Rectificatie
In mijn antwoord op een door Dr. J.K. te R'dam gestelde vraag heb ik in de vorige aflevering (p. 256) getracht den r-loozen vorm burgemeester te verklaren als een vervalvorm van burgermeester, omdat de door Prof Kluyver gegeven uitleg daarvan, die van het fransche bourguemaistre uitgaat, mij niet bevredigend voorkwam (Nedl. Wdbk. III, 1, 1900 v.; Behrens, Deutsches Sprachgut im Franz, p. 40). Bij nader inzien blijkt het echter veel beter in het eerste lid eenvoudigweg den genitief van burg ‘stad’ te zien (Franck, Mnl. Gr. § 184); burge(meester) uit *burgi(meester). Reeds in het mnl. is daarnaast dan burgemeester opgekomen, in analogie met andere composita met burger.
Op het duitsche taalgebied heeft zich dezelfde ontwikkeling voorgedaan. Naar Prof. Baader mij mededeelt, is het oudere bürgemeister hier pas in de zestiende eeuw meer algemeen door bürgermeister verdrongen. Voor deze volgorde in de ontwikkeling pleiten ook de scandinavische vormen; ouder deensch borgemestere, zweedsch borgemästare (naast borgmästare), die uit het mnd, zijn ontleend. Vgl. ook Paul-Euling, Dt. Wtb.4, s.v. Burgemeister.
J.W.