Onze Taaltuin. Jaargang 6
(1937-1938)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTaalkaart schommelHet onderzoek naar de namen van den schommel bewees mij weer opnieuw, hoe ongelukkig het is, dat onze dialectwoordenboeken niet ideologisch geschreven zijn. Immers de dialectuitdrukkingen voor schommel bijeengaren is het zoeken van spelden in hooibergen. Met mijn vrij talrijk Noordbrabantsch en Zeeuwsch materiaal achtte ik mij wel gerechtigd een Zeeuwsch-Noordbrabantsch kaartje te teekenen, maar overigens kan ik uit de idiotica slechts een oppervlakkig en gebrekkig beeld ontwerpen. Want men weet nooit onder welke etyma men zoeken moet om volledig te zijn. Mijn Noordbrabantsch-Zeeuwsch materiaal is grootendeels indirect verzameld. Pater Van der Biezen O.Praem. uit Heeswijk bezorgde mij voornamelijk dat uit Oost-Noord-Brabant maar ook nog hier en daar elders. Van Mej. Dr. H.C.M. Ghijsen uit Domburg kreeg ik Zeeuwsche en Zuidhollandsche gegevens, die zij voor mij had afgevraagd in ‘Verenigingsnieuws.... van de Zeeuwse Vereniging voor dialectonderzoek’. Alleen voor West-Noord-Bra- | |
[pagina 390]
| |
bant, Zeeuwsch-Vlaanderen (oostelijk deel) en het eiland Tholen heb ik bij mijn lyceumleerlingen een uitgebreid mondeling onderzoek ingesteld. Voorts was er veel materiaal te hooi en te gras genoteerd en heb ik nog voor verschillende plaatsen den laatsten tijd mondeling nagevraagd. De in Noord-Brabant en Zeeland voorkomende vormen zijn: schommel, skommel, schoemel. Evenals het w.w. schommelen nog niet bij Kiliaen. Wschl. een jonge onomatopee. Cfr. Franck-van Wijk2 590. Bijna overal in ons gebied wschl. niet oorspronkelijk. slingerschommel. Hoewel Made, de eenige plaats waar het voorkomt, in het algemeen als relictgebied mag gelden, lijkt dit woord ons, mede omdat het op een grensgebied van twee elkaar beconcurreerende woordtypen voorkomt, een nieuwvorming. touter. Pas bij Kiliaen. Mnl. touteren beteekent: 1e. beven, rillen, 2e. schommelen (doch nog niet in de beteekenis van dat spel). Brugsch toukteren en Westvlaamsch touteren (De Bo) beteekenen 1e. beven, schudden, zitten wippelbeenen, heen en weer bewegen, 2e. schommelen. Westvlaamsch touter en Brugsch toukter, toekter beteekenen 1e. schommel, 2e. koorts, beverik (De Bo). Touter voor dat speeltuig vonden wij verder alleen in: West-Vlaanderen (De Bo), Brugge (De Bo), Roodhuis bij Sneek en Nyland (Friesland) - beide opgaven van pater Van der Biezen -, het | |
[pagina 391]
| |
pleonasme toutalter in Groningen (Molema), talter in Geldersch-Overijselsch (Gallée), Kampen (Gunnink), en het ww. touterwiegen bij Gysbert Japix (Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taaleigen 607). De grondbeteekenis zal dus wel beven, waggelen zijn. Vgl. ook Ags. tealtrian = waggelen, schudden, onvast gaan. Cfr. verder Franck-van Wijk2 704. Het woord of althans de beteekenisverandering in het bedoeld speeltuig is misschien een ingvaeonisme. In het Antwerpsch (Cornelissen-Vervliet) beteekent touteren alleen 1e. lichtjes dorschen, 2e. slaan, rammelen; deze tweede beteekenis wordt ook voor het Land van Waas (Joos) opgegeven. Hangt tenteren, dat Goemans in zijn stukje over het Zeeuwsche Serooskerke (O.V. I 30) als Geldersch geeft, doch dat Gallée niet vermeldt, hier ook mee samen? bijs, bês, bêze. In verschillende dialecten, vooral in en rond het noorden van Oost-Vlaanderen beteekent bijs, bijze, bies, bieze zoowel schommel als bui: Teirlinck geeft voor het Zuid-Oostvlaamsch bijze: 1e. bui, 2e. schommel (n.l. op de noordelijke dialectgrens: Zottegem, St. Maria-Latem); De Bo geeft als beteekenis voor bijs, bijze, bies, bieze: 1e. bijspauw, brems, 2e. het bijzen, 3e. bui, en zegt dan: ‘Naar de Scheldewaart draagt de Schongel, fr. escarpolette, ook den naam van Bijs... Bijze’; in het Land van Waas (Joos) beteekent bijs 1e. bui, 2e. schommelGa naar voetnoot1). In sommige dezer dialecten bestaat bijzen: schommelen, bijv. in het Land van Waas (Joos), in Zuid-Oost-Vlaanderen, vooral op de dialectgrens: Zottegem en St. Maria-Latem (Teirlinck); De Bo (Wvlaamsch Idiot.) vermeldt het als ‘Bij de Oost-Vl.’; in de Rupelstreek bestaat biezebijzen = schommelen naast biezebijs = schommel (Cornelissen-Vervliet Antwerpsch Idioticon I 231). In het Antwerpsch (Cornelissen-Vervliet) bestaat bijs alleen in de beteekenis: bui. Tenslotte bestaat er nog een mnl. bîsen = wild rondloopen, zich heftig bewegen, dat, vaak vervormd, nog in allerlei dialecten voorkomtGa naar voetnoot2). Cfr. Franck-van Wijk2 i.v. bijster. Eenerzijds komt hiervan bijze, bijs = bui (zned., limb., geld.-overijselsch, duitsch - cfr. Franck-van Wijk2 ibid.), al betwijfelt Van Haeringen Supplem. dit, en anderzijds de groep bijs = schommel, hetzij we de beteekenis-verwantschap in het element windvlaag, hetzij we haar in het element: heftig heen en weer bewegen moeten zoeken. bessermeule, voorkomend in Nieuw-Namen, en dus natuurlijk | |
[pagina 392]
| |
verwant met bijs. Wschl. gevormd door bijgedachte aan de mallemolenschuit, die in dezelfde kermissfeer thuis hoort. Zooals wij aanstonds ook verwisseling met obbelpêrt zullen zien. rui en ruier. Wschl. niet te scheiden van Geldersch-Overijselsch ruile (Gallée), Elten-Bergsch rùjjel (Bruyel) en Deventersch ruile (Draaijer), die alle eveneens schommel beteekenen. Misschien hangen de rui-, rui-r- en rui-l-vormen onderling samen; zooal niet in oorsprong verwant kunnen ze elkaar toch wel wederzijds beïnvloed hebben. Dat de verdere etymologie van Ned. rui, ruien en ruil, ruilen onbekend is (Cfr. Franck-van Wijk2) maakt die hypothese al gemakkelijker. En nu is het wel mogelijk, dat van rui = schommel de grondbeteekenis schudden is (cfr. Franck-van Wijk2 i.v. rui, opruien), en dan zouden misschien rui-r en rui-l in de beteekenis: schommel van rui = schommel afgeleid zijn, en niet een afzonderlijke (parallelle) beteekeniswijziging hebben meegemaakt. Maar het feit dat ruien het wisselen van veeren of haren èn schommelen (een gedurig verwisselen van richting) en ruilen het wisselen van bezit en eveneens schommelen beteekent, zou voor al deze vormen misschien een grondvorm rui(d)- mogen postuleeren met als grondbeteekenis: regelmatig omwisselen van bewegingsrichting (of desnoods schudden), bij welks afleidingen telkens opnieuw die beteekenis-overgang optrad. obbelpêrt. Etym. hobbelpaard. Ter vergelijking: meermalen treedt naamsverwisseling van wip, schommel en wieg op (cfr. ook de opm. boven over bessermeule). ooier; alleen opgegeven voor Achtmaal. Een etymologische gissing volgt hieronder. tichel; oorsprong onbekend. kog. Een kog is eigenlijk een schip, in het Land van Cuyck soms ook de nachtuil, maar de verwantschap van de beteekenis: schommel is niet erg duidelijk. stuur, stuuër, stuujr, met zijn afleiding stuurel. Buiten Oost-Noord-Brabant vond ik stuur = schommel en sturen = schommelen alleen in het noorden der Kempen (Cornelissen-Vervliet) en Diest (Tuerlinckx). De etymologie is onduidelijk. Is er verband met ono. staurr = paal of het ned. ww. stouwen? Cfr. Franck-Van Wijk2 i.v. stuursch. snuur. Uit stuur ontstaan?Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 393]
| |
De etymologische vraagstukken in verband met dit niet alleen als speelgoed maar tijdens de oudheid ook in de religie en geneeskunde bekende voorwerp zijn dus nog lang niet alle opgelost. Zoo is ook van lat. oscillum en Grieksch aióra de afleiding onbekend. Is dit laatste misschien nog verwant met Achtmaalsch: ooier? Cfr. H. Lamer, Wörterbuch der Antike 1933. i.v. Schaukel. Met het in kaart brengen van ons materiaal hebben wij gemeend volledig te moeten zijn. Onze kaart kon er slechts aan betrouwbaarheid door winnen. In hoeverre de isoglossen gemotiveerd zijn, wordt dan voldoende bewezen. Voor de Baronie van Breda zijn wij jammer genoeg maar schraal georiënteerd doch onze voorzichtige teekeningGa naar voetnoot4) geeft tenminste de naakte waarheid. Op taalgeographisch terrein treffen wij enkele oude bekende verschijnselen aan. Het Land van Cuyck vormt een scherp afgesneden dialectgebied, en vertoont een Geldersch-Overijselsch verschijnsel. Cfr. A. Weijnen Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant § 251 vlgg. Erg groote benamingscomplexen komen in Nederland bij dit woord niet voor. Het grootste zal wel touter zijn, misschien een ingvaeonisme. Dit heerscht in héél Zeeland en Goeree-Overflakkee behalve in het katholieke deel van oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen, dat met noordelijk Oost-Vlaanderen meedoet, ook een bekend verschijnsel. En daarnaast ‘toutert’ men nog volop in Westelijk-Noord-Brabant, al zijn hier in de Baronie de verhoudingen t.g.v. schaarschte aan materiaal onzeker: Hoeufft gaf in 1836 nog touter op voor Breda en omstreken, maar algemeen-Baroniesch is het tegenwoordig zeker niet. Mooi vertoont zich ten oosten van touter het Kempensch stuur-gebied. Maar op de grens van de elkaar beconcurreerende touter- en stuurgebieden zijn door de heerschende onzekerheid allerlei nieuwigheden opgekomen, zooals stuurel, snuur, slingerschommel, schommel, kog en ooier (als dit laatste tenminste al niet heel oud is). Deze verklaring geldt zeker voor het oosten der Baronie, maar ook misschien voor het Hollandsch-Brabantsch, tenzij dit dialect het woord schommel van huis uit had. TOON WEIJNEN. |
|