Onze Taaltuin. Jaargang 6
(1937-1938)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
[Nummer 6]De persoon in de taalAls de taal vol is van de dingen uit de omringende wereld, zooals Boas ergens opmerkt, dan geldt hetzelfde zeker niet minder ten opzichte van de menschelijke persoonlijkheid, want pas uit de spanning en de wisselwerking tusschen deze beide, uit het verstaan en het ontleden van de uiterlijke realiteit door het subject, wordt de taal geboren. Voortdurend wijst de mensch op zichzelf of wordt er door anderen op hem gewezen. En dan zijn daar nog de tallooze gevallen waarin de persoon zijdelings tot uitdrukking komt, omdat hij betrokken is bij de een of andere situatie, omdat er iets over hem wordt medegedeeld etc. Voor de directe persoonsaanduiding, die voor ons doel van het meeste belang is, komen practisch drie groepen van vormen in aanmerking: de z.g. persoonsnamen onder de substantiva, een kategorie die niet altijd gemakkelijk te omgrenzen valt; de diverse reeksen van pronomina en de eigennamen. Wat wordt er met deze groepen van vormen nu echter precies aangeduid? In de psychologie bestaat er over het wezen en de opbouw van de menschelijke persoonlijkheid een zeer uitvoerige litteratuur. Men spreekt van een vrij ingewikkelde structuur, die uit verschillende lagen en elementen bestaat, en naar allerlei individueele en practische omstandigheden telkens weer andere vormen en variaties vertoont. Wat komt er van dit alles nu echter in de taal tot uitdrukking? Wat omvat de persoon in taalkundig opzicht? Een vraag die in de grammatica slechts zelden gesteld wordt, maar die misschien toch wel haar nut heeft, omdat ze ons tot allerlei semantische en stilistische ontwikkelingen voert, waarop anders het oog niet valt. Het dichtst bij ons onderwerp komen nog Krueger, Kalepky, Spitzer | |
[pagina 178]
| |
en Havers bij de bespreking van wat zij de constructies persona pro re en res pro persona noemenGa naar voetnoot1). Het eerste verschijnsel geldt ‘für eine Sache die mit ihr in Beziehung stehende Person zu setzen und von ihr auszusagen was logisch von jener gilt’, het tweede juist het omgekeerdeGa naar voetnoot2). Het zwakke punt in deze korte karakteristiek is ongetwijfeld de tegenstelling tusschen zaak en persoon waarvan hier direct zonder nader commentaar wordt uitgegaan. Want al stoot men tusschen deze beide natuurlijk op een gegeven moment op een grens, van een absolute tegenstelling is daarbij geen sprake. In verreweg de meeste gevallen bestaat er tusschen den persoon en de wereld vóór alles een organische werkeenheid. De persoon grijpt over naar de wereld, zet zich daarin voort, doorstroomt die met zijn subjectiviteit. De mensch die volwassen is en bezit of handelt ‘incorporeert’ sommige deelen van de wereld, zegt W. James vierkantweg. Marcel drukt het naar fransche trant wat fijner en voorzichtiger uit, maar bedoelt in den grond toch hetzelfdeGa naar voetnoot3). De wereld is er voor den persoon, zooals deze als vanzelf om de wereld vraagt; pas in en door elkaar krijgen deze beide volledig gestalte en vorm in de psychologische zin van het woord, en tot op zekere hoogte ook doel en functie. Ook bij de taalfeiten dient men aan dit stuk dagelijksche levenservaring te blijven denkenGa naar voetnoot4). | |
A. Het lichaam.Dat een persoonsaanduiding zich ontwikkelt tot een naam speciaal voor het lichaam is een zoo gewoon feit, dat het nauwelijks aparte vermelding behoeft. De innigheid en volledigheid waarmede het eigen lichaam door den mensch wordt ervaren en doorleefd is geheel uniek, het aandeel daarvan in de totale persoonlijkheid is van een zeer speciaal karakter. Men kan het lichaam in zekeren zin als de basis van de geheele persoonlijkheid beschouwen. En ook wanneer men aan anderen denkt, doemt het eerst weer een zekere gestalte op, misschien een karakteristiek gebaar of een geliefkoosde houding. Hoe kan men ook ineens een diepe kijk krijgen | |
[pagina 179]
| |
op iemands theorieën of daden, wanneer men hem eens meemaakt op een vergadering of een congres, ook al blijft het contact zuiver tot het visueele beperkt! Men ziet en voelt het bijna: deze mensch móest zoo denken of handelen. Zelfs een portret of de stem door de radio kunnen in dit opzicht al heel wat doen. 1. Lichaam. Wie is grooter, jij of ik? Een reus van een man. Zij is zoo grof, slank, zoo'n onbehouwen stuk. Speciaal bij verba van lichaamsbeweging en lichaamshouding. Ik draaide mij een kwartslag om. Hij lag op zijn rug, zat, liep, viel, stond gebukt, dreef de rivier af. 2. Zoo zijn. Maar de lichamelijke toestand wordt steeds waargenomen als een zeker geheel, als een zoo zijn en niet alleen als een er zijn zonder meer. Men voelt een zekere globale spanning, die zich meer of minder scherp op kan dringen, grooter of kleiner kan zijn en op zeer verschillende wijzen over het totale veld van het lichaam verdeeld. Vandaar de beteekenisontwikkeling van de persoonsaanduidingen naar de gezondheidstoestand, de algemeene lichaamsspanning, de lichaamskrachten etc.. Dat de psychische factoren er hierbij telkens tusschendoor komen spelen is natuurlijk onvermijdelijk. Hoe is het met jou sinds gisteren? Hard achteruitgegaan, veel beter. Ik ben (voel me) vandaag niets goed, slap, ziek, lusteloos. Flauw vallen. Hij is (heeft het) warm, koud; is dronken, nat, koud, zit te bakken gewoon. Honger, dorst hebben. De zieke is genezen, opnieuw besmet, geconstipeerd, gewoonweg òp; heeft (is aan de) diarrhee, pokken. Zij is nog stijf van de wandeling gisteren, zwanger. Daar zul je van opfrisschen! 3. Lichaamsdeelen. Ook op de verschillende lichaamsdeelen kan men natuurlijk wijzen met een algemeene persoonsaanduiding. Men ervaart niet afzonderlijk zijn hand, hoofd of voet, maar steeds zichzelf in de hand, het hoofd, de voet. Tusschen alle lichamelijke ervaringen bestaat een duidelijke eenheid. Naar onze aanvoeling bestaat er verder ook een zekere hiërarchie tusschen de verschillende lichaamsdeelen; naar verhouding dragen b.v. het hoofd en de romp meer bij tot den persoon, zijn deze meer ik dan de voet. Ieder localiseert onwillekeurig het centrum van zijn persoonlijkheid ergens vaagweg in het bovenlichaam. Geheel in overeenstemming hiermede gelden onze mooiste voorbeelden ook juist de nauwst verwante deelen van het lichaamGa naar voetnoot5). Hij was zoo rood als een biet. Ik ben | |
[pagina 180]
| |
blond, gekamd, geknipt, geschoren. Wat was zij vanavond bijgewerkt! Toe Annie, snuit jij broertje eens even! Nu niet voortdurend Vader loslaten, Marietje, en wegloopen (tegen een kind)! Hij is doorgeloopen, doorgezeten, doorgelegen. Zij is pokdalig, veel blanker dan haar broer. Is dat nu de mensch (doodshoofd, geraamte)? In de medische of half-medische vaktaal, waarmede ieder in het leven al eens te maken krijgt, tiert deze beteekenisontwikkeling natuurlijk bijzonder welig. Het behandelde orgaan staat van het begin af aan in het middelpunt van de belangstelling, maar de benoeming gaat uit van den persoon zonder welken dit niet te denken valt. Nu, zei de dokter, laten we maar eens kijken hoe het met U is! U heeft waarschijnlijk een kleine ontsteking. Rechts in de top heeft U nog altijd die doffe plek (longen). Ja! U is wat gezwollen, veel moeten spreken de laatste tijd (amandelen)? U is nog altijd iets of wat opgezet, vind ik (maag, lever). Op verandering van lucht (voeding) reageer ik altijd onmiddellijk (ademhalings-, spijsverteringsorganen). Hij heeft een nieuwe uitgang gekregen (maag). Hij is nu gezet, gezwachteld, verbonden. Het kind afbinden. Ze is erg uitgezakt na haar derde kindje. Het gaat niets goed met de baby, hij geeft zooveel terug! 4. Intieme lichamelijke feiten. Maar ook buiten de lichaamsdeelen in de strikte zin van het woord omvat de lichamelijke zijde van de menschelijke persoonlijkheid nog heel wat elementen, die eenstriktpersoonlijk en inalienabel karakter dragen. Van het bloed, de secretievochten, de vrucht in het moederlichaam is dit al heel duidelijk. Hij liep op van boosheid, het lijk is erg opgeloopen. De patiënt is nog niet heelemaal vrij (sputum van tuberkelbacillen, urine van suiker etc.). Zijn vrouw is nu twee maanden ver, altijd tien dagen over tijd (verwachte baby). Ze moet geregeld melk blijven drinken van den dokter, anders loopt ze onmiddellijk terug (moedermelk). Ze is (het is met haar) weer zoo ver (zwangerschap). Nee Leo! niet zooveel opscheppen! jij overschat je altijd als er wat lekkers op tafel komt (eetlust). Een rechtvaardig man werd uitgedragen. Is dat Pappie? (schaduw op de wand, tegen een klein kind). Ook een zekere kleur, geur, temperatuur etc. en het voortstroomende leven zelf behooren tot de normale verschijnselen van een persoon. Hij trok ineens heelemaal weg, we schrokken er allemaal van. Wat ben jij bleek, wat is er gebeurd? Echt zoo'n baby, hè (een bezoekster snuivend bij het naderen van de wieg). Hm! dat is natuurlijk oom Harry (bij het thuiskomen, reuk van engelsche cigaretten). Ze is ver over de negen en dertig (temperatuur, leeftijd). Het is met hem gedaan. Zij is een alt, sopraan, heesch. Je kunt echt hooren, dat | |
[pagina 181]
| |
Leo aan het wisselen is. In de lage registers verloor de soliste haar glans (stem). Een heel mooi voorbeeld ook bij een moeder die haar kindje van een paar maanden tracht te doen lachen Kijk, daar heb je haar weer! (daar lacht ze weer). | |
B. Het mijne, hebben.Er is echter geen enkele reden om de menschelijke persoonlijkheid op te laten houden bij de grenzen van dien éénen onafscheidelijken gezel, die ons lichaam heet. Ook daarbuiten liggen nog allerlei strooken, die op zeer bijzondere wijze deelen in ons wezen. Ook al datgene wat ons toebehoort, op welke wijze dan ook, is onverbrekelijk met onszelf verbonden. We constateeren het dagelijks. Er ontbreekt een bekend stuk op onze schrijftafel, de vulpen, een veelgebruikte schaar, misschien zijn ook onze boeken en aanteekeningen alleen maar verschoven door de meid. Maar we reageeren onmiddellijk; we worden bijna lichamelijk aangedaan en voelen een zekere leegte die pijnlijk aandoet. En rusten niet vóór de oorspronkelijke toestand weer geheel hersteld is. Er zijn vele huizen in de straat, maar één daarvan draagt een bijzonder affectief karakter; het is vertrouwd, bekend en onverwisselbaar, het is het onze. En zoo gaat het nog in tallooze gevallen, ten opzichte van allerlei soorten van objecten en in allerlei graden en vormen en variaties. Het grondphenomeen blijft steeds gelijk. Het mijn, het onze is de onmiddellijke uitbreiding, de volkomen natuurlijke expansie van het ik in de wereld. Door den persoon geschapen en geconstitueerd te zijnen behoeve, werkt het onmiddellijk weer op hem terug. Geen mensch, hoe arm of nietig ook, maakt daar een uitzondering op. De gewone wijze van aanduiding in de taal is natuurlijk die met het possessief. 5. De kleeding. Een eerste en zeer algemeene plaats komt hier zeker aan de kleeding toe. Ze deelt onmiddellijk in onze eigen lichamelijkheid en is daarmede als het ware geheel doortrokken. Ook een goed gedeelte van de indruk die wij op anderen maken hangt juist van onze kleeding af. ‘De subtils psychologues’, schertst Blondel, ‘pourraient lire notre caractère aux plis de notre cravate aussi bien qu'aux lignes de notre main’Ga naar voetnoot6). De kleeren maken den man, zoowel naar binnen als naar buiten. Zou de kleeding dan ook niet naar hem benoemd kunnen worden? O, wat ben jij mooi! (tegen een kind met nieuwe strik of jurk). Kom eens hier, Marietje, je bent heelemaal vuil. Welke maat heeft U (boord, schoenen etc.)? Ik was kletsnat. Wacht even! mijn vrouw moet nog even het kind verwisselen (verschoonen). Jij hangt op mijn knop (kibbelende | |
[pagina 182]
| |
kinderen in een schoolgang. I. Boudier-Bakker)! Hang je op! (gewild leuk tegen een binnentredenden gast). Je bent los (naadje of drukkertje van je jurk, het speldje van je boord). Het horloge en de pijp of cigaret, die onmiddellijk aan of in het lichaam een plaats vinden, kunnen nauwelijks van de kleeding gescheiden worden. Ik ben tien minuten voor, achter, gelijk. Ik brand al (vuur presenteeren). 6. Het juridische bezit. De band met het juridische bezit is in het algemeen te los en te vluchtig van karakter om bij de taalaanduiding enkel met den persoonsnaam te kunnen volstaan. Alleen in enkele bijzondere min of meer toegespitste situaties is dat anders. Een vriend biedt mij b.v. een sigaar aan en houdt mij daartoe zijn gevulde koker voor, maar ik antwoord onder hetzelfde gebaar Neen! steek jij nu eens van mij op! Een vader laat zijn kleine dochtertje van zijn taartje snoepen. Van Pappie ook eens happen? Het kind heeft ook van Moeder al wat gehad. Bouw- en weiland, vee, boerderij. In sommige sterk-agrarische streken van ons land, als b.v. W. Brabant, berust de sociale ordening nog vrijwel geheel op het grondbezit. Alleen die boer telt mee die vrij is, d.w.z. zijn eigen deel bezit. En bij erflating of andere gedwongen verandering liever een hypotheek dan verkavelen! Het oude familiebezit dient onverkort bewaard. Ook het bezit aan vee en de ‘kapitale’ boerderij vormen mede een vaste sociale waardemeter. Geen wonder dat in deze kringen de naam van den eigenaar wèl geregeld staat voor die van zijn bezit. De kategorie van de woning reikt tot in de stad. Maar eens, toen het wekenlang regende en het water geweldig waste... ja, toen was Janus de Mert ook overstroomd geweest (A. Coolen). Aan de overkant van het kanaal tot aan de kromming is het allemaal De Ordel. Zij hadden voortdurend ruzie over de sloot die tusschen hen in lag. De Ordel en ik grenzen aan elkaar. Bij hem rotten de aardappels altijd als hij niet oppast; hij kan niet doorwateren vanwege de klei. Jansen is er goed afgekomen laatst met die hagel (boomgaard, kassen). Scholte heeft mond- en klauwzeer. Volgens Danneil in de duitsche Altmark ook Schult hät kalwtGa naar voetnoot7). En dat is Theo, daar met die bloemen, hij zorgt er heelemaal zelf voor (stads- of schooltuintje). Hij is verzekerd, gevrijwaard, afgebrand (huis, kassen, boeken, risico). Daar heb je Piepers als, nu zijn we zoo thuis. Hoe ook thans nog landerijen, villa's, stichtingen etc. herhaaldelijk de naam van hun eigenaars of patronen (in welke zin dan ook) voeren weet ieder. De Twee Weezen. De drie Gebroeders. De Kamp. Jenny, Maria. Ignatius (college), St. Angela (school), Ebenhaezer. | |
[pagina 183]
| |
Kapitaal, meubels. Ook ten opzichte van het eigen kapitaal bestaat er een speciale relatie, en een goed deel van de houding van anderen hangt daarvan af. De burgemeester moet in dat faillissement van de A.-Bank zitten, heb ik gehoord. Hij is leelijk ingeteerd. Wie is er in deze crisis niet op achteruitgegaan? Waar leeft hij toch van; hij heeft toch zelf geen werk? Van zijn moeder (vaker: van het geld v.z.m.). De brand kon tot één huis beperkt worden, maar de buren kregen veel waterschade (meubels etc.). Iedereen komt leenen, tante en Juffr. A.; ze denken er zeker niet aan, dat het allemaal maar van mij afgaat (voorraad). Wat mij toekomt. Het constante juridische of sociale element kan ook geheel of gedeeltelijk wegvallen; er ontstaat dan een beteekenis van ongeveer wat mij toekomt, mij toebedeeld is, mijn gewone deel is. De ambtenaren worden alweer gekort. Ik ben opgezegd, opgeslagen (kamer). Maar dat ben ik niet, dat is zeker de buurman (verkeerde hôtelkamer). Dat is Vader, Moeder, Jan en nu Theo nog! (moeder bij het klaarzetten van stoelen, theekopjes, het uitdeelen van de wasch). Mag ik U nog eens beteeën, besuikeren? (schertsend, fransch heel gewoon sucrex vous!). 7. De eigen individueele naam, afbeelding etc. Met het uitspreken van de naam wordt de benoemde persoon even ondubbelzinnig tegenwoordig gesteld als wanneer deze met een gebaar of op een andere dergelijke wijze direct was aangewezen. Voor den gewonen taalgebruiker zijn de persoon en diens individueele naam geheel één, wat de formeele logica daar verder ook van denken moge. De naam is onmiddellijk de persoon in zijn versocialiseerde staat. En daar komt nog bij, dat de naam niet alleen genoemd maar ook gedrukt, geschreven, geteekend etc. kan worden. In de taal ontstaan zoo allerlei beteekeniskategorieën: de genoemde, geschreven naam, visitekaartje, legitimatie en alles wat op karakteristieke wijze mijn naam voert; wat men van mij denkt, reputatie, roem etc. Afbeeldingen van den persoon, foto's, voetsporen, vingerafdrukken dragen een even inalienabel karakter als de eigennaam, en komen in het gebruik daarom vaak daarmede overeen. Alleen komt nu het lichamelijke element natuurlijk veel meer op de voorgrond. Wie is U? Jansen. Hoe spelt U zich, met een s of met twee? Daar werd opeens de eerste getuige afgeroepen. Ze zijn afgelezen, afgeroepen in de kerk (huwelijksaankondiging). Dat moet nu Pleyte voorstellen (handteekening). Heb ik U al genoteerd, meneer? (plaatsbespreking). Daar gaan we, hoor! (paartje werpt verlovingskaartjes in de bus). Daar hangen we nu! (idem bij huwelijksaankondiging aan het stadhuis). Wat is dat toch met Jan? Eerst hing hij ad valvas, en nu hoor ik niets meer van zijn examen. Je hangt voor. He! Willem is geschrapt! Zou hij niet meer meewerken aan de Vox? | |
[pagina 184]
| |
Waar is nu toch Hulshof gebleven? Daarnet heb ik hem nog gehad (pas, aanvrage, dossier). Het bombardement van de Zweedsche ambulance heeft de Italianen veel kwaad gedaan. Hij zal groot zijn onder de volkeren. Is dat Mammie? (tegen een kind voor een foto). Iemand aftrekken. Dit zijn in ieder geval onze jongens geweest (voetsporen). | |
Het sociale contact.De mensch is echter niet geboren om alleen te blijven op de wereld, van nature is hij een sociaal wezen. Ook deze diepe en algemeene trek vinden we weer evengoed in de taal terug als in de analyse van de normale dagelijksche levenspractijk. De andere mensch, groot of klein, bekend of onbekend, is voor mij nooit alleen een zuiver physisch gegeven: een lichaam met een aantal vaste kwaliteiten van vorm en kleur, dat bepaalde bewegingen te zien geeft en bepaalde klanken laat hooren, maar een ‘persoon’ in de oeroude zin van het woord, de drager van een zekere rol, een zekere functie of beteekenis, welke die verder ook zijn magGa naar voetnoot8). Dit is het wezenlijke aan hem, het absoluut eigene waarmede hij zich in de sociale situatie manifesteert. En ook ik ben beteekenis- en functiedrager, maar wordt dit pas in het sociale verkeer, tegenover den andere.Ga naar voetnoot9) Zoo gaan de persoonsnamen in de taal ook herhaaldelijk speciaal uitdrukken wat de aangeduide persoon voor den partner in het sociale contact beteekent. Er zijn natuurlijk heel wat mogelijkheden. Het aantal gevallen bedraagt minstens 15 à 20 percent van het totaal. 8. De psychische presentie. De meest eenvoudige vorm van sociaal contact, de psychische presentie zonder meer en wat deze onmiddellijk uitwerkt, brengt het gewoonlijk niet verder dan een zekere nuance. Voor een verdere ontwikkeling is de situatie te weinig gedifferentieerd. Van de verschillende vormen van aanwezigheid die in aanmerking komen is die, welke door de tastzin waargenomen wordt, de meest effectieve en drukkende, vooral omdat ook de andere zintuigen hier practisch altijd meewerken. Het oor en het oog, die het verste reiken, leveren de minste graden op. En dan is er nog een zekere indirecte of zuiver geestelijke personale aanwezigheid. U zult geen last meer van mij hebben, meneer, ik zal wel gaan (aanwezigheid). Hij maakt me gewoon gek, dat eeuwige ijsbeeren boven mijn hoofd. Hij werkt aanstekelijk (lachen), maakte mij in de war (grimassen). Is hij niet te lastig voor U, mevrouw? (in een spoorwegcoupé over een bewegelijk kind dat naast een andere reizigster | |
[pagina 185]
| |
geplaatst is). Ik schijn hier teveel te zijn, bonjour dan! O pardon, ik stoor (mijn binnenkomen). Wat moet jij, wil je wel eens gauw een eind opschuiven! (meisje). Ik hoef niet te vragen wie er vanmorgen hier geweest is, Vader natuurlijk, Marie (sigarenrook, odeur bij het binnenkomen). Ik geloof, dat Leo hem veel kwaad gedaan heeft, van tevoren was Jan heelemaal niet zoo (omgang). Hij bleef steeds zakelijk en rustig, en dat deed hem zijn zaak winnen (optreden). Hij zit me tot hier (gebaar). Ik kan hem niet luchten of zien, dat eeuwige bluffen altijd! Zeer karakteristiek zegt men ook van iemand die tot het bewustzijn terugkeert Hij komt weer bij. De beteekenis is Hij is mij weer toegankelijk, mij weer bij zooals ik hem bij ben, wij leven weer gewoon samen, hij reageert weer normaal. De momenteele individueele rol. In de overgroote meerderheid van de gevallen is er echter veel meer teekening in de situatie en reikt de beteekenis van de partners veel dieper. Zij zijn samen-handelenden of juist antagonisten, volgen elkaar of wijken, bestendigen het contact of sluiten dit juist af. Alles aan den persoon, wat men van elders van hem weet of vermoedt, heel zijn verleden, wat men zoojuist van hem vernomen heeft of verwacht voor zijn toekomst, werkt aan de constellatie mee. En telkens worden weer andere kanten aan hem relevant; bij het begin van het contact kan de toestand geheel anders zijn dan halfweg of aan het einde. We staan hier volop in de rijkdom en de snelle wisselingen van het practische leven. Voortdurend schemeren situatie en milieu door de taalvormen heen. Wou jij het ook eens probeeren? (je bent toch nog veel te klein). Als ik dat nu zeg, is dat niet voldoende? Ja, maar dat is hij nu ook! (het verwende ventje). Ik kan toch niet met de jongens mee gaan zwemmen! (meisje). Wat is nu Uw opinie? (als deskundige). Heer, wascht Gij mij de voeten? (Joh. XIII, 62). Wat zegt Pappie? Kijk eens naar Mammie! (tegen een kind). Voor gezien, A.B. Jij moet in ieder geval zwijgen (die in zoo'n kwaad blaadje staat). Ik eisch een gevangenisstraf van zes jaren, pleit verzachtende omstandigheden (in de rechtszaal). Met Uw voorstel kan ik mij niet vereenigen (directeur). Aan Jan niets verklappen, hoor! (tegen Sinterklaas). Vinger in de hoed die méédoet (kinderliedje)! 9. Het specifieke individueele element valt weg. Bij al de voorgaande voorbeelden was het juist het specifieke individueele element in de situatie dat overwoog. Dit element kan echter ook gemakkelijk geheel of gedeeltelijk wegvallen. Zoo gaat er b.v. bij elke groepsvorming, bij elke samenvatting met anderen onvermijdelijk reeds iets van verloren, en des te meer kan men in het algemeen zeggen naarmate de gevormde groep | |
[pagina 186]
| |
grooter is. Slechts enkele kanten van de totale persoonlijkheid blijven nu relevant; welke dit precies zijn hangt alweer geheel af van de aard van de situatie en de belangstellingsrichting van den waarnemer. Een meervoudig pronomen als wij of jullie duidt niet op een verzameling ikken of jij's, maar op een veel minder gelede structuur van volkomen eigen karakter, waarin de persoonlijke individualiteit van ieder der deelhebbers min of meer onderduikt en verloren gaat. De verbreeding van het bestreken gebruiksgebied wordt met het verbleeken of zelfs het uitvallen van het interessante individueele beteekeniselement betaald. Het aantal gradaties is legio. We zouden zoo graag vanmiddag gaan roeien, moeder, mogen we? (Jan en ik). Over Uw ijver en toewijding gedurende deze jaren betuig ik U mijn volle tevredenheid (regimentscommandant bij het overgeven van het commando). Wat willen ze toch, die Verbernes! (ze kijken altijd zoo bij ons binnen als ze voorbij komen). Jullie moet veel beter je best doen (klas). We moeten opkomen voor onze rechten (arbeiders, vrouwen). Hoe intusschen in dergelijke gevallen het individueele element soms tòch nog vrij prominent kan blijven, blijkt b.v. bij iemand die een tijdlang achter een groepje bridgers heeft staan kijken en nu zijn oordeel over het spel weergeeft Ze spelen scherp, hoor! De nivelleering, de groepsvorming is hier naar verhouding slechts weinig voortgeschreden; iedere persoon wordt nog min of meer als individu gedacht. Een tweede voorbeeld van een dergelijke karakteristieke beteekenisverarming heeft men in het frequente geval, dat het verkeer met den partner zuiver typisch georiënteerd blijft, zooals dit b.v. gewoonlijk zoo is aan loketten, bij de douane of het plaatsbespreken, in de briefwisseling met officieele instanties, in advertenties en opschriften en dergelijke. Nauwelijks kan men hier nog van een samen-leven spreken, er is niet meer dan een zeker tegenover-leven. De situatie blijft totaal anonym; de participanten komen slechts in zooverre naar voren als ze dragers van een bepaalde algemeene en oorspronkelijke functie zijn. Alles wat dieper en individueel is blijft op de achtergrond. Ook hier dient uiteraard weer met allerlei variaties en gradaties rekening gehouden te worden; de anonymiteit kan vrijwel volkomen of partieel zijn, en telkens van karakter wisselen. Mag ik tien van zes en tien van anderhalf van U hebben, alstublieft? (postzegels). Ik heb niets aan te geven (douane). Heeft U niets vergeten? (= kooper, aan de winkeldeur). Gelooft gij aan het bestaan van een almachtig God (= lezer, opschrift tegen het vloeken). Donderdag a.s. operatrein naar Düsseldorf. Gaat U mee? Bel dan 831 op (advertentie). Waar Uw geld blijft (= belastingbetaler, affiche voor ontwapening). Hoe U lacht (= de mensch, geïllustreerd artikel in de krant). Een goed deel | |
[pagina 187]
| |
van onze titulatuur en andere dagelijksche aanspreekvormen is zelfs speciaal op dergelijke situaties berekend, die beide gelijkelijk tot een zeker tegenover-leven kunnen leiden. Ook onder onze zeer respectabele voorraad van scheld- en bijnamen schuilt menig zuiver typisch exemplaar. Morgen chef, conducteur! Meneer, mevrouw, wat mag het zijn? (in een winkel). Kapitein, sergeant. Meneer de Voorzitter! Excellentie! Agent, pater, Oom! Heerneef! Zoo'n Jantje Secuur, Salomon, Pietje Wijsneus, Juffrouw kijk-in-de-pot! 10. De onzen. Worden bij elk sociaal contact de partners dus onvermijdelijk reeds min of meer ‘van elkaar’, in sommige gevallen kan zich dit deelhebben aan elkanders leven zóózeer continueeren en consolideeren, en ook zulk een speciale beteekenis voor derden gaan krijgen, dat men van de mijne(n), de onze(n) gaat spreken. Bij de vijf of zes groote gemeenschappen, waar iedere W. Europeesche baby reeds vanaf het eerste moment van zijn bestaan als het ware ‘ingeboren’ wordt: gezin, familie, stad, staat, kerk etc., komen daar trouwens ook nog heel wat andere en diepere motieven bij te pas dan enkel de omgang: bloedverwantschap, familiale, politieke, religieuze verbondenheid etc. In verreweg de meeste gevallen gebruikt men om deze speciale verhoudingen uit te drukken in de taal weer de possessieve constructie, soms ook alleen het bepalende lidwoord. Maar er zijn toch ook wel enkele gevallen waarin men volstaat met enkel de naam van het meest dominante lid, den leider of de gewone spreekbuis te noemen. Voor het verstaan wordt dan echter een zekere bekendheid met de situatie gevorderd, een eisch waaraan naar de omstandigheden door een kleinere of grootere groep van hoorders kan worden voldaan. De chauffeur heeft evengoed ‘zijn’ vrachtje als de keukenmeid ‘haar’ mevrouw; een redacteur dient evengoed ‘zijn’ lezers als ‘zijn’ chef. Met de tusschenvoeging van bij wordt een minder innige nuance uitgedrukt dan met de directe verbinding. Wat wil Mevrouw eten vandaag? Ik wou nog even naar Moes (nl. met het kind). Hij (Joseph) stond op, nam midden in den nacht het kind en zijn moeder, en vluchtte naar Egypte (Matth. 2, 14; vgl. ook ibid. 21). Bij van den Berg hebben ze feest vandaag, zijn dochter trouwt. Lens gaat uit (de buurman met zijn vrouw, ik hoor de toebereidselen in het andere huis). Colijn is gevallen en weer aangekomen. Laat Juffr. Peters nu voorgaan (klas in de gang). Nu U (idem in een optocht). Kan ik doorgaan? (chauffeur van autobus na passencontrôle). Frederik Hendrik lag om den Bosch. Het fransche plan bij Waterloo was Blücher en Wellington elk apart te verslaan. Sergeant Bolt staat buiten het gelid (sectie). Alberda kan dit kabinet niet steunen (de geheele s.d. fractie). Ik haal het niet meer voor | |
[pagina 188]
| |
donker, mevrouw, maar morgen om zes uur beginnen we opnieuw (de groep verhuizers). Bij de beteekenisverstarring in vereenigingsnamen en dgl. is deze ontwikkeling zeer gewoon. St. Vincentius, Elizabeth, Dorcas, St. Homobonus. | |
De handelende persoon.Bij elke handeling, klein of groot, belangrijk of niet, realiseert de persoon op de een of andere wijze iets in de wereld buiten zich, dat totnutoe enkel binnen hemzelf besloten was. Hij drukt zich uit, op welke wijze dan ook. ‘In jeder Tat’, zegt W. Stern kort maar krachtig, ‘steckt ein Körnchen van Productivität’. Vooral blijkt dit natuurlijk duidelijk, als de toestand habitueel wordt. Tusschen den maker en het verwezenlijkte, het gemaakte, bestaat ook steeds een zekere wisselwerking, hoe ver ze in de objectieve orde misschien ook van elkaar gescheiden worden. Terwijl de persoon realiseert en gestalte geeft, ontvangt hij zelf ook meer aan gestalte en vorm dan hij van tevoren bezatGa naar voetnoot10). Zoo wordt het begrijpelijk hoe de namen voor allerlei reacties, wijzen van optreden, ondernemingen, bereikte resultaten herhaaldelijk wisselen met die van den handelenden persoon zelf. 11. De sfeer van actie. Men heeft dit reeds bij een handeling die slechts éénmaal gesteld wordt, maar dan zijn er gewoonlijk speciale omstandigheden aanwezig die de schijnbare naamsverwisseling verklaren. Wie is dat? (onderwijzer als er opeens knikkers door de klas rollen; een leerling, want er ligt een reep chocolade op haar bank wat alleen voorkomt als één der klasgenooten jarig is). Dat is natuurlijk Jan weer! (die zooiets uithaalt). Nu Leo! (springen). Daar heb je hem ook! (in een beginnend twistgesprek). Wat wou jij, mannetje? Ik zal je! (als iemand begint te dreigen). Was het dus moeder geweest? (die haar voor dat gevaar gewaarschuwd had. Scharten, Antink). Gewoonte, eigen stijl. Wordt de actie gecontinueerd en ontstaat er een zekere gewoonte, dan komt de persoon vanzelf veel sterker op de voorgrond. De persoonsaanduiding krijgt nu de beteekenis van ‘wat hij altijd doet, doen zal’, of zelfs met een nog iets sterker personale nuance ‘zooals hij altijd is, zijn stijl van optreden’. Materieele en immaterieele elementen loopen dooreen. Ik ben bang voor hem (wraak). Het kind is nog veel te jong om de moeder te kunnen missen (liefde, zorgen). Napoleon III ondervond steeds sterker tegenstand van de liberale partij; tenslotte werd hij regelrecht gedwarsboomd (maatregelen, politiek). U zult geen last meer van mij hebben voortaan, meneer! ik beloof het U (een | |
[pagina 189]
| |
leentjebroer). Me dunkt, hij moet Barend nu al gepasseerd zijn (motorwedstrijd, B. heeft een contrôlepost). Onder den Ouwe wilde ieder graag dienen, men had vertrouwen in hem (beleid, Wer. Buning). Dat is natuurlijk Miep weer! (die kladden op dat werk, die ezelsooren of potloodstrepen in dat boek, die kruimels en vlekken op haar plaats aan tafel). Daar heb je Mussolini weer, hoor (die stijl van redevoeringen). Dat is Free! (die trant van fluiten). Een Louis XVI-ameublement. Een Napoleonstreek, Billie Ritchiesnor. Een redeneeren van Jan Kalebas. Imitatie de Bazel. Zelfs graden van waardeering, die natuurlijk eigenlijk de benoemde objecten gelden, kunnen op deze wijze worden uitgedrukt; zoo b.v. bij een seriemerk van sigaren Secretaris, President. 12. Vooral wanneer vele anderen met het gewone veld van actie te maken krijgen, geldt de naam van den initiator als de normale aanduidingGa naar voetnoot11). Zeer frequent is b.v. de naam van den koning of den regeeringsleider voor het land dat hij bestuurt; hetzelfde geldt voor de directie van groote concerns. Zelfs hun producten dragen soms nog hun naam. Bij de eerste vrede van Parijs verkreeg Lodewijk XVIII de grenzen van 1792. In de zomer van 1866 begon Bismarck de oorlog tegen Oostenrijk, in enkele weken was het pleit beslecht. Geeft haar een Buick, een Citroëntje. Eet meer Droste; van Nelle is beter (reclame). Een Philips extra, een electrische Singer met motoraandrijving. Tieleman en Dros speciaal. Er is maar één Karel I. Maar ook het gemiddelde of kleinbedrijf van den middenstander deelt reeds in deze taalmerkwaardigheid. De betrekkingen met den eigenaar of leider bewegen zich zuiver op zakelijk terrein, en al diens denken en doen gaan uit naar de zaak, de onderneming, het kantoor. Een iets minder scherpe nuance wordt weer aangegeven door tusschenschakeling van bij of van. Van Campen opent al om half acht, maar is voortaan tusschen de middag gesloten van 12-1.30. Wij zaten heel gezellig bij van Poll, maar om 12 uur kwam de politie en toen moesten we eruit. Ga toch naar Willems, die levert op afbetaling. Vaz Dias, Stefani, Reuter meldt. Waar was je toen het begon te regenen? Bij Kwakkernaat hier op de hoek. Dit valt onder Leppink (afd. finantiën). Er is opgebeld van Leppink om de uitbetalingsstaten, of ze die direct konden krijgen. Onder Bijleveld zou zooiets nooit gepasseerd zijn (de vroegere burgemeester). Zoo kan ook een bedrijfsleider of een winkelbediende gemakkelijk met ik niets anders dan zijn zaak aanduiden. Voor een loopjongen bestaat deze mogelijkheid natuurlijk niet, het deelhebben in het bedrijf is hier te gering. Ik heb deze maat niet voorradig op het oogenblik, mevrouw; maar ik krijg ze weer | |
[pagina 190]
| |
binnen een paar dagen. Zoudt U deze effecten voor mij willen verkoopen, meneer? 13. Bij artistieke of wetenschappelijke prestaties is het vooral het hoogere deel van de persoonlijkheid dat tot uitdrukking komt, het intellectueele of artistieke kunnen. Ze speelden Ravel, en na de pauze Beethoven. Bij Kleykamp is er thans weer een Toorop-expositie. In het Louvre is pas weer een Rembrandt schoongemaakt, verdoekt. Ben je al gedrukt? (tegen een promovendus). Die nieuwe Huizinga is mij te duur. Waar is mijn Franck-van Wijk nu gebleven? Daar wordt me het zesde deel van Kern opgevraagd, juist het deel dat ik zoo noodig heb. De rest van Lotsy wordt de volgende maal geplaatst (W. Kloos). Beth stond deze maand nog niet in de bibliographie. Een recensie op Jespersen. Zichzelf overtreffen. Een Vondelkenner. Was ik goed, duidelijk (spel, voordracht)? Heeft U mij al nagekeken, meneer (mijn huiswerk)? De nieuwe Boudier-Bakker valt niet mee, veel te lang gerekt en vaak onverzorgd. | |
Instrumentalia, voertuigen etc.14. Een instrument is voor den mensch op het moment van het gebruik nooit alleen maar een nuchter mechanisch voorwerp, dat dient om bepaalde handgrepen sneller of handiger ten uitvoer te brengen, het is vóór alles een levende voortzetting van het eigen lichaam. Als ik b.v. uit een sardineblikje tracht een vischje te voorschijn te halen, dan geldt het gebruikte breede vorkje voor mijn ervaring eenvoudig als een deel van mijn wezen. Het is organisch met mij verbonden, reageert onmiddellijk op mijn besturende bewegingen en is geheel aangepast. Breekt het vorkje echter opeens, of wordt door iets anders mijn momenteele instelling op de zich voltrekkende handeling verbroken, dan is het metalen blikje tegelijkertijd ook koud en gevoelloos voor mij geworden. Het vorkje met zijn tanden zet niet langer mijn hand en vingers voort, de geheele organische werkeenheid is verbrokenGa naar voetnoot12). Geen wonder daarom als het in de taal luidt Ik ben nog niet diep genoeg, ging er juist overheen, gleed er nevenaf. De persoon benoemt hier het gebruikte instrument in zooverre dit deel aan hem had. Je komt er gewoon niet door (bot mes, schaar, naaimachine); ik ging ernaast (tornen). Ik raakte de spijker juist op zijn kop. Ik kwam in een scheur, en daar lag ik, hoor! (schaats). Hè, wat zit jij te krassen (pen)! Langzaam legde de oude jager aan, maar hij was toch nog vijftig meter te hoog (ernaast). De spil wilde de links-binnen passeeren, maar ze raakten gauw verward (hockey-sticks). Ik zag je naar | |
[pagina 191]
| |
beneden gaan! (dobber). Hoeveel heb je? Veertien knoopen, kapitein (loggen). Wacht nog even! Ik ben nog niet gestemd, een halve toon te laag, valsch (viool). Ook de telefoon kan hierbij gerekend worden in een iets wijdere zin. Welk nummer heeft oom Piet ook weer? Je kunt hem toch niet bereiken, hij heeft storing. Dit is de directeur, dit de adjunct en dat is de uitleen (schakeltoestel voor huistelefoon, electrisch schakelbord, brievenbus). Eén met den persoon is ook het voertuig waarin of waarop hij zich voortbeweegt, de fiets, de motor of de auto, en zelfs het schip of het paard waarop hij heeft plaatsgenomen. Men wordt door het voertuig gedragen, er soms zelfs geheel door omsloten; en is vooral ten opzichte van één van de belangrijkste zijden van het ervaringsaspect: de voortbeweging zelf en alles wat daar verder mee samenhangt, geheel daaraan gebonden. Halt meneer! U heeft geen wit achterspatbord! Van Kempen raakte los. Ik sla door, reed op de groote versnelling (fiets). Waar stond jij? Nog al vooraan (in de file van de auto's). Autobusbestuurder in de klem. Ik had geen licht op. Hij werd notabene overreden door zijn eigen dokter. Barend wou bijdraaien, maar de schakelketting brak en zoo kwam hij op de krib te zitten. Nu ligt hij in het dok, de binnenhaven, weer op stroom (schip). Pahud was er totnutoe zonder strafpunten afgekomen, maar bij de laatste sprong tikte hij juist nog even tegen de lat (paard). Ritmeetser Schummelkessel was favoriet voor hoogspringen, maar reeds bij de eerste horde werd hij gedisqualificeerd wegens tweemaal weigeren. Geheel onverwacht dreef Picard bij zijn tweede tocht in de richting van de Adriatische zee. Het is gewoon levensgevaarlijk op het trottoir met die kinderen tegenwoordig, en nu verhuren ze die dingen ook nog! (oude heer als er een jongen voorbijsnelt op een autoped). | |
De momenteele manifestatie, het spel; de ingenomen plaats.15. Een zeer algemeene kategorie, die van alle zijden aan andere raakt, is tenslotte die waarbij datgene wat door den persoon in de gegeven situatie nu eenmaal gerepresenteerd wordt, wat aan hem relevant is, kortweg door de persoonsnaam wordt uitgedrukt. Ook nu zijn het weer altijd min of meer ongedifferentieerde scènetjes waarin dit geschiedt; van alle kanten spelen de omstandigheden en alles wat er van den persoon verder van elders reeds bekend is nog door het taalgebruik heen, zoodat de taalvorm een zeker concies karakter krijgt. U gaat niet verder dan den Bosch? (tegen een treinconducteur in Tilburg). Vroom en Dreesmann, mevrouw! (loopknecht). Ze zijn er van Sybenga geweest, | |
[pagina 192]
| |
mevrouw, maar U hadt niet gezegd wat ik van hem nemen moest (knecht van den bakker). Even wachten! ik moet nog eerst even Harry afmaken (nl. de brief aan H. die haast heeft). Karel Schweitzer. ‘Voor mij kan het nog juist een zesje lijden!’ ‘Neen, voor mij is hij in ieder geval diep onvoldoende!’ (op een leeraarsvergadering). Wim Jansen? Wat komt die doen? O ja, die wou mij als bijvak nemen (hoogleeraar met het kaartje van een aangedienden student in de hand). Hoe kun je dat nu in 's hemels naam halen, in twintig minuten dat heele traject af (tramconducteur over gewijzigde dienstregeling)! Weet je, dat je vanavond gespeeld wordt? (P.H. Hermans tegen den weergevonden Jan Grovers, het voormalige Boefje). Ziet U hoe ik dit doe, hoe ik dàt doe, - hoe ik achter Uw rug om uw sigaret rook? (Jan Grovers tegen M.J. Brusse die het vroegere Boefje tot het bijwonen van ‘zijn eigen stuk’ heeft uitgenoodigd). Nicolaï is laat deze keer (met het betalen van zijn rekening). Zou dat Lens zijn? (de buurman, als mijn radio-ontvangst telkens gestoord wordt). Van den Berg is opgeslagen, afgeslagen (prijzen). Ziezoo! nu zijn we weer quitte, mannetje! De vorige maal heb jij mij er zoo mooi in laten loopen! (onze ‘rekeningen’ na een goed geslaagde grap). Komt U binnen, meneer! (schertsend in een spoorwegcoupé over een actetasch, door een reiziger die nog juist tracht de trein te halen van tevoren vast door het raam naar binnen geworpen). Als speciaal geval kunnen hier nog de kaartjes, nummerbewijzen, aandeelen etc. genoemd worden, waardoor de persoon aan bepaalde situaties en belangen deel heeft. Heb ik U al gehad, geknipt? (kaartje in de tram). Het lot is op U gevallen, U zit er nog in (loterij). Ik ben uitgeloot, afgekocht (aandeel). Daar heb je ze al! (de koffers van de aangekondigde opvolgers in het pension op de gang). Ook bij het spel wordt de persoon op zeer karakteristieke wijze door bepaalde objecten gerepresenteerd, die anders totaal buiten hem staan. De nuance wordt nu ongeveer die van ‘mijn stukken, mijn speeltuig, de bereikte stand in het spel’ etc. Wie is wit, blauw, ruiten? Hij heeft de prijs (het paard). Aljechin stond beter, gelijk, achter met 11-13. Euwe stond op c 8. Ik zit in de put, ben dood, uit. Iemand blazen, slaan, matzetten. Ik sta langer (kinderen met een draaitol), hooger (vlieger). 16. De plaats door den persoon in het ervaringsveld ingenomen is over het algemeen een te weinig beteekenend element in diens totale verschijning om de ontwikkeling van een persoonsnaam tot een zuiver locale index toe te laten. Toch zijn er wel enkele halve gevallen. Het omgekeerde verschijnsel is veel meer frequent. We zijn hier vol! (reiziger in coupé, tramconducteur). Hé, hebben jullie hier regen gehad? Wij niet | |
[pagina 193]
| |
(in Nijmegen niet). Wij liggen zeker te ver af, beneden de Waal! (Nijmegen). Bijzondere gevallen zijn natuurlijk Hij woont op St. Anna (afkorting van St. Annastraat). Je moet langs Canisius gaan, en dan de eerste straat links (college). | |
C. Het ik.Tenslotte is daar in elken persoon nog dat allerdiepste centrum ‘ik’, de eeuwige wachter die bewustheid heeft van al zijn daden en gesteltenissen, die het lichaam van den mensch leidt en bestuurt en bezitter is van al zijn ‘mijn’. Dat de taal eveneens vol is van het ik spreekt vanzelf, niets is ons meer en inniger verwant dan juist dit deel van ons wezen. Het ik is zich bewust van het mijn, van het lichaam van den persoon, maar zonder deze valt het ook niet te denken. Practisch komt het hier enkel tot zekere nuances, die moeilijk precies te omschrijven zijn en zich nog minder leenen voor een concrete vergelijking. Nog veel sterker dan bij de zuiver lichamelijke feiten blijkt juist in deze gevallen, hoe de persoon ondanks alle analyse vóór alles één en totaal is. | |
Continuiteit, het bereikte actueele moment.17. Verleden, toekomst, levenslot. Dat de menschelijke persoon één is en dezelfde blijft gedurende geheel het leven is een van de meest zekere gegevens van de menschelijke ervaring. In elken mensch die in wakende toestand verkeert is er voortdurend beweging en strooming, spanning en verandering, maar de totale eenheid en continuiteit gaat daar in het minst niet mee verloren. De herinneringen uit zijn jeugd betrekt men even onmiddellijk op zichzelf als het geliefde toekomstbeeld. Op een sinds lang verjaarde misdaad wordt men aangekeken evengoed als geëerd om een mogelijke toekomstige waardigheid. Zoo kunnen de persoonspronomina en andere dergelijke aanduidingen gemakkelijk ook tot de beteekenis verleden, vroegere toestand, toekomst, levenslot, algemeene conditie komen. Bij navraag bij de politie bleek al spoedig wie onze dienstbode was (antecedenten). Vertel U nu eens wie U is, Uw levensloop, diploma's etc. (tegen een sollicitant). Slechts één man staat me nog in de weg, als het me lukt die eronder te krijgen sta ik zeker. Is U hier voor vast? Neen, voor zes maanden. Onze dienstbode vertrok; ze wilde zich graag eens verbeteren, zei ze. Hij staat onder een goed gesternte. Zou ze er beter op worden als hij dood is? Ik betwijfel het. Men vgl. ook uitdrukkingen als De oud-directeur, mijn schoonzoon in spe. Mijn vroegere boekhouder, de a.s. echtgenoot, Benjamin-àf. De ex-burgemeester. Een gereclasseerde, reconvalescent, de kroonprins. | |
[pagina 194]
| |
18. Het bereikte actueele moment. Leeft zoo de mensch dus slechts één leven, met zeer bijzondere innigheid en volledigheid wordt vanzelf het concrete en actueele heden doorleefd. Dit is zijn eerste en meest gewone domein, dat in een gesloten eenheid alles omvat wat de persoon op het gegeven moment aan bewustzijnsinhouden omvat en daarom vrijwel altijd ook een zeker perspectief bezit. Het aantal gevallen, waarin de persoonsaanduiding in de taal op het actueel bereikte moment wijst is legio. De situatie in het heden is daarenboven steeds als een zeker zoozijn gegeven, juist als hierboven bij de ervaring van het lichaam en het leven in het algemeen; daarom zijn de nuancen meestal zooals ik er nu voorsta, zooals ik nu bij dit of dat betrokken ben, zooals het voor mij wel worden zal. Hij is al in het tweede boekje (op school). Ik zit vast, ben eruit, ben er! Daar ben ik goddank vanaf! Jongens, nu ophouden met die blokkendoos en komen eten! Hè moeder! we zijn juist aan het dak. Hij redeneerde zich leelijk vast. Ik kom er wel, wacht maar. Hij zit erin! In het bekende spel Ik zie, ik zie wat jij niet ziet! is alleen aan den persoon relevant wat hij al radend noemt of aanwijst; zoo kan men hier zeggen Je bent heet! O nee! verschrikkelijk koud. Idem fra. vous brûlez, daarentegen in hgd. dialecten de onpersoonlijke constructie es brandeltGa naar voetnoot13). waar ben jij in dat boek? Ik op blz. 73. Hoe ver ben jij gekomen? (in de klas, vragen van de repetitie). | |
Specifiteit en waardeering.Een tweede algemeen kenmerk van den persoon, dat nauw met het voorgaande samenhangt, is dat hij voor zichzelf en voor anderen steeds specifiek en onverwisselbaar is. Ieder leeft op de eerste plaats zijn eigen leven; en een onvermijdelijk gevolg daarvan is dat ieder steeds ook een zeer speciale belangstelling heeft voor zijn eigen persoon die met niets anders gelijk te stellen is. 19. Specifiteit, waardeering. Dat het element van de specifiteit van den persoon ook in voorgaande gevallen reeds een belangrijke rol heeft meegespeeld behoeft geen nader betoog (8, 11-13 etc.) De diepste kenmerken van de persoonsgestalte manifesteeren zich nu eenmaal bijna voortdurend en kunnen vrijwel nergens worden gemist. Toch zijn er wel enkele speciale gevallen, waarin dit element sterker naar voren komt. Ondergeteekende, arts te Amsterdam, verklaart hiermede... Het ik staat bij hem bovenaan, alles draait bij hem om zijn eigen ik. Ja! dat kan wel zijn, dat je goede argumenten had, maar meneer is meneer, nietwaar? En daar helpt verder geen praten tegen! (schamper tegen een collega na een | |
[pagina 195]
| |
ontvangen weigering van den chef). Zijn tweede ik. Lacht U misschien om mij?! (verontwaardigd, dat zal toch niet!). Waarom moet ik dat nu juist doen? (Karel is er toch ook nog). Goed, dat ik dat niet ben. In een legerorder of een officieele bekendmaking van den leider van een dictatoriaal geregeerde staat etc. is het vooral het opgeëischte ontzag bij anderen, dat aanleiding geeft tot een scherp geprononceerd ik-gebruik, waarbij juist de hier besproken waardeeringsnuance sterk naar voren komt. Ik dank U. Leve de Koningin! (commandant van het veldleger na de manoeuvres). Ik gelast U onmiddellijk mijn huis te verlaten, anders bel ik de politie op! (tegen een brutalen binnengedrongen verkooper). Als leider van de SS, die op deze wijze tot een zelfstandige partijformatie wordt verheven, benoem ik den brigadecommandant Himmler. Dativus ethicus: En daar kreeg hij me toch een draai om zijn ooren! Daar zette hij me een keel op! En nu ga je me niet meer zeuren en huilen, hè, maar direct slapen! Jij bent me ook een mooie; wat je me nu toch uitgespookt hebt! Zal je gebeuren! (zoo'n onverwachte plasbui op je nieuwe pak). | |
De verschillende faculteiten van den persoon.20. Zelfs volgens de gebrekkige ontleding van de gewone dagelijksche ervaring drukt de persoon zich tenslotte niet steeds in dezelfde richting uit. Men onderscheidt minstens de orde van het verstand, het gevoel, de wil etc. Verder is daar evengoed het geestelijk-zinnelijk bewustzijn zonder meer als de fijne uitspraak van het geweten. Zoo ontstond ook hier weer een heele reeks beteekenisnuancen. Bewustzijn. Hij was heelemaal weg, werd weggemaakt. De intellectueele orde. Hij is vaak afwezig in de klas, diffuus (aandacht). Hij is bij, hoor! Ik ga naar een anderen dokter, in Beekman heb ik geen vertrouwen meer (oordeel, advies). Een mensch verandert wel eens! In die kwestie met B. ben ik er toch niet heelemaal naast geweest; ik had altijd wel zoo'n idée dat daar iets niet in orde was. De orde van het gevoel. Zich verklaren (liefde). Hij schoot vol bij het hooren van die naam, en even zelfs leek het alsof hij zich niet langer zou kunnen bedwingen (gemoed). Ghequetst ben ic van binnen, deurwont myn hert so seer (hart). Alle dinghe syn mi te inghe, ick ben so wyt (het verlangen van mijn hart). Hij is wel erg veranderlijk, maar zoo heb ik hem toch nog nooit gezien (stemming). Hij kwam bedrogen uit (verwachting, hoop). De schakeering is hier wel veel grooter dan in het voorgaande geval, de beteekenissen liggen telkens veel verder uiteen. Et pour cause! De orde van de wil. In die gevallen, waarin de hoogere deelen van de | |
[pagina 196]
| |
persoonlijkheid in de taal scherper tot uitdrukking komen, kan het voluntatieve element vrijwel nooit worden gemist. Hoe klein een kind ook is, toch vertoont het al duidellijk zijn eigen ikje. Hij is zwak, zeer veranderlijk, ongeoefend (wil). De fantasie, algemeen zintuigelijk leven. Müller-Freienfels vond in R.M. Rilke een sterk overwicht van het akoustieke type, Shakespeare is heel wat armer aan deze qualiteiten. Herinnering. Algemeene geestelijke ontwikkeling. Hij is wel langzaam, maar wat hij eenmaal vast heeft, bezit hij ook voor goed. Geweten. Gijlieden zijt rein, doch niet allen (Joh. 15, 3). Is hij met jullie mee gaan zwemmen? Dat had ik niet gedacht; hij is anders zeer fijn in die dingen, soms op het scrupuleuze af. Sommigen verzetten zich principieel tegen het actief deelnemen aan de oorlog. De ongedeelde totaliteit van den persoon overweegt daarentegen weer in gevallen als zich wegschenken. Hij is een man, een kerel, je kunt verder van hem zeggen wat je wilt. Daar wordt hij goed aangepakt, hoor! Veel beter dan thuis. Hij leeft voor de studie.
Al de verschillende oplossingen, totnutoe voor enkele of meerdere van de bovenstaande gebruikswijzen voorgesteld, draaien om twee mogelijkheden. De oudere gaan uit van een soort associatiepsychologie, volgens welke het woord met alles wat het aan beteekeniselementen omvat één onoplosbare en vrijwel onbewegelijke eenheid zou vormen met het benoemde object. Slechts enkele geringe spelingen, die men zoo goed mogelijk onder vaste regels trachtte te vangen, waren daarbij mogelijk. Zoo kwam Krueger, die toch de mooiste verzameling voorbeelden aangelegd heeft die er op dit gebied te vinden is en die ineens ook de volle vergelijking op dit punt van de W.-Europeesche talen onderling aandurfde, ertoe hier de wachtwoorden ‘Kontamination’ en ‘Uebertragung’ uit te geven. Onder het eerste wordt geheel in de zin van Paul e.a. verstaan ‘den Vorgang, dass zwei synonyme oder irgendwie verwandte Ausdrucksformen sich gleichzeitig im Bewusstsein (drängen), so dass keine von beiden rein zur Geltung kommt, sondern eine neue Form entsteht, in der sich Elemente der einen mit Elementen der andren mischen’Ga naar voetnoot14). De tweede term spreekt voor zichzelf. Willmanns nam deze gedachten zonder meer over, en schoof enkel de schuld voor de ontsporing van het gewone taalvormingsproces op de haast die de spreker zou hebben (‘Mischung zweier im Bewustsein vorhandener Vorstellungen infolge von Hast’Ga naar voetnoot15). Zonder waarde is deze laatste opmerking zeker niet. Ook Blümel en | |
[pagina 197]
| |
Kalepky, en ten onzent W. de Vries in zijn bekende artikel over ‘Usurpaties’ borduurden feitelijk voort op hetzelfde stramien. De eerste spreekt kortweg van een ‘ungenaue fragmentarische Vorstellung’Ga naar voetnoot16); de tweede vooral ook met het oog op de uiterlijke vorm van ‘eine Ausdrucksverkürzung, - Zusammenziehung, eine Art Metonymie oder Synekdoche’. Zooals aangeduid, dook Hildebrand voor 1890 reeds veel dieper en verklaarde b.v. speciaal ‘Fürst und Land’ psychologisch beschouwd, rondweg voor ‘eins’. Spitzer, die met zijn geschoolde aanvoeling de beste uitdrukking vormt van de nieuwere opvatting, sloot zich hierbij aan; en wees verder op de algemeenheid van de verschijnselen, die niet aan een bepaalde plaats of aan een bepaalde tijd gebonden zijn, en de typische stratificatie die ze soms vertoonen naar de aan of andere groep- of vaktaal. Men ziet hoeveel goeds en waardevols er schuilt in al deze observaties, telkens kwam men wat verder. Onverklaard bij al deze auteurs blijft echter alleen waarom het juist bij de de persoonsnamen is, dat dergelijke ‘beteekenisoverdrachten’ en ‘contaminaties’ zoo vaak voorkomen, en verder eveneens de gang van het semantische proces. Hoe gaat deze ‘overdracht’ precies in zijn werk, en welke twee voorstellingen strijden in het bewustzijn om de voorrang? Voert men echter het begrip beteekenisstructuur in, en houdt men anderzijds ook rekening met de eenheid en de totaliteit van den menschelijken persoon in al zijn vormen en variaties, dan wordt ook dit alles naar wij meenen duidelijk. J. WILS. |
|