Onze Taaltuin. Jaargang 6
(1937-1938)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver het onbepaalde voornaamwoord (de, het) een of anderEÉN man gaat maar één mans gang, zegt het spreekwoord. Wie zal zich dat beter bewust zijn dan de man die ‘zorght, en waeckt, en slaeft, en ploeght, en zwoegt, en zweet’, en ‘ten oirbaer van’ de Nederlandse lexicologie het lastig ambt bekleedt van redacteur van het Nederlands Woordenboek, allèèn verantwoordelijk voor de eindredactie van een groot aantal alphabetisch geordende lemmata? Na het afbakenen, het inpolderen en ontginnen van zijn terrein, na veel slaven en zwoegen op het veld van zijn arbeid, zal hij eindelijk zijn oogst binnen de schuren van het Woordenboek brengen, met het besef: mijn wagens hadden voller kunnen, moeten zijn. - Een artikel, zelfs een artikeltje, wil nu eenmaal een inleiding hebben. Ik had ook, eenvoudiger en korter kunnen zeggen: ons Ndl.Wdb., een onwaardeerlijk werk, is op tal van punten onvolledig, moet wel onvolledig zijn. Wij bezitten een onbepaald voornaamwoord (het) een of ander, (de) een of ander(e) en gebruiken dit zelfstandig en bijvoeglijk: Hij heeft steeds het een of ander in het midden te brengen, het een of ander bezwaar. Misschien ontmoet je wel de een of ander, die je kan helpen, de een of andere helper. In verzorgde schrijftaal vindt men weinig vbb. Het Ndl. Wdb. geeft van dit onbepaalde vnw. maar enkele bewijsplaatsen; de oudste komen uit de Willem Leevend van Wolff en Deken. Overdiep spreekt in zijn Moderne Nederl. Grammatica van de nieuwe onbepaalde vnw. (de, 't) een of ander (§ 130). Toch is dit pronomen niet zo jong, | |
[pagina 46]
| |
als men uit het Wdb. en Overdiep zou opmaken. Ik beperk mij hier, om redenen die nader zullen blijken, tot het bijv. vnw., dat een zekere ontwikkelingsgang heeft moeten doorlopen om tot die pronominale eenheid te worden, aaneen te groeien, die het in hedendaagse taal is. Geïllustreerd wordt die ontwikkelingsgang in het Ndl. Wdb. niet. Wel wordt er op gewezen dat men het pronomen met en zonder bepalend lidwoord bezigt. Wij zeggen: Weet je ook een of ander middel, het een of ander(e) middel; op (de) een of andere wijze.Ga naar voetnoot1) Ook voor ander is het gebruik van het lidwoord facultatief: het een of (het) ander(e) middel; de voorkeur heeft, naar ik meen, de constructie zonder lidwoord voor ander. Men mag in deze groeiende neiging om de lidwoorden weg te laten een bewijs zien van samengroei, van een steeds nauwere eenheid met pronominaal karakter. Die eenheid wordt ook gedemonstreerd in het onverbogen blijven (geraken) van het woord een: het een-of-ander(e) middel, op de één-of-andere wijze (zie het vervolg). De ontwikkelingsgang laat zich met vbb. uit oudere taal reconstrueren. Ik vind in 17de-eeuwse taal, bij Van PaffenrodeGa naar voetnoot2): Komt er straks de eene onverlaat, of de andere (blz. 155); in het eene mothuis (bordeel) of 't ander (blz. 170); dat hy al by den eenen jonker of den anderen zal verhuurt wezen (174) enz.; in de Bloemlezing van Van Moerkerken: d'eene ligtmis of d'ander (blz. 509; uit Asselijn's Jan Klaaz.); in Van Vloten's Bloemlezing uit de Nederl. Prozaschrijvers der 17de eeuw I, blz. 247: den eenen Wever of den anderen (uit het werk van Paschier de Fyne). Het volgende stadium, waar ander met een verbonden vòòr het subst. Staat, komt ook reeds in 17de-eeuwse taal voor; Van Moerkerken, blz. 489: by d'een of d'ander lichtmis; 513: d'eene of d'andere tijd; 560: d'een of d'and're vent enz. Uit Louwtje van Zevenhuizen (Gerrit van Spaan, 1752): de een of de ander kennis (104). Met weglating van het lidwoord voor ander trof ik in de 18de eeuw: van den een of anderen natgierigen Pork (Louwtje van Z., 148); met den een of anderen voorhamer (161). Een of ander is hier tot een eenheid geworden: een blijft onverbogen, de buigingsuitgang -en behoort bij de gehele verbinding (den een-of-anderen); vgl. ook reeds een onverbogen vorm een in enkele der voorafgaande voorbeelden. Als voorbeeld van een of ander zonder voorafgaand lidwoord van | |
[pagina 47]
| |
bepaaldheid geeft het Ndl. Wdb. enkel een aanhaling uit Conscience: door een of ander toeval. Dit moge dienen als inleiding tot de bespreking van eigenaardige constructies die men in 17de- en 18de-eeuwse taal aantreft. Ik geef eerst enkele voorbeelden: Hem pleechmen te soecken in een herberch of een aer bordeel (Tysken vander Schilden, vs. 285); met een moye meyt, of een aer goelijcke Trijn (id. 298); daer ick een Koopman of een aer uyl mee overrompel (id. 886). Men kan deze wendingen als volgt weergeven: in de een of andere herberg of bordeel (in een herberg of anders in een bordeel) enz. Ook in Teeuwis de Boer vindt men een voorbeeld; hier met voorafgaand lidwoord van bepaaldheid: (hy crijcht licht) de iene warme pancoeck, of d'are leckere Wafel (vs. 153), en vgl. tenslotte uit Van Santens Lichte Wigger: d'een van ons allen liep tegen een uit-stekende stoop (= stoep) off een aere steen. Dergelijke wendingen Van Moerkerken, Kluchtspel 142, r. 158. Hoe zijn nu deze wendingen te verklaren? Ik neem eerst het voorbeeld uit Teeuwis de Boer. Wafels en pannekoeken zijn in de 17de eeuw de traditionele vastenavondstractatie (zie o.a. Teeuwis, vs. 1280). Ten grondslag ligt nu de gedachte: de jongen (Teeuwis' zoon) krijgt, als hij meegaat naar den Haag, allicht wat te smullen, een (het een of andere) vastenavondsbaksel, en bij de formulering dier gedachte splitst zich het algemene begrip (vastenavondstractatie) in de twee associatief verbonden voorstellingen: pannekoeken en wafels, die nader aanduiden, specialiseren, en waarvan zich èèn verbindt met: de ene en de tweede met: de andere. Zò laat zich het denk-psychologisch proces omschrijven. Wil men uitgaan van het in gebruik zijnde taalmateriaal, dan kan men zeggen: er werd (wordt) gezegd: hij heeft zeker de ene kennis of de andere ontmoet, maar ook: hij heeft zeker een schoolkameraad of (andere) kennis ontmoet. Contaminatie kan gemakkelijk opleveren: hij heeft zeker de ene kennis of de andere schoolvriend ontmoet. Plaatst men naast elkaar: een schoolkameraad of een andere kennis en een Koopman of een aer uyl, dan is de eerste wending voor ons gewoon: kennis, het woord dat op ander volgt, heeft de ruimste betekenis; een schoolkameraad is een bijzonder soort kennis, het eerste lid is een specialisering. In het 17de-eeuwse voorbeeld is dat niet het geval, ook niet in de andere uit T. vander Schilden of Teeuwis en Van Santen aangehaalde voorbeelden. Daarin ligt het voor ons gevoel afwijkende. Een plaats uit Bredero's Klucht van den Molenaer mag ik hier aanhalen om te tonen, hoe gemakkelijk deze en dergelijke 17de-eeuwse constructies kunnen worden misverstaan: | |
[pagina 48]
| |
Als de gast van den molenaar en zijn vrouw de schilderijen (prenten) aan de wand bewondert en zegt: Maer watte moye brieven heb gy hier! jemy, dit is ien reyn taferiel. Weet gij niet, oft ien story ofdattet poeetery is? antwoordt slimme Piet: Wat weet icket, oft uit de schrift of angder schelmery is? De Schilderaers die schilderen altemet soo wat heen. (vs. 330-333). Het gecursiveerde bevat niet een (bewuste, opzettelijke) uiting van minachting voor de Schrift. (De Schrift is hier niet een bijzonder soort van ‘Schelmery’). Slimme Piet zegt: uit de Bijbelse geschiedenis, of anders uit een gefantaseerd - door een olijke geest verzonnen - verhaal. Wat ik hier over Nederlandse constructies met ander heb vermeld, zou een bespreking in ruimer verband verdienen. Immers het Grieks en Latijn kennen een gebruik van ander dat hiermee stellig vergeleken kan worden, dat vooral aansluit bij mijn laatste voorbeeld; vgl. Hom. Od. β 412: μήτηϱ..... οὐδ᾽ ἄλλαι δμωαί (moeder..... noch ook haar dienaressen; lett. noch de andere dienaressen; in oorsprong is dienaressen appositie bij andere: de anderen, dienaressen); Livius V, 39, 3: circa moenia aliasque portas (rondom de muren en verder nog om de poorten).Ga naar voetnoot1) Maar ik moet mij in dit korte opstel beperken tot het Nederlands en wijs tenslotte nog op een overeenkomstig gebruik van ander in Middelnederlandse taal. In de ‘clute’ van Drie Daghe Here zegt de vrouw tegen haar man, die haar ‘enen sconen pels’ wil schenken: ghi hebse ghecocht ene andere tripe (voor een ander, een slet; voor de een of andere slet), vs. 181.Ga naar voetnoot2) Na afsluiting van dit artikel zag ik een voorbeeld van de hierboven besproken wending in De Telegraaf van 4 December 1936, Ochtendblad: ‘Er zijn ongelukkige Koningen die men van de eene veetentoonstelling naar de andere groentetentoonstelling sleept’. Dit moge een opzettelijk grapje en niet een onwillekeurige ontsporing zijn, toch mag het gelden als bewijs, hoe gemakkelijk zich een dergelijke constructie aan ons kan opdringen.
Amsterdam. A.A. VERDENIUS |
|