Gelijk wij hierboven reeds opmerkten, wijkt het Hindeloopensch in zijn klanken, woorden en vormen heel opvallend van het Zuidhoeksch af. Maar daarin staat Hindeloopen wel vooraan, doch niet alleen (J. Hof l.c. blz. 25-26). Bijna al de oude dorpen en stadjes van den Zuidhoek onderscheiden zich in hun tongval heel kenmerkend van hun omgeving. Ik denk daarbij vanzelf aan het Baskisch en den Kaukasus, waar wij hetzelfde vinden, omdat ze tot vluchtheuvels der vele vóór-Indogermaansche talen van Zuidwest- en Zuidoost-Europa zijn geworden. Si parva licet componere magnis, geldt van den Frieschen Zuidhoek iets dergelijks. Bij den catastrophalen watervloed, die van het meer Flevo de huidige Zuiderzee maakte, zijn hier hoogst waarschijnlijk een heele reeks afzonderlijke Friesche tongvallen, die zich vroeger op veel grooteren afstand van elkander ontwikkeld hadden, door den nood, op den tegenwoordigen Zuidhoek van Friesland bijeengedreven. En wij vinden daar thans nog overvloedige sporen van.
Ook in de ‘spraakkunstige Verschijnselen’ van blz. 34-40 en in de ‘Idiomatische woordenlijst’ (blz. 41-177), die eigenlijk het grootste deel van het boek vult, zijn hiervan bijna overal bewijzen te vinden. Ik speur hier allerlei overeenkomsten met Noord-Holland, het Gooi en de Veluwe. De schrijver echter beperkt zich streng tot het Hindeloopensch materiaal zelf, en noemt geen parallellen.
Daarna volgen nog twee interessante lijsten van de te Hindeloopen meest gangbare mannelijke en vrouwelijke voornamen; en van blz. 181 tot 247 krijgen wij dan ten slotte nog een heel interessante ‘Bloemlezing uit de Hindelooper Literatuur’ der laatste eeuwen, met een nauwkeurige Nederlandsche vertaling ernaast. Een alphabetische lijst van de Nederlandsche parallelvormen der behandelde Hindelooper woorden, besluit het verdienstelijke en nuttige boek.
Want als eenmaal de samenvattende en reconstrueerende geschiedenis van het Westfriesch zal geschreven worden, dan zal dit boek den bewerker een kostbare vindplaats van belangrijke gegevens zijn, die bij verdere toepassing over het Zuidhoeksch een totnutoe onbekende tongvallenreeks van het Oudfriesch uit hun golvengraf zullen doen verrijzen.
Nijmegen, 15 Februari 1939.
JAC. VAN GINNEKEN.