Artistieke polysemie
Jan H. Eekhout en A.J.D. van Oosten. Moderne religieuze lyriek I. De Tijdstroom. Lochem.
De toren van Babel werd temidden der menschheid gesteld als een teeken van verwarring. De talen splitsten zich, waar reeds de geesten andere wegen gingen. Het was de straf voor den hoogmoed. In dezen bundel gaan de dichters echter hooger. Zij spreken hier allen ééne taal en dienen één gebruik: de protestant, de onafhankelijke, de katholiek en de marxist. En leven blijkbaar uit één stijl. Zij vinden God, als Augustinus, het eerst in het gesprek, het nameloos wee der menschen, de eigen schamelheid, een vruchteloos verzet, een vlucht, maar nooit in de verrukking. En het is één verlangen dat hen drijft: ruimte, ordening, waarachtigheid. En één reeks beelden die hen dient, en één vorm van gebed. Het woord is er, heeft Talleyrand gezegd, om een gedachte te verbergen. De dichter weet beter, het verbergt er twee. Artistieke polysemie...
En heeft de schoonheid iets met de waarheid van doen? Wat glans heeft met wat ernstig is en nooit verandert? De schoonheid dienen is een eigen waagstuk, heeft Rilke eens gezegd, want ze is als een bloem die groeit aan den uitersten rand, vlak voor den dood. Mag men opnieuw dezen bundel gelooven, dan heeft hij gelijk gehad. Het schoonste vers van allen schrijft Slauerhoff, de Apostel Thomas uit het koor, die wel zou willen maar niet kan. Ik kan niet nalaten het af te schrijven.
Hij brak het blanke brood en hief den beker
vol rooden wijn: ‘Zie dit, mijn lijf, mijn bloed,
dat aller heil inhield, maar vloeien moet
voorgoed teloor, terwijl mijn leden breken.’