Onze Taaltuin. Jaargang 6
(1937-1938)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe tweeklanken of diphtongenVelen hebben moeilijkheden bij het beantwoorden der 5de Vraag der Phonologische Enquête. Daar wordt namelijk een totnutoe onbekende term ingevoerd: ‘de vraies diphtongues de position’, met de definitie ‘des combinaisons monosyllabiques de deux voyelles nettement articulées’. Daar ben ik in mijn behandeling van blz. 283 met een zekere welwillendheid maar overheen geglipt, zonder erop te letten, dat hier een theorie achterzat, die voor menig antwoord noodlottig zou kunnen worden. En die theorie staat nog wel te lezen in § 27 van Trubetzkoy's Anleitung, die ik zelf als algemeene gids voor de beantwoording had aanbevolen. Dat moet ik dus even herstellen. Volgens die theorie wordt er hier een scherp onderscheid gemaakt tusschen echte en onechte diphtongen van twee phonemen. Echt zouden alleen zulke diphtongen zijn, als de twee phonemen beide volle vocalen waren, en onecht wanneer een van beide een zekere verwantschap met consonanten vertoonde. Dat brengt mee, dat de Nederlandsche beantwoorder dus gaat meenen, dat onze diphtongen aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw geen echte diphtongen zouden zijn en dus in deze Enquête geheel en al weg zouden kunnen blijven, tot groot nadeel natuurlijk van Trubetzkoy zelf, die straks hierop een Europeesche phonologische diphtongkaart zal gaan teekenen. Ik stel dus voor, dat wij ons door deze nieuwe theorie, die nergens bewezen, maar in de Anleitung slechts met een zekere alwetendheid wordt voorgedragen, ons geen zand in de oogen laten strooien, maar daartegen durven volhouden, dat onze totnutoe altijd als diphtong beschouwde klankverbindingen toch heusche diphtongen zijn. Want ook onze dialecten hebben bijna allemaal diphtongen van deze zelfde soort. Wij kunnen dit het gemakkelijkst doen, door eenvoudig deze | |
[pagina 364]
| |
scheeve definitie op zij te zetten en b.v. te antwoorden. Il y a de vraies diphtongues de deux phonèmes, en ze dan even op te noemen, liefst in phonetisch schrift. Wij houden ons hierbij aan alle vroegere diphtong-definities, en geven Trubetzkoy hiermee beleefd te verstaan, dat wij, door mee te werken aan zijn Enquête nog niet van plan zijn, ons zoo maar alles te laten gezeggen en opleggen, wat geen zin heeft. Dat Trubetzkoy, in zake diphtongen, een slecht deskundige is, en zich in zijn elkander opvolgende phonologische publicaties, aanhoudend heeft tegengesproken, is door Josef Vachek, een jong maar kritisch leerling der Praagsche school in een uitvoerige studie met de stukken in de hand bewezen.Ga naar voetnoot1) In het kort komt zijn betoog hierop neer, dat het wezen der diphtongen niet bestaat in de vereeniging van twee klinkers in één silbe, maar in den overgang van het eene phoneem naar het andere binnen dezelfde silbe. Het eigenlijke van een diphtong is de glide; of anders gezegd: het punt van uitgang en aankomst zijn niet zoo voornaam als de bewegende overgang tusschen beide. En dit geldt niet alleen voor de diphtongen die reeds volop tot één phoneem zijn geworden, maar ook van de meeste (Vachek durft zeggen: alle) diphtongen die volgens de op dit punt nog heel onzekere phonologie, uit twee kenbare phonemen bestaan. Van heel dit zeer degelijk en deskundig betoog heeft zich Trubetzkoy niets aangetrokken. In de Anleitung wordt er met een vierregelig nootje op blz. 12 naar verwezen, met dezelfde kritiek, die ik hierboven tusschen haakjes invoegde, maar die aan het heele bewijs absoluut niets verandert. Alleen bij de breede toepassing op het einde van Vachek's stuk kan men even kritisch worden, en vragen of het uitbreidingsgebied toch niet een beetje te groot wordt geschat. Maar niemand heeft hier sedertdien iets beslissends over ingebracht en zoolang Trubetzkoy het niet de moeite waard acht hier iets anders op te antwoorden, is en blijft zijn diphtongbegrip dus weerlegd en afgedaan. Maar ten tweede hebben wij tot nu toe allemaal met Brugmann Sievers en Meillet vooral: de sonanten voor een groep taalklanken gehouden tusschen de vocalen en de consonanten in, wier eigenaardig bestaan juist meebrengt, dat ze nu eens als vocalen en dan | |
[pagina 365]
| |
weer als consonanten gelden. Maar nu wil Trubetzkoy ons een exclusieve tweedeeling tusschen vocalen en consonanten aanpraten, waarbij de sonanten
,
, r, l, m, n, eenvoudig - mir nichts dir nichts - bij de consonanten worden ingedeeld. En daaróm zouden onze -
en -
diphtongen geen echte diphtongen meer mogen zijn! Volgens alle Indogermanisten bestaan de Indogermaansche diphtongen uit een klinker plus een sonant, vooral een -
of een -
. En daar zal het, trots Trubetzkoy's definitie bij blijven. Maar dat dit speciaal ook voor het Nederlandsch geldt, blijkt vooral uit het Limburgsch (een ouderen vorm van het Nederlandsch), dat juist ook nog diphtongen kent met -n, -m, -l en -r; wat wij zien uit de polytonie dezer verbindingen. Deze sonant-verbindingen hebben toch juist als de Limburgsche -
en -u-diphtongen twee phonematisch verschillende varianten naast elkander, een met valtoon en een met sleeptoon. Volgens de definities van Trubetzkoy zouden dat nu geen diphtongen meer mogen zijn, aangezien het tweede element geen zuivere vocaal is. En daardoor zouden wij dus geen distinctie meer mogen maken: tusschen de -er-, -ar- en -or-verbindingen, die in het Limburgsch nu eens een vocaal + een consonant en dan weer een min of meer geünificeerde diphtong kunnen zijn, terwijl de laatste gevallen juist aan die gedeeltelijke unificeering hun tweetonigheid te danken hebben.
Phonologie is goed, wanneer ze bij haar totaliteit- en structuurgedachten toch alle reëele feiten eerbiedigt, maar wanneer zij ontaardt in Prinzipienreiterei, die de feiten min of meer moedwillig in het aangezicht durft slaan, is zij voor den vooruitgang der taalwetenschap het gevaarlijkst venijn dat ik ken. Corruptio optimi pessima.
Nijmegen, 10 Februari 1938.
JAC. VAN GINNEKEN. |
|