Onze Taaltuin. Jaargang 7
(1938-1939)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |||||
Taalkaarten strand, hond en hongerEen van de merkwaardige woorden die nog weinig onderzocht zijn is het woord ‘strand’. Wij zijn in de gelukkige omstandigheid hierover enig materiaal voor de Zeeuwse dialecten te bezitten en zullen dat hier in verband met de Zeeuwse representanten van ‘hond’ en ‘honger’ bespreken. Bedoeld materiaal is als volgt ontstaan. In haar orgaan Verenigingsnieuws No. 32 heeft de Zeeuwse Vereniging voor dialectonderzoek een serie vragen omtrent de uitspraak van ‘hond’ en ‘honger’ opgenomen en nu was de secretaresse mej. dr. H. Ghijsen uit Domburg zo vriendelijk dit materiaal voor mij te bewerken en daaruit voor elke plaats waarvan zij gegevens had de woorden voor ‘hond’ en ‘honger’ over te zenden. Bovendien kreeg ik de gelegenheid om in Verenigingsnieuws No. 33 de vraag te publiceren: ‘Zegt men ten uwent: a. strand; b. strange; c. zo niet, wat zegt men dan?’ Op grond van dit alles kon ik mijn drie Zeeuwse taalkaartjes tekenen. Met het oog op de bruikbaarheid voor den eventuelen lateren onderzoeker heb ik mij wat de plaatsaanduiding betrof gehouden aan Dr. L. Grootaers' en Dr. G.G. Kloeke's Systematisch en Alfabetisch Register van Plaatsnamen, herzien en bijgewerkt door W. Pée en P.J. Meertens (met een kaart) Handel. v.d. Kon. Comm. v. Topon. en Dial. VIII 1934 p. 149-260 en mijn materiaal in extenso weergegeven. Voor strand komen in Zeeland vier vormen voor:
Het spreekt vanzelf dat wij bij dit woord eigenlijk vrijwel alleen aan de kuststreken autochtone vormen mogen verwachten. Vandaar dat ook H. Paul, Deutsches Wörterbuch 1897 p. 443 strand ‘ein ursprünglich nd. Wort’ noemt. Daarom ook ontbreekt het in de meeste idiotica en woordenlijsten van niet bij de zee gelegen dialecten bijv. in Maastricht, in het noordoosten der provincie Luik, in het Gelders-Overijsels; daarom ook geeft Teirlinck in zijn Z.O.-Vlaams Idioticon strand (o.) als zeer ongewoon, vermeldt Cornelissen het voor het Antwerps niet, en kent hij alleen (in zijn | |||||
[pagina 344]
| |||||
Aanhangsel!) een strandmeester, en vonden wij in de Valkenburgse woordenlijst van Th. Dorren alleen schtrank m. znw. in de betekenis ‘rivierarm’, welk woord blijkens mnl. strant (m.) ‘strand, zeearm’ er wel identiek mee is maar toch in elk geval niet ‘strand’ betekent. Het woord strand uit onze cultuurtaal had in het oudnnl. drie geslachten, luidde bij Kiliaen strande (‘Sax. Sicamb.’), in het mnl., mnd. en laat-mhd. strant (m.), in het ags. strond (o.) en had daar overal o.a. de betekenis ‘strand’. Zodat in den vorm strant (in de cultuurtaal geschreven: strand) niets onregelmatigs zit. Inhoeverre strant in oostelijk Zeeland autochtoon is, zullen wij nog bespreken. Ongeveer langs de hele kuststrook in Zeeland komt strangə voor, een vorm dien wij ook aantroffen (in deze bet.) bij De Bo voor het Westvlaams maar verder in al de binnen ons bereik vallende Ned. dialectwoordenverzamelingen (ook in het Katwijks, Zaans en Drechterlands) nergens meer. (Voor de Bommelerwaard vonden wij stãnd, in Hindeloopen strâând (o.). Boekenoogen vermeldt voor het Zaans strand in de bet. ‘afvalhout’, Molema voor Groningen strantjen ‘strandgoed kapen’. In het Friesch Woordenb. van Waling-Dijkstra: strân ‘strand’). Vroeger is het echter zéker verder verbreid geweest. Bredero bijv. spreekt van aen der strangen ‘aan het strand’ (Oudemans Wb. Bredero 378). Ook Vondel gebruikt strangh ‘strand’ (Oudemans Mnl. Wb. sub voce), Dirc Potter in Der Minnen Loep III vs. 526 heeft stranghe ‘strand’ en Meyers Wb. geeft strangen ‘stranden’. Maar de juiste geographie is voor vroeger tijden lastig vast te stellen. De velarisering (Van Ginneken spreekt van labiovelarisering) die nd in het woord ondergaan heeft is een ‘van ouds bekend’ verschijnsel, dat door genoemden hoogleraar in Onze Taaltuin III 185 vlgg., 302 vlgg. en Ras en Taal § 4, 10, 28 gedateerd, begrensd en aan een prae-slavische articulatiebasis wordt toegeschreven. Door deze velarisering kon nd tot ngd of ngt zowel als tot ng worden, door Van Ginneken, Onze Taaltuin III p. 309 respectievelijk een verscherpte en een tammere geassimileerde vorm genoemd. Het is met de klankwettigheid van deze velarisering blijkens de juist geciteerde literatuur eigenaardig gesteld. Op West-Voorne (cfr. Van Weel § 35) is strangə zeker het enige voorbeeld en gedragen alle parallelle woorden zich anders. In Onze Taaltuin III | |||||
[pagina 345]
| |||||
316 staat de taalkaart ‘hand’ voor heel Nederland en daar heeft héél Zeeland + Goeree en Overflakkee ant, alleen het Land van Goes angt. Vervolgens tekenen wij hier de kaart ‘hond’; deze toont alleen voor Bruinisse ongt naast ont (de opgave van het | |||||
[pagina 346]
| |||||
nabijgelegen Middelharnis was zo onduidelijk dat ik niet kan uitmaken of oent of oengt bedoeld is). H.Q. Janssen gaf in Zeeland Jaarboekje 1852 p. 115-128 nog als Zuidbevelands ank = hand, oengsje = hondje en als Schouwens enkv. ond, mv. ongen. Bij dit alles vergeleken vertoont krt. ‘strand’ nu wel een enorm groot velariseringsgebied. Waaraan dit toe te schrijven is kan ik op grond van deze gegevens nog niet uitmaken.Ga naar voetnoot1) Op den vorm strangt wezen wij reeds impliciet. Hoewel Van Ginneken, Onze Taaltuin III p. 309-310 gelijk heeft met in Limburgse vormen als honkt en hankt geen compromis-vormen te zien maar verscherpingen van het velaar karakter, is bij dezen vorm strangt analogie toch niet geheel te verwerpen. Tenslotte de merkwaardige vorm: strao die op onze kaart in het westelijk deel van Schouwen verschijnt. Het woord is ook in de bet. van een bepaald feest waarbij o.a. vroeger de paarden het zeewater in moesten in de folklore van Schouwen bekend en wel op heel het platteland met uitzondering van Kerkwerve (vergl. onze kaart!); cfr. J.A. Hubregtse, Het strarijden op Schouwen, Eigen Volk IX (1937) p. 194 vlgg., 220 vlgg. Het eerst denken wij dan ter verklaring van den klank aan Goereese vormen als bōnGa naar voetnoot2) ‘banden’. hōn ‘handen’, mōn ‘manden’, rōn ‘randen’, tōn ‘tanden’, en wel vooral aan ōr ‘ander’ en mō ‘mand’ (cfr. Van Weel § 35). De laatste parallel is de mooiste. En daar overigens bant band, hant hand, rant rand enz. voorkomt, neemt Van Weel bij mō mand analogie naar den pluralis aan maar zo'n verklaring kan voor ons strao bezwaarlijk gelden. Dat neemt niet weg dat mao een mooie parallel blijft. Over dit mao mand spreekt ook Overdiep, Onze Taaltuin III 206, 241. Hij vindt het eveneens (doch met een merkwaardige nasale vocaal die bijv. enigszins van de ao in aors anders verschilt) in het Katwijks, maar ook weer als enige in de -and-groep en weet er niet definitief raad mee. Op de ene plaats zegt hij: ‘Ook het woord mand kan men “omschrijvend” dezen wonderlijken klank.... hebben gegeven’, en op p. 241 weer: Zoo zou ‘mandən’ met een (ook Friesch-Saksische) nasaleering, via ‘maodən’ tot maon (meerv.) hebben kunnen worden.’ Volgens deze verklaring hebben wij dus parallellisme met het dou- | |||||
[pagina 347]
| |||||
blet ‘anders-aors’. Evenwel is in ‘ander’ de dentaal oorspronkelijk een scherpe spirant en in ‘mand’ niet, welke conditie voor uitval der nasaal toch vereist was (cfr. Schönfeld 3 § 28). Ik meen dat men de oplossing in andere richting moet zoeken en van gelabiovelariseerde vormen moet uitgaan. In Ras en Taal § 10 wijst Van Ginneken erop dat nd in sommige Ned. dialecten enerzijds tot njdj gemouilleerd maar ook tot ngd of ng gelabiovelariseerd kon worden en toont nu verder aan hoe in ww. met ng in de stam deze ng als ze gelabiovelariseerd werd in w kon overgaan, bijv. in de gebieden tussen Leie en Schelde en Caestre, Kassel en Wormhout (aw ‘hang’, ow ‘hing’, awn ‘gehangen’, zoew, zow ‘zong’, hezoewn, hezown ‘gezongen’). ‘Tusschen Leie en Schelde is de gemouilleerde ng eerst in nj, later in een loutere j en de gelabiovelariseerde ng eerst in nw, later in een loutere w overgegaan’ (cfr. ook § 28 met als vb. lawwe towwe ‘lange tongen’). En nu verklaar ik, mede omdat de zojuist genoemde verklaringen niet bevredigen den vorm strao < *straowə (voor deze ontwikkeling zie hieronder) < *straongə < *strångda of *strångə < *stråndə. Naast genoemde Vlaamse vormen waar ng > w werd vond ik gelukkig nog parallellen vlak bij huis. Op de kaart ‘honger’ blijkt in westelijk-Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren, hier en daar op Z.-Beveland en in Scherpenisse op Tholen oengər gezegd te worden (Scherpenisse gaf oengər op voor West-Tholen) doch op een ander deel van Z.-Beveland (gedeeltelijk ook in dezelfde dorpen naast oengər:) oeər (hetzelfde ongeveer als *oewər). Weliswaar wordt dit oeər als onbeschaafd aangevoeld. Voor Vere gaf men het nog als voor rond 1880 op en mijn zegsman uit Kruiningen deelde mede: ongər, oengər ouderwets, oëər zeer ongeciviliseerd. Maar het is toch jonger dan oengər. Immers de geographische verbreiding: oeər als kern en oengər aan de periferie wijst daarop. Misschien ook komt deze klankovergang voor in het woord ‘jongen’, waarvan W. Pée, Dialectgeographie der Nederlandsche Diminutiva II Materiaal 1938 pas overvloedig, héél N. en Z. Ned. omvattend, materiaal publiceerde. Ik wijs bijv. op Goedereede joôn, Middelharnis jo:n, Kerkwerve jó:ən, Westkapelle joên, Zoutelande joen, Goes joôn, Koudekerke joen, Domburg joen, Biggekerke joen, Kruiningen jôon, enz., enz. Bovendien is in Zeeuws schoer (bijv. Van Weel 139) ‘schouder’ een dergelijke eveneens merkwaardige ontwikkeling aanwezig en mag naast dit geval ook het verdwijnen van de wə in holl.-zeeuws | |||||
[pagina 348]
| |||||
kloen ‘kluwen’ (cfr. Franck-Van Wijk i.v. en Van Weel 113) hier ter verklaring van de gepostuleerde ontwikkeling *straowə > strao worden aangevoerd. Ook Noordbevelands lāovəndĭĕk Langendijk (Verschuur § 169) wijst in die richting. Tenslotte vindt mijn verklaring van strao < *strånge steun in de geographie: ook hier weer ligt strao tussen strangə-gebieden in, hetgeen wel geen uitdrukkelijk bewijs maar toch een zeer belangrijk criterium is. Al hebben wij nu ook, mede op taalgeographische gronden, strao uit strangə en strangt als een contaminatieproduct verklaard, overigens moet men met de taalgeographische beschouwing omtrent de grens tussen strangə-strao enerzijds en strant anderzijds erg voorzichtig zijn. Men zou misschien geneigd zijn van conservatieve kustdialecten of westelijk gerichte expansies te spreken, misschien zelfs biologische tegenstellingen te berde te brengen, maar hiervoor (vooral voor expansietheorie) is weinig grond aanwezig. Maar er is iets anders! De verbreiding van strangə-strao valt (althans in Zeeland) heel merkwaardig samen met het gebied waar een zandstrand, dus écht strand, voorkomt. Een vergelijking met de kaart Zeeland uit Bos-Niermeyer Schoolatlas 28 (1923) bewijst dat. Natuurlijk is er ook een zekere verklaringsgrond in het feit dat de oostelijke streken van Zeeland in tegenstelling met de westelijke doorgaans niet doorlopend bewoonbaar geweest en metterdaad bewoond zijn, zodat de eerste een ander type dan de laatste zouden kunnen hebben, doch vergelijking met historisch kaartenmateriaal doet deze overeenkomst toch als minder duidelijk uitkomen en daarom blijven wij het al dan niet vlak in de buurt voorkomen van zandstrand als hoofdoorzaak van de verbreiding der strangə-strao-benamingen zien. Hiermede is de strant-vorm verklaard tot een woord uit de cultuurtaal omdat wij menen dat in de gebieden waar geen zandig strand is de benaming oorspronkelijk ontbrak. Wat dan de nog niet behandelde verschijnselen der beide andere kaarten betreft wijs ik 1o op het materiaal voor de uitspraak der anlauts-h op beide kaarten onder verwijzing speciaal naar A. Weijnen, Onderzoek § 71, 72 en J. van Ginneken, Onze Taaltuin I § 379-382. Mijn gegevens zijn in strijd met Van Weel § 29. Voor Achthuizen gaf mijn zegsman mij uitdrukkelijk dat de h bij ouderen niet wordt uitgesproken, bij jongeren hoe langer hoe meer. | |||||
[pagina 349]
| |||||
2o op de oe-gebieden; kaart ‘honger’ heeft een zeer groot ge bied met oe voor ng, op kaart ‘hond’ komt oe slechts in Middelharnis voor. Rond 1850 bestond gelijk wij zagen oengsje hondje ook nog op Z.-Beveland. Dit verschijnsel kan echter alleen in breder verband bestudeerd worden.
Roosendaal, Parklaan 127. A. WEIJNEN. |
|