Onze Taaltuin. Jaargang 7
(1938-1939)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen paar belangrijke syntactische verschuivingenIn § 217 van het boek van Prof. Jac. van Ginneken en zijn Nijmeegsche leerlingen( uitgegeven bij Gebrs. van Aelst, Maastricht 1938) lezen we dat ‘het zelfstandig gebruikte adjectief in den genitief kon afhangen van een zelfstandig gebruikt pronomen’. Met als voorbeelden: it goeds 3321, nit ghemeins 5937, nit args 21524, nit argers 11724 en tenslotte wat..... ghemeins in de volgende vraagzinnen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit laatste voorbeeld dient ons hier tot uitgangspunt voor een korte beschouwing van enkele genitief-constructies in het middelnederlandsch van het Leven Jesus, welke niet zonder beteekenis zijn voor bepaalde nieuwnederlandsche zegswijzen. Het voorbeeld wat.... ghemeins onderscheidt zich van de eerste vier hierdoor, dat pronomen en adjectief niet onmiddellijk bij elkaar aansluiten doch gescheiden zijn. Dit heeft tot gevolg, dat, wanneer wij vanuit onze moderne gerichtheid de drie vraagzinnen gaan lezen, wij aanvankelijk door de woordorde vanzelf er toe geleid worden, om - es ghemeins - (bij 5934 en 6313 is ‘es’ enclitisch met ‘wat’ verbonden) op te vatten als praedicaat (waarvan ‘es’ werkwoordelijk en ‘ghemeins’ naamwoordelijk deel zou zijn). Echter, op den aldus onverklaarbaren s-uitgang van ‘ghemeins’ stootend, komen we vanzelf ook weer in het goede spoor terug; die s kan slechts genitief-s zijn, afhangend van ‘wat’. En dan is - es ghemeins - dus geen praedicaat, doch ‘es’ is praedicaat en ‘ghemeins’ hoort bij het subject. Het volledige subject is wat..... ghemeins, dat hier als Distanzcompositum verschijnt met inklamping van gezegde en meewerkend voorwerp. Die ingeklampte deelen (vooral het gezegde) zijn het die ons op een dwaal brachten. Interessant is nu, dat ook reeds het middelnederlandsche taalgevoel niet alleen aan dat ontsporingsgevaar blootstond, maar in een bepaald geval ook inderdaad kon ontsporen. Dit zien we duidelijk bewezen in de volgende, éénmaal optredende, constructie:
wats ons metti ghemeine Jhesu..... 6711
Hier heeft het subjectieve ‘ghemeins’ uit de vorige gevallen plaats gemaakt voor het zuiver praedicatieve ‘ghemeine’ (ja-stam, zie De Taalschat enz. § 112). De reden is natuurlijk dat in dit geval het ingeklampte zinstuk zooveel grooter is (‘metti’ is er bij gekomen) dan in de vorige gevallen, waar ‘met di’ eerst volgt nà ‘ghemeins’. Daardoor liet de auteur of de afschrijver den draad die ‘wat’ met ‘ghemeins’ moest verbinden, uit zijn vingers glippen, met gevolg dat de aanvankelijk bedoelde constructie niet meer tot stand kwam, maar in een heel andere structuur werd omgezet of verschoven. Zoo ontstond dus de constructie welke in het nieuwnederlandsch uitsluitendGa naar voetnoot1) gebruikt wordt: wat is ons met u gemeen? Hierin is ‘gemeen’ naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met de grammatische verschuiving ging uiteraard gepaard een verandering in het gezegde ‘es’: in de eerder genoemde gevallen toch was het autonoom werkwoord, terwijl het in het geval 6711 (wederom enclitisch met ‘wat’ verbonden) nog slechts als koppelwerkword fungeert. In het nieuwnederlandsch ontstond een nieuwe verschuiving door de omzetting van ‘is ons’ in ‘hebben wij’, dus: wat hebben wij met u gemeen? Immers, orthodox meenen wij aldus te moeten ontleden, dat wij in dezen zin ‘hebben gemeen’ werkwordelijk gezegde noemen. Oorspronkelijk was ‘gemeen’ in dit geval zeker een bepaling van gesteldheid, vergelijk b.v. ‘de eerste Christenen hadden alles gemeen’, of ‘hij heeft niets met zijn broer gemeen’. Op één lijn met de hiervoor behandelde genitief-verbindingen staat een constructie als deel goeds 13325 en 13329. Dit is wel de eenvoudigste vorm; twee substantieven (‘goed’ c.q. = bezit) waarvan het een het ander in den genitief regeert. Dit substantief mag nu vervangen worden door zelfstandig gebruikt adjectief of pronomen. De gevallen welke we hiervoor behandelden, waren er van zelfstandig gebruikt pronomen + zelfstandig gebruikt adjectief. Thans gaan we over tot de bespreking van enkele gevallen van zelfstandig gebruikt pronomen + zelfstandig gebruikt pronomen (dus twee pronomina bij elkaar). Vooreerst dan wat..... des (dis), hetwelk voorkomt in de volgende zinnen:
wat gheet di des ane? 27335 en 27339
wat gheet ons dis ane? 24923
Evenals bij het geval waarvan we uitgingen, zijn dit dus vraagzinnen, met eveneens inklamping tusschen het samengestelde subject van een deel van het gezegde en het meewerkend voorwerp. En wederom is in het nieuwnederlandsch de lijn der oorspronkelijke constructie losgelaten en de genitief ‘des’ (dis) vervangen door den nominatief ‘dit’ of ‘dat’, waardoor de zin grammatisch heel anders wordt: wat gaat ons dat aan? In dezen modernen zin is toch ‘dat’ alléén het subject, terwijl ‘wat’ zijn subjectsfunctie totaal verloren heeft en geworden is tot een bijwoordelijke bepaling. Er is, als we wat.... ghemeins met wat.... des vergelijken, een ontwikkeling waar te nemen waarbij beide constructies een tegengestelden, door de omstandigheden bedongen, weg gaan. Bij beide toch gaan we uit van een samengesteld subject met inklamping van andere zinsdeelen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
In geval a nu wordt II tot deel van het gezegde, waarna I als, nu enkelvoudig, subject blijft bestaan. In geval b echter wordt II van deel van het subject tot hèt subject, waarna I tot bijwoordelijke bepaling verschuift. De beide oorspronkelijk volkomen identieke ‘wat’ 's zijn dus nu redekundig verschillend geworden. Dit verloop lag a priori besloten in de omstandigheid dat ‘ghemeins’ adjectief doch ‘des’ pronomen is. Maar ook ‘taalkundig’ zijn ze verschillend geworden, want in den zin ‘wat gaat ons dat aan?’ kunnen wij ‘wat’ toch bezwaarlijk meer pronomen noemen. Het heeft evenals ‘niet’ (ook eenmaal pronomen!) de functie van een bijwoord. Een tweede geval van twee pronomina waarvan het een het ander in den genitief regeert, hebben we in dis... nit, dat passim voorkomt. We beschouwen het in den zin:
dis en wete wi nit 18535.
Hier gaan we dus niet uit van een samengesteld subject gelijk hiervoor bij a en b, doch van een samengesteld object, met inklamping van gezegde en onderwerp. Maar evengoed weer is in het nieuwnederlandsch de constructie verloopen tot: ‘dat weten wij niet’. In welken zin ‘dat’ nu alléén object is en ‘niet’, evenals hierboven ‘wat’ tot bijwoordelijke bepaling is verschoven. Hoe niettemin in het nieuwnederlandsch de oude genitief-constructie in een anderen spreektaalvorm nog levend is gebleven, weet iedereen: daar weten wij niets van. Het voornaamwoordelijke bijwoord ‘daarvan’ vervangt van ouds voorzetsel + pronomen ‘van dat’ en dit is niet anders dan een gemeenzame uitdrukkingswijze voor de langzaam verdwijnende genitief-functie. Wij zagen dus de volgende ontwikkelingen:
En meenen te mogen concludeeren: dat hier de genesis aan den dag treedt van de nieuwnederlandsche vraagzinnen van de types ‘wat is ons (hebben wij) met u | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemeen?’ en ‘wat gaat ons dat aan?’, welke op het eerste gezicht veel minder evident is dan die van den zin ‘dat weten wij niet’. Vanzelf wordt zoo ook duidelijk de uitzonderlijke, immers bijwoordelijke, functie van ‘wat’ in den tweeden zin, dat toch in het algemeen pronomen is en als zoodanig slechts subjects- en objectsfunctie kan hebben, die het dan ook in het middelnederlandsche prototype van onzen volzin, alsmede in de meeste nieuwnederlandsche wendingen, heeft. Door het verloopen der oorspronkelijke constructie werd ‘wat’ in deze positie gedrongen. Het is dezelfde positie als waarin het nieuwnederlandsche ‘niet’ door den loop der syntactische ontwikkeling is geraakt. Dit woord is in zijn qualiteit van alleen-maar-ontkenning steeds en overal bijwoord, en de oorspronkelijke subjects- en objectsfunctie is overgenomen door het nieuwe pronomen ‘niets’. Onder dit alles ligt als diepere oorzaak het langzaam verdwijnen van den Genitief. WILLY DOLS. |
|