spelliedje brengt het op de duizenden en tienduizenden melodieën, die genoteerd werden, niet verder dan enkele tientallen.
De verklaring van die feiten ligt voor de hand: baby's spelliedje is in de intimiteit van de huiskamer ontstaan, het leefde daar voort en trad niet in het licht der publiciteit. Dat is geen Richteriaansche sentimenteele romantiek, dat is de ‘harde’ waarheid. De heilige intimiteit van het jonge gezin werd bovendien immers nog beschermd door een soort van taboe, dat des te langer kon blijven doorwerken, naarmate het afgesloten-zijn meer berust op de practische eischen van het jonge leven, dat zorgvuldig bewaakt moet worden, wanneer het gedijen wil: een slaapliedje is al evenmin geschikt voor de openbaarheid als de liedjes van wasschen en kleeden en de liedjes, waaraan de peuter langzamerhand de namen leert van zijn vingertjes en van al die moeilijke dingen, waar zijn hoofdje uit is samengesteld.
Maar die simpele niemandalletjes vormen een groot kruis voor den interpreteerlustigen wetenschapsmensch. J. Meier's beroemde, en overigens vrij algemeen geldige, theorie over de ‘Kunstlieder im Volksmund’ strandt op baby's speelliedje, dat alles kan zijn, maar in geen geval als ‘Gesunkenes Kulturgut’ kan worden aangezien. En de bijna geheel verlaten theorie van Karl Bücher's ‘Arbeit und Rhythmus’ vindt in het wiegeliedje wel het allerbeste bewijsmateriaal: het speelliedje van de kleine hummel ontstond inderdaad in de praktijk des levens: er is een klein kindje, dat slapen moet en het niet kan of niet wil: uit het eenvoudige gebaar van de sussende liefkozing ontstaat de wiegende beweging en de moeder zegt er diezelfde lieve en zinlooze woordjes bij, waarmee zij het kindje aanspreekt: uit de ‘Arbeit’ ontstaat de ‘Rhythmus’ en tenslotte de melodie, doordat de behoefte aan rust-en-kalmte-brengen zoo evident is, dat de springende en grillige melodie van de normale spreektoon beperkt wordt tot een rustige deining.
Zoo gezien is deze theorie niet vrij van gewaagdheid, maar waar we uit de teksten van diezelfde liedjes met groote zekerheid weten, dat het liedje voor baby zich telkens weer aanpast aan de speciale omstandigheden van het gezin (zie mijn inleiding op de verzameling ‘Het spel van moeder en kind’ van Mevr. S. Troelstra-Bokma de Boer, De Toorts, Heemstede, 1936, pag. XII vlg.) krijgt zij wellicht reeds eenige waarschijnlijkheid. We kennen de zéér simpele melodietjes: