Onze Taaltuin. Jaargang 8
(1939-1940)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 5]Nederlandsche taal- en cultuurrelicten uit den steentijdDe praehistorie leert ons, dat vele der oudste inwoners van Brabant en Vlaanderen, bij het smelten van den laatsten ijstijd tusschen 10.000 en 7000 jaar voor Christus het rendier, waarop zij teerden, gevolgd zijn naar twee zijden:
Engeland hing toen toch in het Zuiden met het vasteland, en in het Noorden nog met IJsland en Groenland samen, zoodat hier een brug naar Noord-Amerika lag, dien zeker de Eskimo's als volle afstammelingen van het Chancelade-ras, dat hier vertoefde, naar Labrador hebben gevolgd, en waarlangs waarschijnlijk ook de Oer-Algonkins als nauwe verwanten van het Cro-Magnon-ras zijn opgetrokken. De anthropologen nemen dit sinds Sollas' boekGa naar voetnoot1) als vaststaande waarheid aan; en de nieuwere ethnologen als GraebnerGa naar voetnoot2) leeren ons verder dat onze Noordwestelijke Europeesche mannenkleeding met haar opvolging van hemd, borstrok, vest, pak en overjas, evenals de beenaankleeding met kousen, onderbroek, lange broek en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slobkousen of hooge laarzen, in algeheele afwijking van de Indogermaansche kleederdracht, en in principieele overeenstemming met het nog heden bij de Eskimo's gebruikelijke costuum, haar afkomst van den archaeolithischen Chancelade-mensch bewijst. En ik geloof dat een vergelijkend onderzoek naar de kinderkleeding of liever de kinderinpakking op Marken, in Zeeland en ook in Brabant met de kinderkleeding der Eskimo's hetzelfde resultaat zal opleveren. Ik zie trouwens ook opvallende overeenkomsten tusschen de kleederdracht onzer Zeeuwsche en Markensche vrouwen en die der Eskimovrouwen, ons in de laatste jaren van verschillende zijde uitvoerig beschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. De Nederlandsche samenstellingen met -stof, -goed enz.Maar ook onze Brabantsch-Nederlandsche taal heeft uit den prae-diluviaanschen tijd nog eenige relicten bewaard. Want alleen zóó is het te verklaren, dat de aanstonds te vermelden eigenaardigheden juist voorkomen langs den heelen weg dien deze rendierjagers, op het einde van den ouderen steentijd over de landbrug van Engeland en IJsland naar Groenland en Labrador hebben afgelegd. Ik heb vooral het oog op een eigenaardige doelbeteekenis - doelmenschen waren die oude jagers - van de samenstellingen met het woord -stof en -goed, of hun synoniemen -hout, -waar, -gerei of -tuig. Welnu deze doel-beteekenis komt nu voor:
1o in het Baskisch.Ga naar voetnoot3) Het Labourdin-woord gai beteekent: matière, sujet, étoffe (bon à, goed voor). In de andere Baskische dialecten is dit woord in den vorm van -gai, -gei, -gei, -gi of -ki tot een suffix geworden in de genoemde beteekenis. jaun = heer; jaungei = toekomstige heer, stof voor een heer. arropa = kleeding; arropagei = kleedingstof. erra = vuur; erragai = brandstof; erreki = gebraad. emazte = echtgenoote; emaztegei = verloofde bruid. gizon = echtgenoot; gizongei = aanstaande bruidegom.
2o in het Germaansch, maar meer speciaal in het Nederlandsch: kleedingstof, brandstof, stof tot droefheid of vreugde, stof voor een drama; hij is van het hout, waaruit men professoren snijdt; van het hout, waaruit groote dichters gesneden worden; van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hout waarvan men officieren maakt; hout voor de galg zijn (pijlhout, brandhout, klompenhout, balkhout, ribhout, spaanhout); beddegoed, doopgoed, schuurgoed, rouwgoed, snoepgoed, speelgoed, strijkgoed, waschgoed, erfgoed, vrachtgoed, pakgoed, tonnegoed, strijkgoed, rouwgoed, nachtgoed, wrijfgoed, schuurgoed, poetsgoed, reisgoed, snoepgoed, bakgoed (deeg), ontbijtgoed, speelgoed, stortgoed, zaaigoed, kwistgoed. Het Friesch heeft nog beamguod voor geboomte. Te Friezenveen spreekt men van vaaikengoud = varkens of goed voor varkensvleesch. Verder: eetwaar, kookwaar, handelswaar, drinkgerei, eetgerei, rookgerei, waschgerei, poetsgerei, rijtuig, speeltuig, scheeptuig, vaartuig, vischtuig, voertuig, werktuig enz.
3o in het Oudiersch, Schotsch, Welsh en Breton.Ga naar voetnoot4) Het Oudiersche damnae, Welsh defnyt en Breton danve beteekent stof. Het is zeker verwant met domun dat heelal of wereld beteekent en waarschijnlijk hetzelfde is als het Latijnsche mundus (met metathesis). Domun is verder verwant met ons woord voor diep, en mundus volgens Kretschmer met ons woord voor mond. Oudiersch: epscuip = episcopus, maar damnae -n-epscuip = iemand die bisschop gewijd kan worden. Welsh: daw = zwager, maar defnyt uyn daw = de man die mijn zwager kan worden. Breton: kaer = schoonzoon, maar danve we mab kaer = mijn toekomstige schoonzoon.
4o in het Oudnoorsch van IJsland vinden wij blijkbaar hetzelfde woord in den vorm van het Welsh maar zonder de d- aan het begin, die misschien een klasse-praefix is geweest, waardoor ook de metathesis of de verandering van praefix in suffix in mundus verklaard wordt. Het woord on. efni, Deensch evne, Zweedsch ämne beteekent: stof, maar beteekent ook geestelijke kracht en is verwant met ons ww. oefenen dat de oude beteekenis nog heel goed heeft bewaard. on. koningsefni = koningstof of kroonprins. on. biskupsefni = wijbisschop met recht van opvolging. on. mannsefni = toekomstige echtgenoot. on. magsefni = toekomstige zwager. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5o in het Eskimo. Alaskisch beteekent pūyōk = rook en -n-qkäk = stof. en nu is pūyō qkak = rookstof of buskruit. Het Groenlandsche -gssaq = stof heeft dezelfde functie.Ga naar voetnoot5)
6o in het Algonkin, waarover ik reeds vroeger geschreven heb, en verder naar C.C. Uhlenbeck verwijs. Strikt genomen zou men dit dus Toekomstige-tijdsvormen van het nomen kunnen noemen, waaraan dan in de genoemde respectieve talen ook Verledentijdsvormen van het Nomen beantwoorden, gelijk b.v. in het Fransch, feu-mon-père, en in het Nederlandsch wijlen mijn vader: ex-koning of Benjamin-af. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. De incorporeering der namen van lichaamsdeelen.Een tweede verschijnsel, dat in onze taal en in het Nederduitsch een unicum is in heel de Indogermaansche talenwereld, en daardoor al verdenking wekt op een vroegere taallaag te berusten, en blijkens de Algonkin-parallellen ook tot de archaeolithische taalrelicten schijnt te behooren, is de incorporatie der namen voor lichaamsdeelen in de Nederlandsche samengestelde werkwoorden van het type: knarsetanden, reikhalzen, knikkebollen enz. Zie hierover De Bo: Westvlaamsch Idioticon2 blz. 1247 en Oskar Weise: Beiträge zur Niederdeutschen Wortbildung, Jahrbuch des Vereins für Niederdeutsche Sprachforschung Bnd. 46, 1920 blz. 32 vlgd. Daar de Nederlandsche voorbeelden echter nog nooit systematisch bij elkaar gezet zijn, wil ik het mij bekende materiaal hier volledig van opgeven. In overeenstemming met de Algonkin- en vele andere talen is dit type van incorporeerende samenstelling, dat bij mijn weten buiten het Nederduitsch en het Nederlandsch nergens anders in de Indogermaansche talen voorkomt, tot de namen der lichaamsdeelen beperkt; en daarmee draagt het dus zelf het bewijs in zich, dat wij hier met een vóór-indogermaansch relict in onze taal te doen hebben. Wij zullen ze dus rangschikken naar de alphabetische volgorde der lichaamsdeelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het was beslist noodig, dit materiaal eens bij elkaar te zetten, omdat een onvolledige kennis dezer gevallen reeds menigeen tot een veel eenvoudiger maar geheel onjuiste verklaring heeft verleid. Zoo wil Weise hierin b.v. afleidingen zien van nominale samenstellingen. Dit is echter een heel andere groep, die bovendien slechts schaars vertegenwoordigd is en zich bovendien niet tot de namen van lichaamsdeelen beperkt. Hiertoe behooren b.v.
Maar hieronder vallen ook allerlei voorbeelden die niets met de namen van lichaamsdeelen te maken hebben:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien zijn van de bovengegeven voorbeelden in 90% nergens nominale samenstellingen te vinden. Niet tot deze groep behooren echter kortwieken, kortvlerken, kortvloghelen, kortooren, kortstaarten, dubbeltongen, traanoogen, staroogen, wieloogen, snufneuzen, raasbollen, waaruit pas secundair nominale samenstellingen als kortoor, kortstaart, dubbeltong, staroog, wieloog, snufneus en raasbol zijn afgeleid, maar in wier eerste lid aanvankelijk wel degelijk de werkwoorden: korten, verdubbelen, tranen, staren, wielen, snuiven en razen te vinden zijn. Dat hierbij een enkel voorbeeld als liefoogen en eenige andere als blauwbekken en witbekken twijfelachtig blijven - immers het eerste deel hiervan kan zoowel het oude werkwoord lieven (vergl. hgd. lieben) als het adjectief lief bevatten - verandert echter niets aan het overvloedige materiaal, dat hierboven is overgelegd. En als wij de moeite namen het Middelnederlandsch Woordenboek systematisch te excerpeeren zou deze overvloed nog aanmerkelijk rijker worden. Let evenwel op, dat het bewijzende element van deze groep niet uitsluitend in haar rijkdom bestaat, maar vooral steunt op de strikt-karakteristieke beperking der incorporatie in zoo'n overvloed van gevallen tot de namen van lichaamsdeelen. Juist in allerlei incorporeerende talen neemt deze groep soortnamen toch een bevoorrechte plaats in. En dat wij hier wel degelijk met incorporatie in het werkwoord te doen hebben, dat zegt ons het onbevangen taalgevoel der dialecten, die de -n in de uitspraak bewaard hebben, nog heel duidelijk; daar deze werkwoordsuitgang in reikhalzen b.v. niet bij hals, maar bij reik- en in knarsetanden b.v. niet bij tand, maar bij knarse- behoort. Ook de stemhebbende uitspraak der -s- in meesmuilen enz. is hiervoor een bewijs. Dat klassiek-gevormde schrijvers hier ten slotte geen raad mee wisten, en aan een secundaire (schijnbaar meer logische) omzetting als tandenknarsen enz. de voorkeur hebben gegeven, doet aan het gegeven bewijs eer iets toe dan iets af. Ten slotte zou men kunnen opmerken, dat in vele incorporeerende talen het geïncorporeerde nomen van een lichaamsdeel vóór den verbaalstam staat, maar niet erachter, gelijk in het Nederlandsch. Maar deze heele moeilijkheid berust op een gebrekkige kennis der feiten. Edward SapirGa naar voetnoot7) leert ons toch, dat tegenover het Irokeesch, Pawnee, Shoshonean en Takelma, die het ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
incorporeerde nomen vóór den verbaalstam plaatsen, het Yana en Tsimshian b.v. het geïncorporeerde nomen achter den verbaalstam zetten, juist als het Nederlandsch. Hoe wij de zaak dus ook wenden of keeren, wij staan voor het onloochenbare feit, dat onze taal in deze rijke groep van verbale samenstellingen een onmiskenbaar relict uit de incorporeerende talen heeft bewaard; en dat de praehistorie ons hiervoor een voldoende verklaring weet aan de hand te doen. Het is nog de moeite waard op te merken, dat het Limburgsch dialect dit soort verbale samenstellingen heelemaal niet kent, terwijl ook in Duitschland de hoogduitsche voorbeelden (speciaal in Beieren en Hessen-Thüringen) zich tot enkele gevallen beperken, die wellicht nog op Nederduitschen invloed berusten. Of ook Skandinavië en de Engelsche dialecten dit type van samenstelling bezitten, is mij onbekend. Een verder verschijnsel, dat op onze taal veel dieper invloed heeft achtergelaten is de laryngale articulatiebasis der arktische volkeren. Daar deze oude overgeërfde articulatiegewoonte hier echter later opnieuw door het Alpiene en Praeslavische ras zal worden ingevoerd: en het dus moeilijk is uit te maken, hoe zich al deze invloeden ten opzichte van elkander verhouden, zullen wij daar hier niet verder op ingaan. Alleen wijs ik erop, dat deze laryngale tendenz, hetzelfde is als wat Troubetzkoy in de Slavische talen ‘die Velaren-krankheit’ heeft genoemd, waarover men in Taal en Ras blz. 83-95 het noodige kan naslaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. De plaatsnaam Helmond.Er zijn weinig plaatsnamen in Nederland bewaard, die zoo oud zijn en zoo belangrijke gegevens uit het vóór-Christelijke tijdperk der Europeesche moederrechtelijke cultuur bevatten, als Helmond met zijn Noord- en Zuid-Nederlandsche parallellen:
Dit toch zijn allesbehalve gewoon-Germaansche plaatsnamen gelijk men uit het groote werk van Förstemann-Jellinghaus: Altdeutsches Namenbuch3 2 Bnde Bonn 1913 Bnd II kolom 1332 onmiddellijk zien kan. De enkele voorbeelden die hij namelijk opgeeft, behooren zoo goed als alle tot het Nederlandsch taalgebied. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De groote prae-historicus C. Schuchhardt heeft ons toch in zijn boek Alt-Europa een beschavingsgebied leeren kennen, dat in zijn peripherische strekking van Noord-West tot Zuid-Oost al de Zuidelijke randlanden van Europa omvat: met Turkije en Griekenland te beginnen, langs Kreta, Malta en Sicilië over Italië tot in Spanje. Uit den tijd toch dat alle centrale deelen van Europa nog onder het ijs lagen, zijn over dit heele peripherische gebied blijkbaar een heele reeks karakteristieke wapens en werktuigen, beker en aardewerkvormen, huizen- en gravenbouw - ook de Hunnebedden of megalithische monumenten hooren in deze beschavingsperiode - opvallend aan elkaar gelijk. En na het smelten van het ijs, dringt deze Middellandsche cultuur nu ook langs Europa's Westrand omhoog langs Gallië naar Brabant, Brittannië, Ierland, tot in Skandinavië toe. Maar behalve eenheid in materieele cultuur, was ook de geestelijke beschaving dezer gebieden, althans in drie kapitale punten volkomen homogeen: 1o hun doodencultuur en lijkfeesten, op angst voor den doode berustend, en daarbij hoorende begrafenis in hurkende meestal saamgebonden vorm, soms ook de lijkverbranding; 2o de moederrechtelijke inrichting der maatschappij, met al de vrouwelijke tendenzen, hieraan vast, en 3o de juist uit het matriarchaat geboren, geheime mannenbonden (denk aan onze latere Veemgerichten) om zich, als het moest, tegen de bestaande rechtsorde te verdedigen. De hoofddraagster van deze Europeesche beschaving moet geweest zijn, het Middellandsche menschenras, dat op een mengeling van het Grimaldi-ras en het Cro-magnon-ras schijnt te berusten. In ieder geval heeft Afrika in dien zelfden tijd een volkomen analoge materieele en geestelijke beschaving meegemaakt. ‘Wir dürfen also zum mindesten behaupten, zegt Menghin, dass der Mensch der Zweiklassenkultur (von Süd-Asien) nicht nur nach Australien und Afrika, sondern auch nach Europa gekommen ist, und genau so in unserer Ahnenreihe steht, wie in der des Kongonegers’ (Anthropos. Bnd. 20 1925. blz. 556). Welnu, dit uit Afrikaansche voorvaderen geboren Middellandsche ras, is dolichocephaal en prognaath; d.w.z. het hoofd is langwerpig en de tanden staan naar voren, en de lippen beschikken over enorme stulpbeweging. De haren en oogen zijn zwart. En de nakomelingen van dit ras zijn nu na de gedeeltelijke Brabantsche ontvolking door den Haspengouwer vloed, hierheen gekomen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leven nog zeer talrijk in ons huidige Brabant. Van dit ras hebben wij tot op den dag van heden in ons de labiale tendenz waardoor wij b.v. in onze dialecten ee tot eu, ei tot ui, ie tot uu en i tot u maken. Dezelfde labiale tendenz vinden wij in het Waalsch en de Noord-Fransche Ardennen en Vogezen-dialecten door Bruneau bestudeerd; en verderop in heel Frankrijk, Italië en Spanje, in de Balkantalen en bijna heel Noord- en Centraal-Afrika. Maar niet slechts in onze klankleer, maar vooral ook in onze Syntaxis is hiervan nog heel wat blijven hangen: al kunnen wij ons hieromtrent niet met Ierland vergelijken. Zie daarover Brynmore-Jones in Rhys and Jones: The Welsh People. Appendix met de onbeteekenende weerlegging van W. Ridgeway: Proceedings Brit. Acad. III blz. 34 vlgd. en vooral de uitvoerige bevestiging van Julius Pokorny: Das nicht-indogermanische Substrat im Irischen. Zeitschrift für Philologie Band 16 blz. 95-114, 231-266, 363-394 enz. Daar deze Keltische taalovereenkomsten met Afrika, waarschijnlijk pas in de latere Keltische periode van onze vaderlandsche geschiedenis hier volop inheemsch zijn geworden, zullen wij deze, in een volgend opstel, met het heele Keltische vraagstuk, en de daarbij hoorende praehistorische vondsten behandelen. Wij richten ons thans naar de prae-Keltische of Ligurische beschaving. Speciaal op het rechtsleven moest deze matriarchaal gerichte maatschappij haar invloed doen gelden. En nu is dan ook Prof. E.M. Meyers van Leiden in zijn vergelijkende rechtsstudie op een rechts-systeem gestooten, dat eenerzijds duidelijk op moederrechtsbeginselen terugwijst en anderzijds geographisch met dezen mesolithischen opmarsch van het Middellandsche ras naar onze streken samenvalt.Ga naar voetnoot8) Juist toch bij de later te noemen, Noordelijke Galliërs van Noord-Oost-Frankrijk, in Zwitserland, Zuid-Duitschland en in Oost-Brabant en Limburg vond deze rechtsgeleerde wat hij noemt: het Belgisch-Helvetisch recht, dat zich kenmerkt door de ondeelbaarheid van het familiale grondbezit, zoodat de langstlevende echtgenoot - speciaal ook de weduwvrouw - zelfheerlijk over de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heele nalatenschap beschikte: wat overal elders als een ongehoorde aanmatiging gold. Maar verder merkte dezelfde geleerde in het Ligurische recht van West Brabant, dat dus onmiddellijk aan het Belgisch-Helvetisch rechtsgebied grensde eenige overeenkomsten met het Ligurisch recht in West-Vlaanderen op, die in Oost-Vlaanderen niet voorkomen en dus het bestaan van een oud stuk Belgisch-Helvetisch recht in West-Vlaanderen waarschijnlijk maken, hetgeen, gelijk men aanstonds zien zal, met een heele teekenende groep West-Vlaamsche plaatsnamen treffend overeenstemt. Deze nieuwste onderzoekingen van Schuchhardt en Meyers komen dus volop bevestigen en toelichten wat indertijd J. BachofenGa naar voetnoot9) en nu onlangs D. KreichgauerGa naar voetnoot10) en E. KornemannGa naar voetnoot11) zijn komen bewijzen, dat namelijk vóór de Indogermaansche en Semitisch-Chamitische cultuur rond de Middellandsche zee een eigenaardige moederrechtelijke cultuur heeft geheerscht, die zich verderop over bijna heel oud Rand-Europa heeft uitgespreidGa naar voetnoot12) en die vooral in Noord-Gallië levend is gebleven. Van deze Mesolithische Mediterrane cultuur hebben wij nu nog een heele reeks min of meer waarschijnlijke relicten over in onze namen en volksgebruiken. Wij hebben b.v. rond de Middellandsche zee uit deze tijden een heele reeks stadsnamen waarvan er sommige ook in ons land voorkomen. Zoo vinden wij in Frankrijk en Spanje vrij vaak den stadsnaam Illiberri waar een frequente Noord-Afrikaansche naam Tilliberri tegenover staat.. Denken wij nu aan de Engelsche namen op -bury als Tilbury, die met onze Nederl.-Duitsche namen op -burg overeenkomen, dan worden wij ineens herinnerd aan Elburg in Gelderland en ons Noord-Brabantsche Tilburg dat reeds in 740 als Tilliburgis in een paar oude oorkonden voorkomt. Verder ligt een ander Tilburg bij Boxtel, een derde in de gemeente Slochteren in Groningen, een vierde in Sliedrecht als oude naam van Slobbendonk. Hier blijft het echter alleen bij een overeenkomst in naam wiens beteekenis wij niet zeker kennen; en hier is de zekerheid, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat wij met een ouden mediterranen naam te doen hebben dus niet heel groot. Maar heel anders staat het met den naam Helmond, wiens beteekenis en vorm ons duidelijk en zeker zijn oude afkomst en een duidelijke overeenstemming met het Etruskische Vóór-Indogermaansche Rome bewijzen. Als een typische eigenaardigheid dezer cultuur noemt Kreichgauer namelijk: het stichten eener stad rond een diepen put, dien men voor den mond der hel aanzag. Deze putten midden in steden en dorpen zijn namelijk in Italië in groote getallen blootgelegd en behooren alle tot deze cultuurperiode gelijk W. Altmann: Die italischen Rundbauten Berlin 1906 uitvoerig heeft aangetoond. Welnu daarbij sluit nu Kreichgauer aan met te zeggen op blz. 115-116: ‘Die stark mutterrechtlich durchsetzten vorhellenischen und vorrömischen Kulturvölker Griechenlands und Italiens wollten sich nicht mit den so fernen mythischen Schlünden, Rachen und Toren der Erde im äussersten Osten und Westen begnügen, sie wünschten vielmehr in ihrer nächsten Umgebung daran erinnert zu werden durch künstliche heilige Schächte, Abbildungen des Einganges zur Unterwelt, worin man den Verstorbenen opfern konnte. Schon Romulus war von diesen Gedankengängen seiner etruskischen Umgebung beeinflusst. Er liess bei Gründung der Stadt Etrusker kommen, um ein den Indogermanen fremder Heiligtum zu gründen.’ En nu citeert hij verder woordelijk Plutarchus' leven van Romulus XX, dat ik dus liever in het Nederlandsch vertaal: ‘In de streek van het tegenwoordig Comitium werd er een kringvormigeGa naar voetnoot13) groeve gegraven, en daarin werden eerstelingsoffers neergelegd van alles wat den mensch naar de wet geoorloofd, en naar de natuur noodzakelijk is. Ten slotte wierp iedereen een beetje aarde, dat hij uit de “maalstede” waar hij vandaan kwam, meegebracht had, er nog bij; en toen werd alles goed dooreen gemengd. Men noemde dezen put met denzelfden naam, als de wereld zelf: Mundus. Hij vormde als het ware het middelpunt van een kring: en van dit middelpunt uit werd nu het heele verdere stadsplan geteekend en uitgemeten.’Ga naar voetnoot14) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Dieser Mundus, zoo besluit Kreichgauer, blieb in der ganzen Geschichte Roms ein Heiligtum. Er wurde dreimal im Jahre zu Ehren der Verstorbenen geöffnet, sonst war er durch den “Manenstein” verschlossen. Darum bezeichnet ihn Varro “als deorum tristium atque inferum ianua.” En hierbij aansluitend zeide men, dat op de zoogenaamde Lemuria of de vacantiedagen der onderwereld “Mundus patet”. “Man erhält, zegt G. WissowaGa naar voetnoot15) den Eindruck eines durch einen Schacht mit der Oberwelt in Verbindungstehenden unterirdischen Gewölbes”. “Wenn die Schriftsteller den Ort, aan dem der Larenta-Larunda geopfert wurde als Grab bezeichnen, und wir erfahren, dass dort die Di manes, d.h. die unterirdischen Gewalten Opfergaben erhielten, so haben wir daraus zu schliessen, dass es ein sogenannter Mundus war” die Verbindung zwischen Oberwelt und Unterwelt.’ Is het nu toch niet wonderlijk, dat blijkens oude traditie de naam onzer Brabantsche stad Helmond, (1190 Hillemunde) zoo heette als ‘eene plaats toegewijd aan Hela, de Germaansche godin der onderwereld?’Ga naar voetnoot16) Als nu Helmond iets eenigs was, zouden we dit alles aan het toeval of later-Romeinschen invloed kunnen wijten: maar in Noord-Nederland vinden wij ook in Rijsbergen een Hellegat en ook in de Zuid-Hollandsche gemeente Dussen, en in de Zeeuwsche gemeente IJzendijke een Hellegat, en bij Sassenheim en Warmond een Hellegatspolder. Het zeegat tusschen Tessel en den Helder heet Helsdeur (volkomen gelijk aan inferum ianua) en te Fijnaart in West-Brabant kent men een Helsche haven. Zoowel in den Bieschbosch bij Sliedrecht als in het Oosten van Groot-Schermer in Noord-Holland is een Helsloot overgebleven. Dat ook Helle in Ambt-Delden, De Helle bij Roden in Drenthe, Hellebroek in het Limburgsche Nuth, Hellevoet in Hellevoetsluis op Goeree en Helvoort in Noord-Brabant hierbij behooren, lijkt mij althans hoogstwaarschijnlijk. In Zuid-Nederland is het vooral Westvlaanderen, dat de meest onmiskenbare parallelnamen in bosjes bewaard heeft: In Oud-Oostende van ± 1600 kende men nog een Helmond, en in 1626 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heette een heerlijkheid te Ruysselede nog Hellemond. Verder hadden Hertsberge, Adinkerke, Ettelghem en Zerkeghem elk hun Hellegat en 't thans verfranschte Clairmarais zijn Trou d'enfer. Offrethun, Rety en Andinghen hebben elk een Hellebourne of Hellebronne. Wareghem, Deerlyk, St. Pieters op den Dijk en Meulebeke hebben een Hellebuc, Hellebuck en ‘den Hellebuyck’. Harelbeke, Maldechem, Thielt-buiten, Lichtervelde, Oostcamp, Oostvleteren, Beernem, Roodenberg, Ruysselede hebben elk een Hellepit of ‘den Helleput’ (un puits énorme, dit puits de l'enfer au sommet du Mont Rouge). Ten slotte kent men te Wevelghem ‘d'Hellesplete’, in Mostcamp ‘den Helsack’ en in Waardamme ‘den Helschoote’. Wij zien hieruit, dat wij dus in al deze gevallen dezelfde typische levensbeschouwing terugvinden, die Romulus ertoe bracht, Etruskische priesters te ontbieden, om naar hunne aloude wijze zijn nieuwe stad te stichten en in te wijden, een levensbeschouwing, die blijkens Varro, Ovidius en Plutarchus in den godsdienst der Romeinen nog vele eeuwen lang heeft voortgeleefd. Maar niet alleen het idee is onmiskenbaar hetzelfde; maar volgens Paul Kretschmer, geciteerd door Münzer in Pauly's Real Encyclopädie, is ook het woord mond in ‘Helmond’ hetzelfde als de naam mundus te Rome; waarvan wij met opzet de etymologie hierboven, in verband met een nòg oudere parallel tusschen Nederland en de Middellandsche zee, reeds uitvoerig hebben besproken. Wij behoeven er hier alleen bij te voegen, dat mond blijkens den naam mondboor of momber voor voogd, ook ten onzent niet alleen als een woord voor alle soort sluitbare openingen in gebruik is geweest, maar ook een zekere geestelijke macht of rechtskracht beteekende, die zeker niet slechts met het oud-Nederlandsche recht maar ook met den heidenschen godsdienst onzer prae-indogermaansche voorvaderen heeft samengehangen; gelijk trouwens uit Rob. Eislers geciteerde boek, al kent hij den samenhang van mond en mundus niet, zoo overduidelijk blijkt. Ik zinspeelde daarjuist op een bevestiging dezer gegevens uit de Folklore. Uit de aangehaalde Romeinsche schrijvers bleek reeds, dat deze wijze van steden stichten, rond den ingang der onderwereld, ten nauwste met de jaarlijks terugkeerende doodenmalen en doodenfeesten verband hield. Welnu, dat hier in Oost-Noordbrabant deze doodenmalen in verband met een ingang naar de onderwereld de heele Middeleeu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wen door, trots allen Christelijken invloed, in gebruik zijn gebleven, leert ons C.R. Hermans in zijn Geschiedkundig Mengelwerk over de Provincie Noord-Brabant, 2de deel, 's Bosch 1841 blz. 286-341. Ik vat in het kort zijn wijdloopige berichten samen. Te Gemonde bij Boxtel lag nog in 1841 aan de rivier De Dommel, hooger dan de bijliggende landerijen de Dommelakker, sinds oeroude tijden behoorende bij de groote Wielsche hoeve waarover wij in een volgend artikel nog meer uit de praehistorie zullen vernemen. Bij dezen akker lag een Heilig Weike, aan twee zijden door de Dommel en aan de derde zijde, door een diepen met geen vaarboom peilbaren(!)wiel bespoeld.Ga naar voetnoot17) Uit dit weike en dien akker zijn verschillende urnen met halfverbrande menschenbeenderen aan den dag gekomen - waarvan er thans minstens eene, nog in de verzameling van het Noord-Brabantsch Genootschap bewaard wordt - zoodat wij hier zeker met een oude heidensche begraafplaats te doen hebben. Het is van elders bekend, dat de Katholieke Kerk in haar feesten van Allerzielen en Sint Maarten met de Sint Maartensvuren en den St. Maartenscijns de aloude doodenfeesten, doodenvuren en doodenmalenGa naar voetnoot18) een christelijke beteekenis heeft weten te geven. Hier in Gemonde was zij daarin echter tot in 1805 slechts ten halve geslaagd. Uit een officieele oorkonde uit dat jaar bij Hermans, l.c. blz. 316-321 afgedrukt blijkt toch, dat in de 18de eeuw de eigenaars der omliggende landerijen aan den eigenaar der Wielsche hoeve een cijns schuldig waren, dien zij op St. Maarten, 11 November in persoon moesten komen betalen, bij welke gelegenheid dan ook het cijnsmaal werd gehouden. Daartoe was bestemd een kamer en de stal dier hoeve, ‘die buitengewoon groot, en voor de aanzienlijke boerderij echter nog veel te groot was’. Als spijze werd aan de opgekomen gasten voorgezet: ‘Groentens, vlees, witte boonen met krenten, rijstepap, kaas, boter, brood, bier, enz.’ En den laatsten keer, dat dit cijnsmaal in 1804 is gehouden, waren er ongeveer 50 personen bij aanwezig. In het verkoopcontract der hoeve waren de bijbehoorende plechtigheden, die de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigenaar dan moest toestaan als volgt vastgelegd: ‘Dat bovendien die chijnsmaal, des gerequireerd, moet worden gecelebreerd, overeenkomstig de ware aloude instellingen, welke het onderscheid der tijden kenschetsen, te weten, dat de paarden in dien stal aan de eene, en de koeien daarin aan de andere zijde geplaatst zijnde, alsdan een der gasten moet zitten aghter eene koeij, en aldaar eete, met den staart van dezelve om zijn hals, terwijl een tweede met een langen hond nevens hem moet zitten te eeten op een Aschhoop, en een derde eeten moet met een Bril op zijn Neus en bij zig hebben staan twee brandende kaarsen; en als dan zeggende niet genoegzaam te kunnen zien, heeft hij het recht, om de wand of muur van dien stal uit te slaan, etc.’ Wie ook maar uit de verte bekend is met de gebruiken bij de oude volken van Europa ter gelegenheid der doodenmalen, ziet aanstonds, dat wij hier met een mengelmoes van millenniënoude riten en nieuwere toevoegsels te doen hebben. En daarom had Hermans volkomen het recht, om deze ‘nietige en onbezonne vrolijkheden; die losbandige en onhebbelijke vermakelijkheden, die de chijnsgelders, door overmaat van bier verhit, tot zelfs in den nacht en vroegen morgen van den volgenden dag doorzetten’ - aldus het waardige document - met de namen Gemonde en Helmond in verband te brengen. Ook het feit, dat de Helmondenaars van oudsher katten heeten, en dat zij met Vastenavond vroeger in het openbaar eenige katten door de stad dreven, schijnt op denzelfden oerouden tijd terug te gaan, daar de katten, volgens hetzelfde Concilie van Leptines op het Oude Spurcaliafeest in Februari, als geesten der dooden vereerd werden. Zonder eenigen twijfel is deze Latijnsche of Prae-Romeinsche naam ook in onzen naam voor Sprokkelmaand bewaard gebleven, gelijk onlangs door Th. Frings in zijn Germania Romana Halle a/S. 1932 op blz. 114 vlgd. overtuigend is bewezen. Voor allerlei middeleeuwsche relicten en citaten verwijs ik naar hem.
Nijmegen, 1 Augustus 1939. JAC. VAN GINNEKEN. |
|