W.H. Bours, o.c., bl. 30, geeft volgende zegswijze uit Banholt: ‘Dèè es loemele Sjeang oet zien kar gespronge = hij is slecht gekleed. De meeste voddekriëmers of voddenophalers in deze streken komen van Maastricht, en Sjèng zoo heeten zeer vele Maastrichtenaars.’
Ook in Belgisch-Limburg treft men lommel of lomel aan in het enkelv. en in het mv.
In Maaseik, Opglabbeek, Eisden, enz. heeft lommel of lomel, m., de beteekenis van vod, lor, iets onbeduidends; het mv. lommele beteekent vodden, b.v. aw lommele, of lomele, oude vodden.
Het mv. hoorde ik nog te Overpelt, St. Huibrechts-Lille, Eelen; doch ook in het Zuiden der provincie komt het woord voor, zoo b.v. te 's-Heeren-Elderen, in het mv. lomele, lompen. In het Tongersch kent men het enkelv. lomel, lomp, en het mv. lomele, lompen.
Terloops wijs ik er nog op, dat klommel, evenals het 17de en 18de-eeuwsche klommer, in het Limburgsch de beteekenis heeft van praatje, verzinsel; zoo b.v. zegt men in het Hasseltsch das kloemel wa je do vertèlt, dat is klommel wat je daar vertelt.
Welk is nu de herkomst van klommel of klommer en van lommel?
In zijn Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, Dl. I, nr. 1420, heeft Dr. F.A. Stoett er reeds op gewezen dat heel wat woorden de begrippen vod, nietswaardig ding, iets van geringe waarde en grap, poets in zich vereenigen. Wij hebben het hier niet over het begrip grap, maar zullen ons enkel bezig houden met de begrippen vod, stuk, klomp, nietswaardig ding. En van die beteekenis-ontwikkeling vinden we nog andere voorbeelden in Zuid-Nederland.
Zoo beteekent klodde in Brabant vod, lor, maar ook waardeloos voorwerp, prul; afl. klodden, in de war zijn, enz. kloddenier, knoeier, klodderij, kloddeman, kloddevent, knoeier.
Van klodder, klompje, zijn eveneens afgeleid klodderen, knoeien, kloddereer, knoeier; zie Wdk der Nl. Tl.
In het Haspengouwsch heeft men vod, voddeman, knoeier, voddemanswerk, geknoei, vodderen, talmen, futselen; zie A. Rutten, Bijdrage tot een Haspengouwsch Idioticon (Antwerpen, 1890).
In het Antwerpsch bul, lomp, vod, bulleman, voddenkooper en ook beuzelaar; zie Cornelissen en Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch Dialect. En het Nl. lomp beteekent toch ook oude lap en dan prul, vod.
De eerste beteekenis van Nl. klomp is vormeloos geheel of brok, lompe, vormelooze massa; zie Wdk der Nl. Tl.
Zou er nu iets gewaagds in zijn te beweren dat lommel met zijn tegenwoordige Limburgsche beteekenis van vod, afgeleid is van lomp?