Onze Taaltuin. Jaargang 6
(1937-1938)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTaalkaart: de ij-diphtongeeringIn het Engelsch, Duitsch en Nederlandsch diphtongeerde de lange ī tot ei (in het Nederlandsch als ij geschreven). Dit diphtongeeringsproces nam zijn begin in hiaat-gevallen, zooals b.v.: bij, vrij. De ə is een klank die geen implosie heeft, maar deze ontleent aan den voorafgaanden klinker: vrije is niet: vrij-ə, maar: vrij-jə. Onder invloed van die j nu werd ī door dissimilatie tot ĭj, ĕj, ei, ai. Op dit voorspel van diphtongeering in hiaat-positie volgde dan de diphtongeering binnen de silbe, eerst in de open, naderhand ook in gesloten silben. Binnen het Nederlandsche taalgebied begint de diphtongeering in het zuiden en wel onder invloed van een Europeesche strooming, die van uit Bohemen zich naar onze grenzen richtte. Misschien is het niet overbodig hierbij er op te wijzen, dat het aannemen van een dergelijken invloed niet inhoudt dat de voortgang van het verschijnsel een zuiver sociologische oorzaak zou hebben en een louter ver- | |
[pagina 203]
| |
keersfeit zou zijn. De oorzaak is mede van biologischen aard: een heropleving van een oudere articulatiebasis; het verloop der isoglossen is het resultaat van meer of minder overwicht van een bepaald ras in de ethnische samenstelling der taalsprekers. Het diphtongeeringsverschijnsel is in het Zuiden, b.v. te Brussel, op zijn vroegst 14e eeuwsch. Te Amsterdam is het eerst rond 1600 volledig doorgedrongen. Voorloopig bleef het resultaat dezer diphtongeering: ij. De germaansche open-mond-tendenz hield een verdere ontwikkeling door | |
[pagina 204]
| |
dissimilatie tegen daar de ui-wording der ai weer mondverenging meebracht. Omstreeks 1700 echter is het juist of de oude diphtongeeringstendenz plotseling weer wakker wordt en opnieuw begint te werken.Ga naar voetnoot1) In deze vijfde diphtongeeringsperiode dissimileert ij nog verder dan ai: het eerste element van den diphtong wordt ö, zoodat de diphtong ui wordt. Deze ö verhuist dan nog verder naar achter in den mond en wordt o; de diphtong is dus oi. Op de bijgaande kaart voor het woord pijp is de hierboven beschreven ontwikkeling na te gaan. Ten eerste vinden we er een groot oostelijk gebied waar de oude ī zich ongediphtongeerd gehandhaafd heeft; dan de dialectgebieden waar de diphtongeering op den ij-trap is blijven staan; die waar ze zich in den ai-vorm geconsolideerd heeft; enkele gebieden waar ze tot ui ontwikkelde, en terislotte de gebieden waar ze tot het uiterste doorwerkte, n.l.: rondom Aalst, in Leuven en Mechelen en in het noordelijk deel van Noord-Holland. Deze kaart vertoont voor Leuven wel niet de meest-extreme ontwikkeling: oi, maar andere ij-kaarten, waar de diphtong vóór palatalen optreedt, vertoonen dezen extremen vorm wel, zooals b.v. de kaarten van zwijgen (Leuven: zwoidzje) en ijzer (Leuven: oizer). Wel zeer opvallend is het, dat het noordelijk deel van Noord-Holland hier zoo hardnekkig door-diphtongeert. Dit feit zou misschien wel eens aanleiding kunnen worden de oude uitstralingstheorie te herzien. Volgens deze theorie veroverde de 14e eeuwsche diphtongeering vanuit Zuid-Brabant als uitstralingshaard geleidelijk ons taalgebied; tot tenslotte omstreeks 1600 Amsterdam bereikt was en daar een nieuwe expansiehaard ontstond van waaruit verdere uitstraling plaatsvond. Het blijft mogelijk dat deze uitstraling ook in Noord-Holland de aanleiding van buitenaf geweest is, waardoor de recessieve diphtongeeringstendenz gewekt en werkzaam gemaakt werd. Na een periode van rust kan deze dan rond 1700 een eigen revival zonder aanleiding van buitenaf gekend hebben. Met de uitstralingstheorie en een latere vijfde diphtongeeringsperiode kan het Noord-Hollandsche oi-gebied dus verklaard worden. Er blijft echter ook deze andere mogelijkheid open: dit Noord-Hollandsche gebied zou ook bij de éérste diphtongeering, onafhankelijk van Brabant of Amsterdam, wel eens een afzonder- | |
[pagina 205]
| |
lijk primair kerngebied van diphtongeering geweest kunnen zijn, veroorzaakt door een spontaan revival van recessieve erfelijkheidsfactoren in de articulatiebasis. En dit zou meer in overeenstemming zijn met het feit, dat we hier rond 1700 de vijfde diphtongeeringsperiode ineens zien optreden. Tot hiertoe hebben wij ter wille der duidelijkheid verzwegen, dat in dit woord, gelijk ook in wijf, vijf, blijven, de twee labiale medeklinkers, los van alle diphtongeering de oude î tot uu, de ei tot ui, en de ai tot oi assimileerden. Beide tendenzen hebben hier samengewerkt, en een grens tusschen beide kan alleen getrokken worden, als wij deze kaart met de kaart van een ij-woord zonder labialen zullen vergelijken. L. GEENEN. |
|