Onze Taaltuin. Jaargang 6
(1937-1938)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPalaeografische onjuistheden in de catalogue des manuscrits néerlandais de la Bibliothèque Nationale van ParijsWILLEM de VreeseGa naar voetnoot3) heeft aangetoond, hoe noodzakelijk het is, dat onze middelnederlandse teksten en de woordenboeken, welke daaruit geput hebben, herzien worden. Dit moet natuurlijk gebeuren door mensen, die zowel de palaeografie als | |
[pagina 64]
| |
het middelnederlands voldoende meester zijn: de palaeografie om te kunnen vaststellen, wat er precies in de handschriften staat, het middelnederlands om te kunnen zien, of de copiist misschien niet een fout schreef en, wat autografen betreft, of de schrijver zijn taal en spelling wel voldoende beheerste. Bij iedere correctie nu kan men met L. HavetGa naar voetnoot1) drie elementen vaststellen: het constateren van een fout en dit kan met morele zekerheid geschieden; het voorstellen van een verbetering en dit kan met groter of kleiner waarschijnlijkheid plaats hebben; de verklaring van een fout, dit zal vaak tot de psychologische mogelijkheid beperkt blijven. Wie wat meer met handschriften heeft omgegaan, weet, dat ook vele catalogi, vooral oudere, niet voldoen aan de eisen der wetenschap. Zij moeten daarom evenals de teksten en woordenboeken herzien worden. In deze bladzijden mogen enige palaeografische onjuistheden geconstateerd en verbeterd worden, welke voorkomen in de catalogus der nederlandse handschriften van de Bibl. Nat. te Parijs.Ga naar voetnoot2) Cod. 32 (vroeger Suppl. Fr. 25442), saec. 15, 168 bll. (210 × 110), bevat een verzameling godvruchtige tractaatjes, waarvan op fol. 1 r. een inhoudsopgave in cursiefschrift van de 15e eeuw voorkomt: ‘In dit boec staen dese boecke hier na ghescreven’. Onder deze boeken wordt dan vermeld ‘Ancelmus van den graet der minnen’. De catalogus geeft als incipit fol. 29 r.: ‘De gaert der minnen dien maecte de ertsche bisscop sente ancelmus’. Bedoeld is S. Anselmus' van Canterbury, Meditatio IX, De humanitate Christi, die in sommige hss. tot titel heeft Stimulus amoris.Ga naar voetnoot3) De lezing gaert (= prikkel) is dus de juiste. Niet geheel juist echter geeft Huet de pertinentie-formule op fol. 2 r. Deze moet luiden: ‘Dit boec behoert toe den cloester van gruenendael ghelegen in Zonien’. Fol. 168 v. wordt de naam van het klooster geschreven ‘Gruenendale’. Cod. 33 (vroeger Suppl. Fr. 563), saec. 15, 265 bll. (200 × 135) bevat eveneens geestelijke tractaatjes. Fol. 1 r.: ‘Hier begynt (niet: beghint) een tractaet van der gebenedider passien ons ghesont makers ihesu christi geheiten dat spiegel (niet: speghel) der kersten’. Iets verder staat: ‘spiehel’, nergens speghel. Fol. 130 r.: ‘Hier begynt die bedudinge (niet: bedidinghe) van den pater noster ende is merckelick’.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 65]
| |
Cod. 37 (vroeger Suppl. Fr. 1329), volgens Huet saec. 16, 315 bll. (145 × 115), bevat ongeveer 54 godsdienstige tractaten of gebeden. Op fol. 314 v. schreef een andere hand dan die van de(n) copiist: ‘met godt gratie geyndig anno duysent vier hondert seventig een’. Huet noemt dit ‘une main moderne’, doch ik meen ten onrechte. Vervalsingen van data komen inderdaad voor, maar zoals De Vreese opmerktGa naar voetnoot1), die valse dateringen bereiken hun grens ongeveer met 1425-1430; ‘een jongere datum loonde de moeite niet meer’. Bijna ieder incipit van deze codex werd in de Catalogue onnauwkeurig weergegeven. In dit kort bestek zou ik niet alle fouten kunnen verbeteren; dus slechts de voornaamste. Fol. 108 r. Catalogus: Een schoon leringe. Hoert op, myn kint myn kint korte woorden. Moet zijn: ‘Een schoon leringe. Hoert myn kint myn korte worden’. Fol. 162 r. Catalogus: Een goede leeringe. Om tribulacien. Moet zijn: ‘Een goede leeringe. O alderlieffsten in tribulacien’. In sommige incipits zijn woorden weggelaten; deze volgen hier in verbeterde en aangevulde lezing. Fol. 164 v. Doer dese soven punten plach haer een ander te oeffenen tot der volcomenheit. Dat ierst is... Fol. 165 v. Hier begint een suyverlyke devoet oeffinge voer geestelijke personen. Het is seer oerberlyc voer een geestelyck persoen... Fol. 207 v. Hier wordt die siel geleert hoe si in god schouwen sal die dat alderopperste goed is. Fol. 212 r. Hoe die siel in haer selven overhaelt ende (w)edercouwet dat si inder schouwinge van haren gemynden geleert heeft.Ga naar voetnoot2) Fol. 216 r. Hier begint een oeffinge van die wonderlicke wercken gods ende vander paxi. Fol. 223 v. Hoe men hoert te peysen opdat h. cruys ons heeren ihesu christi. Als gi dat cruys ons heeren aensiet... Fol. 226 v. Die yerste contemplacie van den heiligen cruys ons heeren. Fol. 228 r. Tot die voeten des gecruysten conincks. Die tweede contemplacie. Fol. 229 v. Dit is die dorde contemplacie des h. crucen dorde contemplacie. Fol. 231 r. (?) Totten rechteren arme. Die vierde contemplacie. Fol. 232 r. (?) Die vyfte contemplacie. | |
[pagina 66]
| |
Bij fol. 280 r. merkt Huet op: ‘à partir de ce feuillet l'écriture change’, doch dit is al meermalen gebeurd. De naam van de bezitster is niet ‘Suster Warin Ghysberts’, maar ‘Suster Maria Ghijsberts’ (fol. 315 r.). Cod. 39 (vroeger Suppl. Fr. 3326), saec. 16 (of eind 15), 88 bll. (140 × 100) is een liedjesboekje, blijkbaar geschreven in het Tertiarissenklooster ‘Sinte Barbara-Dael’ bij 's-Hertogenbosch. Het hs. is reeds meermalen beschrevenGa naar voetnoot1) en uitgegeven door C. Lecoutere.Ga naar voetnoot2) Huet vermeldt wel de aantekening op fol. 80 v. en leest m.i. goed: ‘Dit boexkiens hoert toe suster iohanna corneliens (niet cueliens, zoals Lecoutere wil); suster Elisabeth ghoeyvaers hevet mij gegeven’. Op fol. 28 v. staat nog een nota, half uitgevlakt, door Huet niet vermeld: ‘Dit leijsenbuxskenGa naar voetnoot3) behoert toe...’ Daaronder met andere hand: ‘qui patitur vincit omnia, de eius fontibus’ (of: de absentibus? zoals L. vermoedt) nil nisi bonum. Cod. 40 (vroeger Suppl. Fr. 3989) saec. 16, 236 bll. (140 × 98) bevat eveneens een verzameling van tractaatjes en gebeden. Tot en met fol. 75 geeft Huet de incipits, om dan plotseling op te houden met een vreemd excuus(?): ‘Le reste du ms. contient des prières’. Daar ik dit hs. uitvoerig heb beschreven voor het Archivum Franciscanum Historicum, zal ik er thans niet verder op ingaan. Alleen wijs ik hier op het onjuiste inc. op fol. 21 r., waar de Catalogue spreekt van ‘die Elacye van die hielige Oltvader Joseph’. Er staat echter in het hs. ‘die Clacije van die heilighe Olt vader Joseph’, waarmede bedoeld wordt een der Collationes van Joannes Cassianus. Ook het inc. op fol. 35 v. is onvolledig, misschien kon Huet het woord ‘opservant’ (Observant) niet lezen, Het inc. moet zo luiden: ‘Hier beghint: Een schooen sermoen van der heijligher drivuldicheit: Dat ghemaket heeft een devoet opservant Brueder merten van tornout (niet: tournout) onse ghtrouwe vader in Christo. Mijn uutwercoren ende seer gheminde suster in Christo Ihesu onsen here. Om te voldoen uwer devocie ende ootmoedigher begherten...
Ziedaar enige opmerkingen ten bate van een nieuwe ‘Catalogue des manuscrits néerlandais de la Bihliothèque Nationale’. Hic est in votis. Nijmegen. FR. WILLIBRORD LAMPEN, O.F.M. |
|