de uwe geweest, dit geluk is haar genoeg. Zij moet u nu iets zeggen....’
Erger is dat de felle dynamiek van dit boek zich soms tot een soort bewegingloosheid dreigt te verstarren. Enkel eenige hoogtepunten en de algemeene sfeer blijven over, het gevoel voor de complexe middentoon, de werkelijkheid die er is en tegelijk niet is, ontbreekt. De toon van het toegeven, het dulden, ja misschien die van het geluk in het algemeen is niet die van Walschap. In sommige vlakke deelen ontkomt de zinsbouw nauwelijks aan het verwijt van monotonie; al te regelmatig pendelt de beweging van het subject naar het praedicaat. Zinnen met veel adjectiva of bepalingen, met een ingewikkeld stelsel van bijzinnen komen in dit proza vanzelf niet voor. Ook de karakters zijn sterk en hoekig, maar zéér primitief, het is alsof ze slechts één zijde hebben. Daarom lukt de teekening vaak ook pas ten volle in bijzondere omstandigheden; van den bovenmeester als hij boos, van Thijs' vader als hij dronken is. Het leven verandert en wisselt, de tijd verschuift, maar de figuren blijven wat ze zijn. Woordeloos gaan ze onder, erger dan alleen, of woeden voort tot het einde en bereiken hun doel. Het lot sleept ze mee, eerder dan dat ze hun eigen ontwikkeling bepalen. Allen staan ze rond één hoofdpersoon vereenigd, die ook zijn naam aan het boek gegeven heeft, en ze krijgen slechts kleur en leven in zooverre ze dien eenen door hun acties en reacties dieper gestalte kunnen geven. Daar is slechts één uitzondering op deze karakteristiek, de wendingen van Rosa's wroeging zijn prachtig geteekend. Het proza der nieuwe zakelijkheid slaagt in ons land zoowel als daarbuiten het best in de vie romancée of in de soort romans, waarin zooals b.v. in de regionale roman eerder een bepaald type wordt beschreven dan wel een individueelen persoon. Dit is voorzeker geen toeval.
Ook de compositie van het geheel is weer scène-achtig en centraal. Het hoogtepunt ligt meestal aan het slot van het hoofdstuk, zooals ook in de zin de enkele bepalingen gewoonlijk worden achtergevoegd. De draad loopt van de eene top naar de andere.
Dat een dergelijke situatie ook stilistische mogelijkheden biedt die elders niet bestaan, Walschap zou de fijngevoelige kunstenaar niet zijn die hij is, indien hij dit niet gemerkt had. Zonder eenig uiterlijk teeken gaat hij van het gewone verhalende type proza over in de ‘erlebte Rede’ of zelfs de oratis recta; een voornemen wordt een brief, een droomfantasie een daad, de totale sfeer bindt alles aaneen. Er is geen enkele hinderlijke breuk.
Een Mensch van goeden Wil staat naar mijn gevoelen litterair niet zoo hoog als het voorgaande boek Trouwen, dat een gaver en rijper indruk maakt, maar het is in ieder geval een beduidende vooruitgang tegenover