Boekbespreking
J.A. Rispens, Richtingen en figuren in de nederlandsche letterkunde na 1880. J.H. Kok N.V. te Kampen, z.j. (1938).
Dit is een boek om bij de hand te zetten, want de Heer Rispens heeft de wonderlijke kunst verstaan over de behandelde figuren en werken op het afgegraasde terrein waarlijk wat te zeggen. Niet het laatste beslissende woord natuurlijk, maar altijd iets frisch, een aardige parallel of een tegenstelling, een zeker perspectief of een teekenende trek. En hij is zeer goed op de hoogte met de feiten.
Achter en onder de aesthetica durft de Heer Rispens trouwens ook wat vragen van zijn auteurs. Hij benadert ze altijd ‘van onderen’, en ziet ze tegen het groote vlak van den hemel, zonder daarbij tot één van die dogmatici te worden van wie ieder van tevoren al weet wat ze zeggen zullen. Zijn groote kracht ligt in de karakteristiek.
Deze zin voor karakteristiek is één van de meest typische feiten van het moderne litteraire leven. Ze heeft het aantal dergenen die actief daaraan deelnemen met een geheel nieuwe kategorie van invloedrijke schijvers toe doen nemen, practisch allen die een oordeel hebben en de pen kunnen voeren. En niets is daarvoor veilig. Alles gaat op in de karakteristiek, het biografische en het historisch-comparatieve in het algemeen, soms zelfs het aesthetisch element. Er spreekt iets van een overspannen in-