook hij hier nu niet slechts met de voeten begint, maar waarvoor hij, op een enkel verschilpunt (van knyen: crura) na, precies dezelfde ledematen en volgorde kiest als P. Brugman in Art. 144, terwijl nu dezen keer ook de inhoud van elk gebed volkomen met Brugmans uitwerking overeenstemt, gelijk het volgende lijstje bewijst.
1. | de voeten: over zonden door ons staande of gaande bedreven, |
2. | bij P. Brugman: knijen bij Thomas crura: maar bij beiden: over de traagheid, |
3. | het middel: de gulzigheid: overgroote lichaamszorg, |
4. | de zijde: de broederlijke liefde, |
5. | de rug: het gebrek aan geduld, |
6. | de handen: de booze werken met de handen, |
7. | de borst: de kwade gedachten, |
8. | de hals: ijdele glorie of ostentatie, |
9. | de mond: wat misdaan wordt bij het eten, drinken of spreken, |
10. | het aangezicht: zonden waarmee wij Zijn Goddelijk Aangezicht beleedigd hebben, |
11. | de ooren: gehoorde ijdelheden, |
12. | de oogen: voor alle smetten, die door de oogen zijn binnengekomen, |
13. | het hoofd met doornen gekroond, eigenzinnigheid, moedwil of peccatorum spinositas. |
Men ziet: na zulke feiten valt er aan onze stelling omtrent Thomas' verregaande afhankelijkheid van P. Brugmans ‘Leven van Jesus’ niet meer te twijfelen.
Maar vooral lijken mij de omzettingen, de verplaatsingen en de invoegingen van verschillende heele hoofdstukken belangrijk, om- | |
| |
dat hieruit nog sterker dan uit de van elders geïnterpoleerde zinnetjes blijkt, hoe vrijmoedig Thomas Hemerken met de door hem bewerkte teksten omging. Voor iedereen die de wordingsgeschiedenis van het 3de Boek der Navolging in Thomas' redactie kent, stemt dit alles zeker tot nadenken, en misschien zelfs tot herziening van vroegere meeningen.
Nijmegen, 8 November 1939.
JAC. VAN GINNEKEN. |
-
voetnoot1)
- De volledige titel luidt: Eene devote oefeninge der kijnsheid, des middels ende des eyndes ons Heren Christi na inholt des Evangelijs vergadert van Broeder Johan Brugman.
-
voetnoot2)
- Ik maak van deze gelegenheid gebruik om er even op te wijzen, dat er in denzelfden tijd nog een ander Leven van Jesus in gebeden is verschenen, dat in den vorm althans heel veel op p. Brugmans Beschouwingen gelijkt. Ik bedoel het door W. Moll in zijn Boek over p. Brugman (Bijlage III) beschreven en op 1469 gedateerde handschrift ‘Een uitvoerige verzameling van gebeden, die gezamenlijk het gansche leven des Heeren bevatten. Het eerste gebed vermeldt het eeuwige Raadsbesluit der H. Drievuldigheid tot verlossing der gevallen menschheid; het laatste de uitstorting van den H. Geest op den Pinksterdag. De historische stof wordt in alle slechts even, maar doorgaans met duidelijkheid, aangeroerd, en daaraan worden onmiddellijk smeekingen verbonden welke met die stof verwant zijn. Het
begin en het einde van al de gebeden is hetzelfde: ‘Ghebenedien wi den Here! Gode gheven wi den lof. Danc segghen wi u Here enz.’ Hebben wij hier misschien met een andere navolging of nadere uitbreiding van p. Brugmans Beschouwingen te doen? Het handschrift was in W. Moll's bezit en zal dus waarschijnlijk thans in de Amsterdamsche Universiteitbibliotheek berusten.
-
voetnoot3)
-
P. Brugmans Beschouwingen Cap. 29. Consummatum est. OFSTU SEGGEN WOLSTE: Nu ist al vervult of volbracht dat mijn hemelsche vader beslaten heeft ende van mi eyschende is in den tijt deses levens. Oec soe sijn vervult die gottelicke beloeften der older vaders begeerten Die beteykinge der sacrificiën der older ewen ende HOERE CEREMONYEN. Ja nu sijn volbracht die prophecien der propheten. Nu is volbracht dat werck der menschelicker verloesinge. Nu is getoent dat teyken der hoeger en herteliker mynnen mijns vaders wtvercaren. Nu is die strijt gevochten ende die prince deser werlt heeft den strijt verloren.
-
voetnoot4)
- De tusschen aanhalingsteekens staande woorden gaan in het leven van Jesus onmiddellijk vooraf aan de woorden: Och hi en is niet gestorven op enen sachte bedde. Thomas geeft met dezen zin tot slotzin te kiezen een fijn besef van goeden smaak.
|