Onze Taaltuin. Jaargang 6
(1937-1938)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe zin voor realisme in het oude Limburgsche rechtIN het recht, dat Limburg tot de komst van den Franschen code beheerscht, herleeft ook thans nog het geheele leven uit die dagen. Zeden en gewoonten, eigenschappen van menschen en dingen, bezigheden van beroep en ambt, godsdienstig en kerkelijk leven dringen zich in kleurige verscheidenheid, vaak zelfs met schreeuwende felheid naar voren. Kultuurhistorisch heeft dit spiegelbeeld groote waarde. Ook het streven: inhoud en werking van het recht zoo realistisch mogelijk in beeld te brengen, trekt telkens weer de aandacht. Aan de werkelijkheid rondom ontleent het recht de bouwstoffen, die tengevolge van deze enge verbinding met het volle leven niet zelden verrassende klaarheid brengen in het afzonderlijke voorschrift. Ook over het recht in werking valt op deze wijze een verhelderend licht. Deze neiging tot realisme, dit onbevangen staan tegenover het leven van iederen dag moge met enkele voorbeelden verduidelijkt worden.Ga naar voetnoot1) Ter aanduiding van iemands ingezetenschap grijpt men naar een visueel beeld. Blijkens de bank-costuymen in het land van Valkenburg is niemand tot een bepaalden vorm van tiendplicht gehouden ‘dan der heeft roock opgaen’.Ga naar voetnoot2) Weliswaar wordt herhaaldelijk gesproken van: ingeseitten burger, undersaet, inlendich, de bankrechten van Klimmen daarentegen kiezen wederom hetzelfde beeld: het opgaan van den rook uit de schouw.Ga naar voetnoot3) Volgens het landrecht van Montfoort (1605) moet de schuldenaar onder bepaalde omstandigheden gedagvaard worden voor het gerecht, waar hij ‘wonnafftich is off rouck und flamme opgaen hait oder huishelt’.Ga naar voetnoot4) Een ‘cleernis’ van Echt (1447) laat toe, dat alle ‘lude | |
[pagina 78]
| |
die toter kircke van Echt gehoeren ind daer woenhaftigh syn, vuer und flamme op-gaende hebben, alle vuytwendige lude die sy brueckigh fynden opter gemeynten vurs. penden’.Ga naar voetnoot1) Uit het voorafgaande blijkt al aanstonds hoe men een rechtsbegrip als het ingezetenschap in het beeld van een zinnelijk waarneembaar gebeuren uit eigen omgeving gevangen houdt. Rechtsgevolgen aan het ingezetenschap verbonden (hier bijv. tiendplichtigheid) koppelt men in de voorstelling van het recht onmiddellijk aan het ‘rouck und flamme opgaen’ hebben. Teekenend is de wijze, waarop de tijd nader bepaald wordt. Tal van verrichtingen in het praktische rechtsleven dienen te geschieden metter sonnen of bynnen sonnenschyn.Ga naar voetnoot2) Bij de preciseering van een in juridischen zin dikwijls fataal tijdstip maakt men hier derhalve gebruik van een verschijnsel in de natuur, waarvan begin en einde binnen het bereik liggen van ieders persoonlijke ervaring. Elders stelt men den tijd voor gerechtszittingen of voor betaling van cijnsen vast door middel van feestdagen uit het kerkelijk jaar (bijv. ‘zondaegs nae Druytzender dach’Ga naar voetnoot3) of van feestdagen van Heiligen (bijv. ‘zondaegs nae Sint Johan Baptista’Ga naar voetnoot4). Ook hier dus weer: aansluiting bij hetgeen de rechtsgenoot in eigen omgeving ziet en hoort en beleeft. Andere aanduidingen van tijd hangen samen met het landelijke leven zelf. De voorstelling moge hier primitief, soms zelfs omslachtig zijn, ze zegt in elk geval nauwkeurig en bevattelijk waar het op aankomt. In het landrecht van Montfort (1605) komt de vraag aan de orde: hoe panding moet geschieden ten aanzien van leengoederen. Er wordt geadviseerd - het betreft hier panding (beslag) van te velde staande vruchten - met panding te wachten ‘so lange bis dat sychte dorch dat koeren geschlagen ist vund in den stoppelen ligt’.Ga naar voetnoot5) Op een andere plaats in hetzelfde landrecht duurt een bepaalde rechtstoestand voort ‘alss gedourich tot dat den iersten koerenwagen geit’. | |
[pagina 79]
| |
Hierop volgt dan de toevoeging: ‘doch den saetwagen, der tot dem vergangen jair gehort, ongerechent’. Ook bij de bepaling van afstanden in de ruimte klampt men zich met graagte vast aan hetgeen zich afspeelt in het dagelijksche leven. Blijkens de hofrechten van Stevensweert (1472) moeten de aldaar beschreven kerkwegen zóó breed zijn ‘dat twee man, eyn bruyt tusschen hon, ter kercken moegen leyden’.Ga naar voetnoot1) De schepenen van Eys (1520) wijzen, dat de molenweg zoodanig van breedte dient te zijn, dat de molenaar ‘wanneir ehr ein mudt korns gelaeden haet, benevens syn perdt gaen kan’.Ga naar voetnoot2) Beplantingen blijven in BeekGa naar voetnoot3) zóóver verwijderd van den ‘reyn’ (grens), dat ‘der ploech gaen mach met gemaeck’.Ga naar voetnoot4) Moet van een of andere praestatie de hoedanigheid vastgesteld worden, dat laat men soms aan den schuldenaar eenige speling bij de keuze. Zoo moet het te betalen goudstuk zijn ‘nyet van den minsten noch oeck van den meesten’.Ga naar voetnoot5) Zijn daarentegen tiendhoenders (rouckuyken, roeckhoender, hinnen) verschuldigd, dan komt bij de nadere bepaling een miniatuur-drama te pas. Dan wordt een stukje epiek uit de wereld der dieren naar die van het rechtsleven overgebracht. Het recht van ValkenburgGa naar voetnoot6) bevat de bepaling: ‘ein thienhoen is, wanneer die hinne die sy vuyt bracht heeft, ende laet sy gaen, ende daermet mach men ein thienhoen betaelen’. Voor Klimmen geldt het voorschrift: ‘Ein thienhoen is wanneer die hinne die sy uytbracht heeft ende leet sy gaen, ende niet meer haer en leydt, ende sich selver behelpt daer met mach men ein thienhoen betaelen’.Ga naar voetnoot7) Realistisch is ook de wijze, waarop men personen telkens ziet in eigen omgeving temidden van eigen bezigheden of van kenmerkende dingen uit beroep of staat. Regel is, dat iedereen moet verschijnen op het jaarding (voogdding). Wegblijven zonder geldige reden wordt beboet. Wie om bepaalde redenen van verschijning vrijgesteld zijn | |
[pagina 80]
| |
dient men derhalve duidelijk aan te wijzen. In de bankrechten van GulpenGa naar voetnoot1) leest men: ‘So aber die geistelicheyt met diesen recht und gericht niet wilt zu vrieden syn, sal heym bleyven und ihre boecken lesen, und lassen den heeren met synen recht und hoogheyt geweerden’. Dit verbonden zijn van ‘geestelijke persoenen’ met hun boeken vindt men terug in de bank- en boschrechten van Simpelveld en Bocholts.Ga naar voetnoot2) De figuur van den molenaar geeft een ander voorbeeld. Hij kan zich van bepaalde tenlasteleggingen door eed bevrijden. Welnu in Horst geldt dan de bepaling: ‘die moeller sal dan eenen voet in die moellen setten ende den anderen daer buiten ende sweren ten heyligen’.Ga naar voetnoot3) In tegenstelling tot andere bewoners der 14 kerspelen der Graetheide (1486)Ga naar voetnoot4) zijn zij, die ‘opgaende bruggen hebben’Ga naar voetnoot5), verstoken van gebruiksrechten met betrekking tot een bepaald bosch. Als motief wordt aangevoerd: ‘want sy fur hun selven herlichheydt hebben’. Men heeft hier te maken met zelfstandige heeren, met kasteelheeren, die souverein zijn op eigen gebied binnen het ommuurde kasteel. Het beeld der opgaande bruggen, waarmede deze heeren zich van de omgeving afsluiten, teekent de feitelijke en rechtspositie scherp en sprekend. Trouwens het woord ‘edelluyden’ in de klacht der ‘acht en twintich mannen’ van 1536 wijst ook wel op onafhankelijkheid. Hierin toch wordt o.a. gezegd: ‘Eenige edelluyden die opgaende bruggen hebben, dat die geen gerechticheyt op den selven bosch hebben, want hij den armen gegeven is...’Ga naar voetnoot6) Zin voor de werkelijkheid blijkt ook uit de manier, waarop dingen en gebeurtenissen uit het rechtsleven worden voorgesteld. Bekend is de angstvallige zorgvuldigheid, die men allerwege besteedt aan de voorbereiding der gerechtszittingen (Hegung).Ga naar voetnoot7) Het spannen der bank wijst er al aanstonds op: hoe men ook bij de ‘Hegung’ alle aandacht wijdt aan visueele momenten. Bij het spannen immers wordt een ruimte afgezet, waarbinnen de geheele zitting van het gerecht zich afspeelt. Het wijsdom der heerlijkheid EinradeGa naar voetnoot8) bevat de bepaling ‘dat men dat gedinge sall te Vylen, te Vaels und tzo Gimmenig beseelen’. Bij den gerechtelijken tweekamp te Bemelen (1416) ‘sullen onse heren op der kemper coste doen ein kryt opslaen’.Ga naar voetnoot9) Wordt ergens beslag | |
[pagina 81]
| |
gelegd (de termen ‘arrest’ en ‘commer’ worden dan wel door elkaar gebruikt), dan is de geijkte uitdrukking: ‘commer aenslaen’. Dit aanslaan ziet op de gewoonte: een uiterlijk teeken aan te brengen op de goederen, die onder beslag liggen.Ga naar voetnoot1) De realist zal tenslotte ook rekening houden met al wat de ervaring in eigen omgeving leert op zielkundig gebied. Wie verhinderd is te verschijnen voor het gerecht, zal goede gronden voor zijn wegblijven hebben aan te voeren. Hij moet ‘nood’ bewijzen. In Valkenburg geldt het navolgende voorschrift: ‘Item ten derden moet enich noot van water bewysen, soe dat op weghe gewest is, om ten gedinge te comen, ende dat water alsoe groot is worden, dat hy in anxst is gewest te verdrincken ende drywerven versoicht door te gaen ende allemael dat waeter aen syn knyen staet, sonder argelist, darrinne te keren, dats te weten sullix te bewysen met goeder konden, oft met synen eyde, so verre als hy ter goeder fame steit’.Ga naar voetnoot2) Een zóó minutieus uitgewerkte bepaling laat omtrent de aanwezigheid van menschenkennis wel geen twijfel toe. Het bewijs van nood wordt hier waarlijk niet gemakkelijk gemaakt. Het recht zelf beschermt den rechtsgenoot tegen eigen gemakzucht en lichtvaardigheid. Ook uit de wijze der eedsaflegging blijkt meer dan eens de waarde, die men aan psychologische momenten hecht. Wie op het punt staat een eed af te leggen, krijgt ruimschoots gelegenheid zich te bezinnen op hetgeen hij gaat doen. In Heerlen zal hij allereerst aen syn onderste cleet tasten.Ga naar voetnoot3) Vervolgens zal men hem ‘laeten peysen’. Daarna ‘sal hy een vaeght off den scholtys bidden den heyligen ende eyns stevens.’Ga naar voetnoot4) Tenslotte zal de eed ‘op den knyen geschieden’. In het landrecht van Montfort (1605) wordt de getuige voor het afleggen van den eed aan den lijve onderzocht ‘off ehr iet ahn hoem hedte dat den eide ongemees were alss gewher, metzer, gurdell, etc. vund also sein herdt gebloedt off opener kleider’.Ga naar voetnoot5) Heeft dit onderzoek plaats gehad ‘sall man den eidenden stellen etlicke trede van der banck alleine vund als dan naerder heiten koemen einen tredt off twe vund heiten hoem still staen, nachmaels naerder geroipen vund heiten staen, also dat mit dem derder naeder koemen irst voer die banck koembt vund alsdan mit opgereckten fingeren den eidt doin sprecken’. Zin voor realisme komt evenzeer tot uiting bij de hofvaart (hooger beroep) in het land van Montfort. Bij het verlaten van het | |
[pagina 82]
| |
dorp (‘ahn des dorps uitgaende leste falderen’) keert de schout zich om. Hij richt tot de partijen de vraag: of zij zich alsnog ‘in guede verdragen’ willen. Het verlaten van het dorp is ongetwijfeld psychologisch juist gekozen als moment tot verzoening, die kosten en moeiten spaart. Ook het vormelijk afstand doen van vruchtgebruik (‘toucht uitganck’) in Montfort getuigt van menschenkennis. Bij dezen ‘uitganck’ keert de ‘teuchter off teuchterschen’ zich drie keer om en zegt telkens: ‘Ick gae meiner toucht und touchtgerechticheit uit alss rechtt’. Ook hier bestaat wederom volop gelegenheid tot het zich ernstig rekenschap geven van beteekenis en draagwijdte eener bepaalde rechtshandeling: het afstand doen van een recht. Tenslotte moge nog gewezen worden op een eigenaardig voorschrift van Graetheide. Nauwkeurig wordt aangegeven wat iemand te doen staat, die met zijn wagen gaat ‘bosschen’ (hout halen in het bosch): ‘als hy houdt soo roept hy, als hy lyedt soo biddt hy, als hy vaert soo fluidt hy’.Ga naar voetnoot1) Houdt de gerechtigde zich aan deze voorschriften, dan vereenvoudigt dit zeer zeker het toezicht op het bosch (openbaarheid). Tevens echter geeft hij blijk: met iets bezig te zijn, waartoe hij volkomen gerechtigd is. De niet-gerechtigde immers zal dit roepen, bidden en fluiten uiteraard achterwege laten. Wellicht spelen bij deze eenigszins vreemde bepalingen psychologische momenten een grooter rol dan men denkt. Deze enkele grepen belichten voldoende den realistischen geest, die door het oude Limburgsche recht gaat. Tracht men dit realisme te verklaren, dan zal het antwoord zeker niet àl te simplistisch mogen luiden. Primitief voelen en primitief denken spreekt ongetwijfeld een hartig woordje mee. Naast andere verklarende factoren zal aan dezen zin voor de werkelijkheid niet vreemd zijn de praktische behoefte aan rechtszekerheid, aan nauwkeurige bepaaldheid van inhoud en werking van het recht. Rechtszekerheid immers (mits de zekerheid niet ten koste van het recht verkregen wordt) is een groot goed. Ook in Limburg heeft men blijkbaar deze behoefte ondervonden. We grijpen nog even terug naar de bronnen. In de heerlijkheid Wylre is men bij het ontvangen van ‘vrye gueder’ gewoon ‘gelt op te werpen in eynen gedenckenisse dat man sy als vur vry gueder ontfangen hat’.Ga naar voetnoot2) In GulpenGa naar voetnoot3) zal men volgens oud gebruik geen minderwaardig vleesch ‘aen der plancken veil en...... hebben, daer en lege salt by, ten eynen teycken..’ De drang naar rechtszekerheid bij het recht in werking spreekt uit het | |
[pagina 83]
| |
‘cleernis’ van Echt (1447).Ga naar voetnoot1) Heeft iemand toestemming gekregen om in het bosch eikenhout weg te halen ‘dat sall werden gehouwen in bywesen der fursteren, ind oft die furster eweg gingen, sullen sey laeten by die heuwers hoenen staeff oft hoen overste kleidt, opdat men mircken sulde dat der furster daer by sey geweest’. Is de behoefte aan rechtszekerheid gevoeld, de middelen tot haar bereiking vertoonen een gevarieerdheid, die geëvenredigd is aan de verscheidenheid van het leven zelf. Rechtszekerheid vergt tevens traditie in de kennis van het recht. Zelfs is de aesthetiek niet versmaad, waar ze de ethiek van het recht tegen vergetelheid beveiligt. In het oude Limburgsche recht zit sonore klank, vaak ook een krachtige, rythmische vaart. Van alliteratie, tautologie, beeldspraak is men nooit afkeerig. Het realisme in taal en uitbeelding is in niet mindere mate dienstbaar gemaakt aan de rechtszekerheid. Doordat men plastische en vaak minutieus preciseerende momenten ontleent aan de eigen omgeving der rechtsgenooten, wordt doeltreffend bereikt: dat recht en volk innig met elkaar verbonden blijven. Van verwijdering tusschen beide is geen sprake. Het recht werkt onmiddellijk in op het geheele gevoels- en gedachtenleven van het volk. Eigen doen en laten weerspiegelt zich fel en klaar in den spiegel van het recht. Het rechtsdrama speelt zich af op hetzelfde vlak, waarop het leven van iederen dag zich voor den rechtsgenoot beweegt. De rechtsgenoot is zeker van hetgeen rondom geschiedt, hij is niet minder zeker van zijn recht. Dit laatste is - althans voor een aanzienlijk gedeelte - nog steeds echt volksrecht. Cerebrale constructie en rechtsverfijning hebben nog geen wig gedreven tusschen volk en recht. Deze bijdrage bedoelt een oprecht blijk van erkentelijkheid te zijn het hetgeen de feestvierende Nijmeegsche hoogleeraar van Ginneken voor Limburgs kultuur en traditie deed en doet. Hij draagt Limburg een goed hart toe. Er is geen twijfel of er is hem een goede plaats verzekerd in het hart van Limburg. Belangstelling voor de dingen des geestes grijpt nu eenmaal dieper en breeder in de registers van wederkeerige waardeering dan welke andere belangstelling dan ook.
Nijmegen, Feest van 's Heeren Besnijdenis 1937.
B.H.D. HERMESDORF |
|