Onze Taaltuin. Jaargang 7
(1938-1939)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTaalkaart slaap (van het hoofd)De hier afgebeelde taalkaart is tot stand gekomen aan de hand van de gegevens van de eerste vragenlijst, in 1931 uitgezonden door de Dialectencommissie der Kon. Nederl. Akademie van Wetenschappen, die door ongeveer 2000 medewerkers voor ruim 1800 plaatsen werd ingevuld. Gegevens voor het Vlaamsche taalgebied staan op dit oogenblik nog niet tot onze beschikking. Het woord slaap (tempus) is naar alle waarschijnlijkheid identiek met slaap (somnus) en zou dan ontstaan zijn doordat het volksgeloof in de slapen (tempora) den zetel van den slaap (somnus) heeft gezocht. Aldus o.a. Franck-Van Wijk, Etym. Wdb. Daarnaast is een andere etymologie denkbaar, volgens welke slaap als het slappe, het weeke, het ingedrukte deel van het hoofd moet morden opgevat; deze is minder waarschijnlijk. Evenals in het nnl. vallen ook in het mnl. beide woorden samen, zooals ook in het ohd. (slâf) en het nhd. (schlaf). Aangezien het verbum slapen waarschijnlijk oorspronkelijk slap, traag zijn heeft | |
[pagina 280]
| |
beteekend, zijn de beide bovengenoemde etymologieën op denzelfden indogerm. wortel voor slapen terug te brengen. Uit de bewijsplaatsen, die Verdam in het Middelnederl. Wdb. noemt, blijkt dat mnl. slaep zoowel in de noordelijke als in de zuidelijke Nederlanden verbreid was, zooals nog het geval is. Onder dezen vorm komt het woord voor in het Glossarium Bernense (± 1300), het Glossarium Harlemense (vóór 1471), den Vocabularius copiosus (1483) en de woordenboeken van Plantijn (1573) en Kiliaen (1588). De algemeene nl. vorm slaap is, in zijn dialectische varianten, tegenwoordig in bijna geheel Nederland bekend. In het Friesch luidt hij sliep. Ook hier zijn de beide woorden identiek. (In het Engelsch daarentegen beteekent sleep alleen slaap/somnus, terwijl slaap/tempus door het aan het Fransch ontleende temple vertegenwoordigd is). De Friesche vorm komt in de geheele provincie Friesland voor, met uitzondering van de steden, het Bilt en het uiterste noord-oosten, waar men slaap zegt, en een breede strook aan weerszijden van de Tjonger, waar men sloap bezigt. In een groot gedeelte van Zuidholland en Utrecht komt de ‘standaard- nederl.’ vorm slaap voor, evenals in het zuiden van Noordholland en het noordwesten van de Veluwe. Geheel helder is deze a overigens niet, maar toch helderder dan de klinker die in het Stellingwerfsch, in West-Drente, West-Overijsel, het grootste gedeelte van Gelderland, geheel Noordbrabant, nagenoeg geheel Limburg en bovendien in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen en op Walcheren voorkomt, en die voor het zuiden door ao, voor het noorden door oa is aangeduid. Evenmin als het voor J. te Winkel op grond van de schriftelijke gegevens, die hem ten dienste stonden, mogelijk was de gebieden met de varianten van dezen klank te begrenzen, is dat ons mogelijk. Voor een beschrijving van deze klanken zie men zijn studie over De Noordnederlandsche tongvallen, I (Leiden, 1898) en de daarbij gevoegde kaart I. Evenmin is het mogelijk op grond van de gegevens in Friesland de verschillende ie-klanken, in Noordholland de e-klanken te begrenzen. Voor Drechterland geeft Karsten een ει, meer naar het zuiden zegt men een klank, die meer overeenkomt met nl. e, op Wieringen zegt men een lange I:. Het uiterste zuidoosten van Limburg kent in aansluiting met het dialect van de Rijnprovincie den vorm šloof (schloof). Het overige deel van Limburg heeft šlaop (schlaop). In het Zeeuwsche taalgebied en in de Zuidhollandsche kustdorpen zegt men slaep. | |
[pagina 281]
| |
Van de Waddeneilanden hebben Terschelling en Schiermonnikoog den Frieschen vorm sliep. Op Tessel zijn slaap en sleep ongeveer even frequent. De laatste vorm komt op Vlieland uitsluitend voor. Ameland, dat sterk Hollandsch georiënteerd is, kent slechts slaap. In het Gooi hebben nog een drietal plaatsen, Huizen, Laren en Hilversum met sleep weerstand geboden tegen den uit het westen opdringenden vorm slaap. Al is tegenwoordig door expansie van het westen uit naar het | |
[pagina 282]
| |
noorden en naar het zuiden slaap bijna over geheel Nederland bekend, in een groot deel van ons land is het niet de oorspronkelijke vorm. In nagenoeg heel Groningen, Oost-Drente, Twente en het oostelijke gedeelte van den Achterhoek moet dunegge de oorspronkelijke vorm zijn geweest. De geografische verbreiding hiervan wijst al op aansluiting bij de Duitsche dialecten aan onze oostelijke grenzen. Het woord beteekent: het gespannen of het dunne gedeelte van de wang; het is een verholen samenstelling *dun-wang: ohd. dunwengi, mnd. dunni(n)ge, ags. ðunwong(e) ðunwenge, on. bunnvangi, met ablaut onfr. thinnongun (‘temporibus’), ohd. tinewenga ( ‘tempora’), zooals Franck-Van Wijk vermeldt. Dat het dunegge-gebied oudtijds westelijker begrensd was, blijkt uit de relictgebieden IJselmuiden en Heinoo, waar het woord nog archaistisch voorkomt. Daarnaast vinden we voor Eemster (gem. Dwingeloo) als volksetymologie van dun-egge: de weeke egge van 't heufd. Het eerste deel hiervan sluit aan bij den vorm 't weeke of 't wieke (van het hoofd), opgegeven voor Wetering, Stad-Vollenhove, Zwartsluis, Rouveen, Balkbrug (alle in Overijsel), Nijeveen en Alteveer (beide in Drente), Putten en Wezep (op de Veluwe). Naar de beteekenis sluit deze vorm zich aan bij de etymologie van slaap, die hierboven als tweede mogelijkheid werd genoemd. De Theuthonista kent de vormen dunninge, dunnyng en dunegge, Kiliaen duyningh des hoofts, dunninghe en dunne, die hij als Sax., Sicamb. en Holl. opgeeft. Het laatste valt te betwijfelen. De vorm slag komt in hoofdzaak in Zeeland voor. Hoewel het woord op Flakkee maar voor twee plaatsen (de dubbelgemeente Sommelsdijk-Middelharnis) is opgegeven, kan men gerust aannemen dat het eiland vroeger in zijn geheel tot het groote Zeeuwsche slag-gebied heeft behoord. Tegenwoordig kent men in geheel Zeeland varianten van den vorm slaap. Op Walcheren overweegt slaop; het eiland wijkt hiermede af van de gegevens van Te Winkel, die ae geeft. In Zeeuwsch-Vlaanderen is slaop, naast slag in het westen, de eenige slaap-vorm. Verder heeft Zeeland overal slaap. Kiliaen kent slach, gheslach des hoofds als synoniem van slaep en noemt het Vlaamsch. Het Mnl. Wdb. noemt alleen een plaats uit de Chronycke van Vlaenderen van Despars (± 1500). Het Nnl. Wdb. citeert slach uit Dodonaeus, die uit Mechelen afkomstig was, Carel van Mander, geboortig van Meulebeke bij Tielt, en Le Francq van Berkhey, die een Leidenaar was. Uit deze laatstgenoemde | |
[pagina 283]
| |
vindplaats zou men kunnen opmaken dat ook dit Vlaamsche woord, als zoovele andere woorden en taalverschijnselen van zuidelijken oorsprong, oudtijds aanmerkelijk noordelijker voorkwam dan thans het geval is. Wijst ook de vereenzaamde verschijning van slag op Urk hierop? In West-Vlaanderen is slag nog altijd het gewone woord voor slaap; men vindt het bij De Bo en in de Loquela, maar niet in de andere Zuidnederlandsche woordenboeken. Het Brabantsch en het Limburgsch kennen alleen slaap, in aansluiting aan het noorden. De beteekenis van slag: de plaats waar men het bloed voelt slaan, is duidelijk. Het fra. tempe (dat tot in de 18de eeuw temple luidde en in dezen vorm nog in de dialecten voorkomt), uit vulg-lat *tempula, lat. tempora, is verwant met nnl. stampen, skr. asthambit, gr. στέμφω in de beteekenis van bonzen. Ook het Grieksche woord voor slaap, ϰϱόταφος, is verwant met ϰϱότος, dat handgeklap, voetgestamp beteekent.Ga naar voetnoot1) Tenslotte komen in het oosten van Noordbrabant nog de vormen herse(n)s (Helmond, Riethoven en Heze), horses (St. Michielsgestel en Dinter) en hors (Rosmalen) voor, terwijl ook Baarle-Nassau harses opgeeft. Daar worden de slapen dus beschouwd als den zetel van de hersens. Het is mogelijk dat dit hers/hors(es)-gebied nog wat grooter is; een aantal invullers uit deze streek noemden slaap niet gebruikelijk. P.J. MEERTENS. |
|