Onze Taaltuin. Jaargang 7
(1938-1939)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet enjambement bij Guido GezelleDe klassieke versleer moge het enjambement min of meer principieel verworpen hebben als een al te krachtdadige stoornis in den normalen afloop van den versregel, bij Gezelle is dit verschijnsel één der meest essentieele deelen, ja men mag zeggen één der schoonste triomfen van zijn kunst en zijn techniek geworden. De oorzaken van dit onderscheid zijn velerlei. Het opvallend rijke en veelzijdige gebruik bij Gezelle dankt zijn onstaan aan een groot aantal van 's dichters diepste geestelijke en lichamelijke eigenschappen. Gedeeltelijk hebben ze elkanders invloed in de hand gewerkt, gedeeltelijk ook belemmerd en gecontrarieerd. Zoo heeft het enjambement in Gezelle's dichtkunst een zeer bijzondere beteekenis gekregen; het is voor hem een vorm van syntaxis en van plastische rythmiek tegelijk. Alles in dezen dichter lijkt in eerste instantie immers aangelegd op het fijne doch beknopte gebaar: de gang van den adem die opvallend kort is, de gansche gelijkmatige en heldere accentuatie. Het consonantisch geruisch is gering; en de vocalen zijn zoo open, dat als het overwicht niet bij de achterkolven e, i, ɛ ı en lag, men waarlijk aan het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
romaansche type van intonatie en embouchure zou gaan gelooven. En verder is daar vooral de licht bewegelijke zangerigheid, waarbij elke klank in de nabijheid een tegenklank als echo zoekt, waar ze onmiddellijk harmonisch in kan worden opgelost. Men zou een kunst van enkele, korte regels verwachten, hoe fijn en kunstig ook gevarieerd, ware daar aan de andere zijde niet Gezelle's ontzaggelijke geestelijke rijkdom, de weelde van zijn diepe gedachten, de lichte aanspreekbaarheid van zijn gevoel, die door alle belemmeringen heenbreekt en om een brééder gebaar vraagt, juist als in zijn latere portretten alles zich schijnt te concentreeren rond de partijen van oogen en mond. Achter elk waargenomen ding leeft er voor Gezelle, dieper dan de oogen reiken kunnen, een fijner essentie, een hoogere wezenheid; en hij moet daarvan getuigen, van deze beide, in en naast elkaar, in beelden, in symbolen, in directe woorden, maar al het beleven dient onmiddellijk uitgezegd. Zoo is Gezelle's kunst die typisch strophische kunst geworden, zooals in zijn eigen land ongeveer terzelfdertijd ook René de Clerq die vertoont, of Boutens in het Noorden (maar op een geheel anderen grondslag), en die aan het einde der negentiende eeuw één der eerste waarlijk nieuwe geluiden is. Voor iederen dichter staat de strophe natuurlijk tusschen het enkele vers en het gansche gedicht in, voor Gezelle geldt dit echter dubbel. Wie bij Gezelle enjambement zegt, spreekt strophe, spreekt plastiek. Uit de samenvattende bruto-getallen blijkt nog niets van het speciale karakter van Gezelle's enjambemententechniek, hij is geen man om het in de quantiteit alleen te zoeken. De percentages zijn zelfs eerder aan den lagen dan aan den hoogen kant. In de Kleengedichtjes bereikt de dichter een percentage enjambementen van 7.19 percent (62 gevallen op 864 onderzochte verzen), dat in de Gedichten, gezangen en gebeden en in Rijmsnoer resp. tot 8.9 percent (178 gevallen op 2000 verzen) en 21.5 percent (431 gevallen op 2000 verzen) stijgt. Daartegenover staat Perk in de Mathildecyclus onmiddellijk reeds op 10,2 percent (1000 verzen); Boutens in de Beatrys op 37.63 percent (143 gevallen op 95 kwatrijnen) en in de Vergeten Liedjes zelfs op 40.67 percent (460 gevallen op 1131 verzen); Verwey in De nieuwe Tuin op 33.63 percent (300 gevallen op 892 verzen). Voor dóórloopende niet-strophische verzen zijn de aantallen begrijpelijkerwijze gewoonlijk hooger dan voor strophische. Zoo komt b.v. Mevr. Roland Holst in de kwatrijnen en sextijnen van De Vrouw in het Woud op 45.06 percent (73 gevallen op 162 verzen), maar in het daaraan voorafgaande niet-strophische deel op 46.75 percent (374 gevallen op 800 verzen). Gorter in Mei spant echter de kroon over allen met een percentage van 61,8 percent (1000 ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de gevallen met * kan de volgorde in de constructie ook juist andersom zijn als aangegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zen)! Dit laatste is natuurlijk een hybris, slechts voor dit bijzonder geval verklaarbaar. Ware Gorter een minder sterk dichter geweest, zijn kunst zou aan dit overmatig veelvuldig overloopen van de versregels (en aan nog andere verwante trekken) ten onder zijn gegaan. Later is Gorter trouwens zelf goeddeels daarvan teruggekomen. Leopold daarentegen, met een even gevoileerde stem als Gorter en een verwante techniek, telt op 709 regels uit zijn vroegere en latere verzen slechts 176 enjambementen (24.8 percent). In de zeventiende eeuw zijn de getallen aanmerkelijk lager, zoowel in de strophische als in de niet-strophische poëzie, hetgeen ongetwijfeld samenhangt met de theoretische veroordeeling van het enjambement door Ronsard, van Mander e.a., waaraan zooeven reeds herinnerd is. Vondel komt in het eerste duizendtal verzen van Adam in Ballingschap tot 20.3 percent; Hooft idem van Geeraerdt van Velzen tot 23.7 percent, maar in 52 verspreide sonnetten (ed. Heyting) tot 17.72 percent; Huygens tenslotte in Batava Tempe tot 23.45 percent (198 gevallen op 105 octijnen). Het eenige feit dat onmiddellijk spreekt is dus de opvallend sterke en snelle groei van den dichter op het punt der enjambementen in de drie behandelde bundels. Een sprong van honderd tot bijna driehonderd percent is van beteekenis. Toch mag het verschil ook hier weer niet overschat worden enkel op grond van de numerieke gegevens. Want een goed deel daarvan komt neer op een belangrijke verandering in Gezelle's strophenbouw in het algemeen. De speelsche afwisseling van lange en korte regels, vol uitroepen en ritardando's moet bij den bijna zeventigjarige in Rijmsnoer hoe langer hoe meer wijken voor de regelmaat van vier- tot zesvoetige kwatrijns en sextijnen. De syntaxis wordt klaarder en meer evenwichtig dan ooit. Veel meer karakteristiek is direct de indruk der aantallen, wanneer men de verdeeling der enjambementen nagaat over de verschillende typen van syntactische constructies in het vers. Men zie de bijgaande tabel. Een voorkeur voor één der opgesomde verbindingstypen bestaat er blijkbaar niet; opnieuw een typisch bewijs voor Gezelle's technisch meesterschap en zijn zin voor evenwichtGa naar voetnoot1). Ook bij sterk geïntegreerde constructies als b.v. die tusschen het substantief (c.q. met zijn lidwoord) en de praepositie, en zelfs tusschen de deelen van één en dezelfde samenstelling of van één en hetzelfde woord (in de tabel niet opgenomen, resp. 0, 11 en 1 gevallen in de onderzochte bundels) komen nog enjambementen voor. De hoogste aantallen vindt men practisch bij de constructies die van nature het meest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112-113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reflecteeren van de beweging der zich ontwikkelende gedachte, zooals die tusschen het subject en het werkwoord (1), tusschen het werkwoord en het object, eventueele bijwoordelijke bepalingen (2) enz. De innerlijke en uiterlijke taal- en versvorm staan hier in volkomen harmonie. Overigens wordt er in werkelijkheid vaak heel wat meer van de volle zinsverbinding door het enjambement bestreken dan de eene genoemde constructie. Om de waarheid niet te kort te doen dient men de opgesomde gevallen daarom vooral niet in een te eng verband te beschouwen. De vraag hoe het enjambement bij Gezelle in rythmischen zin verstaan moet worden, valt uiteraard niet voor alle gevallen op dezelfde wijze te beantwoorden. Het enjambement is een complex verschijnsel. Het is als een scharnier of een hefboom, er zit iets van actie en van reactie tegelijkertijd in. Er is een zekere vertraging van het spreektempo, een sterkere onderlinge gebondenheid der woordeenheden dan midden in den regel, maar daarnaast ook een opvallende rythmische stuwing, omdat de stroom van het vers dóórloopt juist op het punt waar die anders wordt gestuit. Van de verschillende artistieke mogelijkheden, hierdoor geschapen, heeft Gezelle telkens weer op andere wijze gebruik gemaakt. Het eenige wat men in algemeenen zin kan zeggen is, dat hij ook hier weer de uitersten heeft vermeden. Tot een volledige rust, een werkelijke onderbreking van den rythmischen stroom, leidt het enjambement, voorzoover men dit na kan gaan, bij Gezelle nooit. Het legato is integendeel, zooals gezegd, eerder sterker dan anders, al schuilt er gewoonlijk een kleine maar karakteristieke speling in. Men neme b.v. het wonderlijk mooie Bonte Abeelen uit Rijmsnoer, waarin men het wisselend bewegen der boomen als zonder medium in het vers kan medeleven, vooral ook door de prachtige licht-gespannen enjambementen in de strophen een en drie. Poésie pure van de hoogste orde! Wit als watte, en teenegader
groen, is 't bonte abeelgeblader.
Wakker, als een wekkerspel,
wikkelwakkelwaait het snel.
Groen vanboven is 't en, zonder
minke, wit als melk, vanonder.
Onstandvastig volgt het, gansch,
't onstandvastig windgedans.
Wisselbeurtig, op en neder,
slaat het, als een' vogelveder.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wit en grauw, zoo, dóór de lucht,
‘bonte-abeelt’ de duivenvlucht.
Als de rust wat langer wordt, hangt dit in den regel nauw samen met de verdere structuur van het vers. Men lette b.v. op de enjambementen in de tweede helft der stroppen van Hier ben ik, eveneens weer uit Rijmsnoer. Na den langeren derden regel is men aan een iets breeder rythmisch gebaar gewend, het daarop volgend enjambement wordt daardoor krachtig in zijn werking versterkt. Hoe fraai maakt Gezelle daar gebruik van! Welk een erbarming klinkt er door in het even gerekte ‘máár’... van strophe één. Welk een besef van Gods onwrikbaar suzereinschap over alle dingen in ‘houdt’... en ‘alles in’... van strophe twee. O Groote God,
in 't sterrenheer
herkenbaar uit der maten,
'n wilt, die maar
een mugge en ben,
een zandeken, mij laten!
Het middent al
terug naar U,
't gewordene uit Uw handen;
en toomend houdt
Gij alles in
't onmijdbare Uwer banden.
Geheel door één beweging gedragen is ook de overgang bij het enjambement in het volgend Kleengedichtje. De conjuncties en (r. 1), want (r. 7), en (r. 10) worden bij de volgende regels getrokken, en juist daardoor ontstaat de wondere rust in dit vers. Men lette ook op de werking van de herhaling der gelijke woorden, die een zekere fijne zangerigheid aan het geheel verleenen. 'k Hoore tuitend' hoornen en
de navond is nabij
voor mij:
kinderen, blijde en blonde komt,
de navond is nabij,
komt bij:
zegene u de Alderhoogste, want
de navond is nabij
komt bij:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'k hoore tuitend' hoornen en
de navond is nabij,
voor mij.
Hetzelfde in elkander passen van enjambementen en strophetechniek vindt men ook weer in De Zonneschicht uit denzelfden bundel, waar vooral de kunstige afwisseling van mannelijke en vrouwelijke rijmen het rythme activeert en voort blijft stuwen. In andere gevallen is het enjambement echter ook pas secundair ontstaan als gevolg van een nieuw doorgevoerde strophe-indeeling. In de Jubileumuitgave staan al dergelijke wijzigingen zorgvuldig opgeteekend. Zoekt men ze bijeen, dan blijkt dat het enjambement hier gewoonlijk een correctieve werking heeft. Zonder dit zou het vers te zwaar en te log van beweging zijn geworden. Men neme b.v. een vers als Mater Dolorosa, dat zoo echt het stempel draagt van Gezelle's ouderdom. De spanning der vocalen is aanmerkelijk verminderd, hun glans verdofd, het geruisch der consonanten daartusschen is toegenomen. Het rythme is traag en gaat als met slependen tred. De oorspronkelijke alexandrijnen zouden, ook voor de gedrukte stemming van den inhoud, zeker tè zwaar zijn geweest. O God, Gij weet mijn hert,
't en bleef U nooit gedoken;
Gij weet wat ik gedacht,
gewild heb en gesproken;
Gij zijt, van kindsbeen af,
mijn' hope en mijn bestaan:
vergeeft, heb ik U ooit
ondankbaar iet misdaan!
En nu, dat ik zoo diep
ben van de dood geslegen,
mijn blomken afgeplukt
gekist en uitgedregen,
o God, aanhoort mij...
Welk een allerfijnst gevoel voor het evenwicht tusschen het innerlijk en het uiterlijk bewegen van den dichter heeft deze eenvoudige Vlaamsche tuinmanszoon toch bezeten! Als met een precìsieinstrument weet hij de verschillende rythmische factoren tegen elkander af te wegen. Het omgekeerde, het oplossen dus van een aanvankelijk enjambement, komt niet voor; althans op enkele singuliere gevallen na die met de bovenstaande niet op een lijn gesteld kunnen worden. (B.v. Zonder tik of tin- te derin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
etc. uit Kleengedichtjes III; De maan die deur / de blaren blinkt. Rijmreken etc.). Nog sprekender blijkt wellicht de corrigeerende en regulariseerende kracht van het enjambement in een vers als Vogelzang, dat een drietal maanden later geschreven is dan het voorgaande, maar waar de dichter ineens volop den toon van zijn jeugd weet terug te vinden, enkel en alleen door de regels in het oorspronkelijk strophe-ontwerp van vier kruiswijsrijmende, jambische verzen van resp. elf, negen en negen silben, achteraf telkens te breken in twee helften van resp. zeven en vier, en zes en drie silben. Geheel anders is natuurlijk weer te beoordeelen een vers als 't Is nacht! (Kleengedichtjes III), dat één brok barokke beweging is, vol flitsen licht en plekken duister. In de beide enjambementen is er een vrij lange rust, door het rijm gewekt en versterkt. De eenheid van het geheel spreekt daardoor des te duídelijker. Als één aangehouden alarmkreet schiet het vers aan onze ooren voorbij. 't Is nacht!
De wacht
komt stormende op. Gij knapen,
de vijand! Daar
is lijfsgevaar:
te wil, te weer, te wapen!
Dat de gewilde retardatie van het rythme en het strakke legato een zekere accentverzwaring bewerkt aan het einde van den regel blijkt herhaaldelijk. Door het binnenrijm versterkt vindt men dit b.v. duidelijk in De Avondtrompe, eveneens weer uit Rijmsnoer, dat op dit gebied nu eenmaal Gezelle's rijpste bundel is. Heur'trompe steekt de koe: ze is moe
van neerstig om te knagen
van lange, in 't jeugdig grasgewas,
den zwaren eur te dragen...
Ze streekt de trompe en tuit, om uit
den meersch te mogen komen,
ter melkstee...
Omrankt en gesteund door een spel van klagende uitroepen, een techniek die Gezelle zeer dierbaar is, althans in zijn jongen tijd, vindt men ditzelfde ook weer terug in het afscheidsgedicht aan Domenico de'Pisani, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit den bundel Gedichten, gezangen en gebeden, dat eindigt met de volgende regels: Wij scheiden met
dit laatst gebed:
maakt dat ik u nog zie, oh!...
onthoudt'et wel,
mijn kind, vaartwel:
Rammentati,... Addio!...
Vraagt men zich verder af, wat het enjambement voor Gezelle beteekend heeft als expressief middel, welke stemmingen en bewegingen hij daarmede bij voorkeur heeft uitgedrukt, dan is het antwoord onmogelijk kort samen te vatten. Hier staan we op het gebied der taalplastiek in engeren zin, waarop naar ieder weet Gezelle's kracht zeer bijzonder was. Meer dan ooit gaan studie en genieting hier hand in hand. Dat het enjambement zeer geschikt is om een sfeer van stilte en rust rond een vers te weven zagen we zooeven al bij het kleengedichtje 'k Hoore tuitend'hoornen enz. Op eenzelfde lijn staan b.v. ook Avond, Tranen uit Rijmsnoer. Geheel verweven met het overige deel van den zinsbouw is het enjambement in Winterstilte (ibidem); men lette ook op de veelvuldige gespannen korte vocalen in dit vers, waar slechts een enkele maal een lange ee of aa doorheenbreekt. Het is alsof men het eigen geluid voelt dempen, evenals de voetstap in de alom verspreide sneeuw. Maar hetzelfde middel is in zijn onderbreking van den normalen gang van zaken ook uitnemend geschikt om alles uit te drukken wat juist omgekeerd onrust, verzet en opstand heet. Men zie b.v. het nukkige rukken in hulpeloos verzet tegen den nijdigen brand der zon in de volgende vier regels. Zoo schurkt ook het dier in de wei, in de hoop het schavende juk kwijt te raken! De zonne zit
en steekt mij, in
den hals, met al
heur'krachten.
Hs. I A heeft dit stukje nog op twee regels. Of men leze het eerste deel der tweede strophe van Storme op Zee, waarin de eenheid der vier allitereerende st-vormen natuurlijk met opzet verbroken is. Hoe moet het nu op zee,
bij zulke stooten,
in stukken stuiven, stier
en steven, al
't gerief van roe en ra?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in het bekende Goevrijdag komt het enjambement niet toevallig juist daar het meest voor, waar de zielsgebrokenheid van den dichter het sterkst aan den dag treedt. 't Is dood nu al: God zelve stierf
de dood! Wie dierve er, ach,
schier leven, in de droefheid van
dien al te droeven dag?
Waarlijk dramatische kracht verkrijgt het enjambement in het dialogische vers IJslandvaarders. Telkens weer dringen de ongeruste visschersvrouwen met hun bange vragen op in vier verzen van viervoetige jamben, met in den derden regel nog een extra-versnelling van louter onzekerheid. Maar even constant komt ook het hooge rustige antwoord af der IJslandvaarders, die op het punt staan hun moeilijken tocht te ondernemen, in vier tweevoetige jambische verzen die twee aan twee in elkander overloopen. De werking van deze herhaalde tegenstelling is enorm. o Visscher, die uit visschen gaat,
naar IJsland, en wilt oversteken,
hoe'n schrikken u de winden niet,
die schip en liên de lenden breken?
De winden zal
ik binden aan
den mast, en mij,
doen voorengaan!
o Visscher, die het land uitloopt;
uw huis, uw' vrouwe, uw kind, uwe erve,
hoe'n vreest gij niet dat dit, aleer
gij wederkeert, of dat, u sterve?
Me'n roek's! In meê -
of tegenvaart:
dat God bewaart
is wel bewaard!
o Visscher, die uit visschen gaat,
naar IJslands koude en kale boorden,
hoe vindt gij daar den weg naartoe,
den verren weg, in 't hooge noorden?
De stierman op
z'n sterren past,
en 't visschersvolk
is naaldevast! enz.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eén ding valt steeds weer op bij de overige gevallen van bijzondere plastische werking: Gezelle's eenvoud. De beteekenis van zijn enjambementen spreekt onmiddellijk voor wie de moeite wil doen er nader op in te gaan. Geen kunst is zoo weinig gekunsteld als de zijne. Juist hetzelfde kennen we al van zijn onomatopeeën, de klinkende allitteraties, de schilderende volle of gespannen rijmen. Men neme het volgend raadselversje op een tol, dat in al zijn simpelheid toch een wonder van vormgeving en taalbeheersching is. Hij hinkelde, hij winkelde,
hij kronkelde, hij krinkelde,
op een
been!
Elders wordt De wilde Wind geteekend. Tusschen taal en realiteit bestaat bijna geen afstand meer. Deur 't haaghout raamt
de wilde wind,
verblind,
zijn' reuzensprongen:
en al dat ooit
hem tegenstaat
verlaat
hij, losgewrongen.
Nu maalt hij hout
en stof en steen
deureen,
en roert daaronder,
met gramme, en al
te hol, te dol,
gegrol,
zijn stemmendonder.
Hij steent gelijk
een stier, die raast
en blaast;
die, al ten bloede,
zijn' hoornen in
de boomen steekt,
en breekt,
van louter woede.
Hetzelfde geldt voor een vers als De Gierzwaluwen, dat algemeen bekend is. Ook op het stramien der gedachtenbeweging in den zin weet Gezelle prachtig zijn enjambementen uit te spannen. Van alles wat de germaansche talen aan vrijheid op het stuk der woordorde bieden, en dat is heel wat in vergelijking met andere talen, heeft hij ruimschoots gebruik gemaakt. Zijn langdurige en zeer gevariëerde ervaring als vertaler is hem daarbij natuurlijk danig te stade gekomen, maar de eigenlijke drijvende kracht is toch steeds de drang naar expressie, naar een harmonischen val van het rythme geweest. Het rythme beheerscht hier soms de syntaxis, hoe vreemd dat wellicht op het eerste gezicht ook moge lijken. Van het begin af aan heeft Gezelle's greep in dit opzicht een opmerkelijke zekerheid vertoond. Slechts enkele voorbeelden uit het rijke materiaal. Bijzonder actief is hier natuurlijk de verbinding van het subject met zijn praedicaat. Hoe spreekt het ongetemde geweld der natuurkrachten in het volgende vers, waar het praedicaat telkens even uitblijft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Regent, 't regent,
't dondert rondom mij;
bliksemflitsen
flikkeren rondom mij,
hagelvlagen
vagen rondom mij;
't breken beken
water rondom mij!
Hoe fijn en vol beteekenis is de aarzeling van het rythme in het volgende vers: 't Avondt, 't avondt: trage en treurig
zinkt de zonne nederwaard;
dwijnt het licht, en gaat er geurig
reukwerk uit den roozengaard;
stille, en zonder ruit noch muit,
nijpt de nacht de dagkeerse uit.
Nauwere syntactische verbindingen spaart Gezelle niet, zooals blijkt uit de tabel, maar hij is er toch wat voorzichtiger mee. In het vers Winternacht leeft van het begin af aan iets van de spookachtige sfeer die aan het slot met name wordt aangeduid, en dat vooral door de retardaties van het rythme na de gescheiden voorzetsels en voegwoorden. De boomen verlengen zich als het ware voor het gezicht en zullen weldra kobolden worden! Hoe zwart staan al de boomen in
de witheid, onverwacht,
van 't overdadig sneeuwen, dat 't
gedaan heeft, van den nacht!
Ze staan daar, als gekoolzwart en
met teekenen geprent,
al zwarte en zware staven, op
een eindloos pergament.
Dat Gezelle er overigens niet altijd in slaagt ongedwongen het juiste evenwicht tusschen syntaxis en rythme te vinden, bewijst een vers als Quis enarrabit uit Rijmsnoer, waar sommige strophen toch wel met enjambementen overladen zijn. Prachtig gelukt daarentegen is weer Blootakker uit denzelfden bundel. De eenigszins extravagante gevallen van woordsplitsing enz. komen meestal in de Kleengedichtjes voor. Er zijn soms zeer gelukkige vondsten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij. In het volgende vers leeft iets jongs en iets joligs, door Cath. van Rennes in haar toonzetting eveneens heel goed weergegeven. Ne keer dat ik achter de baan
kwam gegaan,
en dat ik een liedeken zong,
daar ik gong,
zoo zong het en gong het al meê
in de stre-
ke, en zingende zong het zoo blij-
de met mij!
Vaak, en vooral in de verzen waar de dichter er niet direct in slaagt zijn vollen vorm te vinden, treft men de meeste enjambementen in de eerste strophen. Dat ze echter ook uitnemend dienst kunnen doen ter clausuleering van den eenmaal bewegenden rythmischen stroom, ziet men in het volgende schertsende Kleengedichtje. Janneke,
mijn manneke,
mijn hert- en hemeldief,
kander
wel een ander,
neen geen ander! - zijn zoo lief?
E. DE ROY VAN ZUYDEWIJN.
|
|