Onze Taaltuin. Jaargang 6
(1937-1938)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
Over ‘nevels’ en ‘dampen’In het jaar 1677 bezocht Anthony van Leeuwenhoeck, gelijk hij wel vaker deed, den ouden Constantijn Huygens, die zich steeds levendig interesseerde voor zijn onderzoekingen. En hier ontving hij een kegeltje Moxa, een, van de Chinezen afkomstig middel, - destijds zeer in de mode - dat bestond uit een hoopje viltachtige plantendelen, welke, op de huid geplaatst en daar aangestoken, de jicht zouden genezen. Thuis gekomen, beproefde Leeuwenhoeck direct deze ‘pleister’ op zichzelf, om de werking na te gaan ‘alleen uyt curieusheyt, terwijl ick met dien nevel van Podegra niet besmet ben’, zoals hij de 14e Mei van dat jaar schrijft aan Henry Oldenburg, secretaris der Royal Society te Londen. De vraag is nu, wat bedoelde Leeuwenhoeck met ‘dien nevel van Podegra’Ga naar voetnoot1). Het woord ‘nevel’ is volkomen synoniem met ‘damp’ (Nl. Wdb III2, 2267). Nu beschouwde men in de oude geneeskunde dampen, vochtige opstijgingen, als oorzaak van ziekten. Deze dampen, z.g. miasmata, konden onder invloed der hemellichamen uit zee oprijzen. Soms werden zij door de zonnewarmte opgelost en verdwenen ze in de lucht. Was het water echter bedorven, dan had de zon over de miasmata geen macht, maar zij verbreidden zich en omhulden de aarde met giftige wolken, die ziekten verwekten, in de eerste plaats de pest. Vandaar, dat men deze trachtte te bestrijden door het branden van groen hout en aromatische kruiden, terwijl de pestarts, gehuld in een volkomen afsluitend gewaad een masker droeg, waardoor de in te ademen lucht eerst langs welriekende drogerijen streek. Behalve door dampen van buiten af kon een ziekte veroorzaakt worden, doordat de lichaamsvochten of ‘humores’ bedorven waren en tot gisting overgingen. Hierdoor ontstonden dampen, wier opstijging droeve gemoedsstemmingen en ‘melancholieke’ kwalen te weeg brachten. Tot deze laatsten behoorde o.a. de jicht, die men weet aan bederf, gisting, of overvloed van zwarte gal. Leeuwenhoeck steunde dus met zijn uitdrukking ‘nevel van Podegra’ op een algemeen verbreid volksgeloof. Doch op dit | |
[pagina 139]
| |
zelfde geloof berusten niet alleen citaten, als gegeven worden in het Nl. Wdb. III2, 2267 (b.v. uit Bredero: ‘Wil yemand segghen, dat De min oock geeft veel pijnen... Die dampen haest verdwijnen, En men verwacht schoon weer’ of uit Joh. van Beverwijck: ‘Slapende koortsen... komt mede uyt eenen verdovende Damp’), maar ook de uitdrukkingen: De Dampen inhebben, iemand de dampen aandoen, de smoor (= damp; de Bo. W.Vl. Idiot.) inhebben, de pest inhebben, iemand pesten, enz. ‘De dampen inhebben’ en ‘iemand de dampen aandoen’ zouden dan ook niet verklaard moeten worden op de wijze als Prof. Stoett in zijn ‘Ned. Spreekwoorden, Uitdrukkingen en Gezegden’ (1923) blz. 157, no. 404 heeft gedaan, n.l. door verband te leggen tussen deze uitdrukkingen en het Mnd. ‘dampe = asthma’, het Fri. ‘dempig, dampig = kortademig, vooral gezegd van paarden.’ Prof. Stoett meende, dat hier een tweede geval was van een werkwoord, opgevat als pluralis van het zelfst. nmw., zoals wij het ook vinden in de uitdrukking ‘naar iemands pijpen dansen’. Aannemelijker echter is de opvatting, dat ‘iemand de dampen aandoen’ betekent: bij iemand de ‘dampen’ opwekken, waardoor hij droefgeestig wordt. Dus: iemand verdriet aandoen. ‘De dampen, de smoor inhebben’ is dan een stap verder, n.l. (door de werking der dampen) het land, verdriet hebben. De uitdrukkingen, ‘iemand pesten’ en ‘de pest inhebben’ zijn feitelijk volkomen equivalent met de bovenstaande gezegden. Alleen komen hier de dampen niet van binnen uit, maar men jaagt de miasmata, de vergiftige ‘nevels’ op zijn vijand af, en wanneer deze ze ‘inheeft’ is 't gevolg ziekte en ‘melancholie’. Op dezelfde wijze kan men zijn tegenstanders wensen: ‘Krijg de choléra, de koude koorts, de pip’, alles door ‘dampen’ en ‘nevels’ veroorzaakt. JUDI H. MENDELS. |
|