Onze Taaltuin. Jaargang 6
(1937-1938)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe roepnamen van het varkenHET doel van deze kleine studie is in de eerste plaats: een overzicht en een samenvatting te geven van de verschillende roepof loknamen, die in ons land voor het varken in gebruik zijn. Daarnaast heb ik getracht, het onderzoek breeder te maken, door uit andere talen woorden aan te voeren, die wellicht als buitenlandsche parallellen der Nederlandsche vormen kunnen gelden. Daar voldoende gegevens ontbraken - alleen de beide Taaltuinartikelen van J. Naarding (April 1935) en van A. van Gerwen (Juli 1935) leverden eenig materiaal - heb ik een kleine enquête ingesteld, hoofdzakelijk onder de landelijke bevolking van Nederland, die op vriendelijke wijze aan het verzoek gevolg gaf. Daarbij gaf de Heer P.J. Meertens, Secretaris van de Nederlandsche dialectencommissie, welwillend inzage van de vragenlijsten, die indertijd voor Mr. David Thomas over dit onderwerp waren verzonden. (Zie Prof. Dr. Jac. van Ginneken in Onze Taaltuin van Oct. 1935: De Taal, die wij tot onze huisdieren spreken). | |
[pagina 21]
| |
Het materiaal, dat in totaal 200 plaatsen omvat, is dus zoo goed als uitsluitend langs schriftelijken weg verkregen. Dikwijls gaven echter mijn zegslieden zoo duidelijk mogelijk de juiste uitspraak van het woord aan ‘zooals dit van vader op zoon overgaat’. Vermeld zij nog, dat alle roepnamen, waarvan hier sprake is, nadrukkelijk voor het varken opgegeven zijn. De lokwoorden voor big vallen dikwijls, maar niet altijd, met die van het varken samen. Zij zullen echter buiten beschouwing gelaten worden. Wat het buitenland aangaat: alle gegevens over Groot-Brittannië, met enkele notities over andere - vooral Germaansche - landen, dank ik aan Mr. David Thomas; voor Duitschland verstrekte Prof. Dr. Fritz Krause verschillende inlichtingen, die eveneens op een gehouden enquête berusten. 1. De kuusgroep. In een betrekkelijk groot deel van Nederland zijn lok- of roepnamen in gebruik, die bestaan uit een k als beginklank, een donkergekleurde vocaal in het midden en een s aan het slot. We zullen al deze termenGa naar voetnoot1) gemakshalve onder het woord kuusgroep samenvatten. Deze vormen zijn zoo goed als uitsluitend in gebruik in Limburg, zij overheerschen in Brabant, waar de eilanden Goeree en Overflakkee bij aansluiten, en - merkwaardig genoeg - hebben zij ook weer in Friesland en in een deel van Groningen nagenoeg de alleenheerschappij.Ga naar voetnoot2) a. kuusj of kusj. Kuusj of kusj werd in alle Zuid-Limburgsche plaatsen opgegeven. Inplaats van de gewone s treedt hier aan het einde een on-Nederlandsch praepalataal schuringsgeluid op (s). b. koes. Ten Noorden van St. Odiliënberg en Grathem geldt - op één enkele uitzondering na - overal koes als lokwoord. De term koesj, die voor Grathem naast kuusj vermeld werd, kan als een overgang tusschen a en b gelden. c. kuus. Zoowel het Oosten als het Westen van Noord-Brabant gaf hoofdzakelijk den vorm kuus op, die - afgezien van de slot-s - met Limburg overeenstemt. (In het midden zijn, met name naar het Noorden, andere vormen gebruikelijk). De kuus-vormen reiken naar het Westen tot | |
[pagina 22]
| |
Goeree en Overflakkee; ook voor Goes op Z.-Beveland werd het lokwoord kuus nog vermeld naast het andere, echt-Zeeuwsche roepwoord, en, temidden van het koesgebied in Noord-Limburg gaf Wellerlooi nog de Brabantsche vorm op. Kuus werd tenslotte ook voor Laren (N.-H.) genoteerd. d. kwos. Zooals het Zuid-Limburgsch aan het slot van het woord een kleine afwijking vertoont, zoo toont de Friesche dialectburcht in het Noorden aan het begin iets dergelijks. Vóór de vocaal werd hier in verreweg de meeste gevallen een w geschreven, zoodat we blijkbaar met een stijgende diphtong te doen hebben. Gewoonlijk werd de vorm kwosGa naar voetnoot1) opgegeven (de o van pop, maar dan langer). Waling Dijkstra (Friesch Woordenboek) geeft als de gewone Friesche vorm: koas, wat meer op een a-kleurige vocaal wijst. Echter werd deze spelling in de enquête slechts ééns gebruikt (Oudega). Sneek noteerde - met een kleine afwijking-: kwosj naast kwasj, Nijland: kwus. Het is eigenaardig, dat ook voor Drunen in Brabant kwos opgegeven werd. Inplaats van de diphtong treedt echter af en toe (aan den rand van de kwos-groep?) een vorm zonder w op (Burum en Kollumerland: kuus, Sloten: kuus). Deze vormen zijn met het teeken voor Brabantsch kuus aangeduid. e. kos en kös. Kos wordt (bij ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek) opgegeven voor het Westerkwartier van GroningenGa naar voetnoot2). Hierbij sluiten enkele plaatsen in Noord-Drenthe aan. Met een kleine afwijking klinkt het: kös in Nietap (Dr.) en in Zijldijk (Gr.). Ook Rijsbergen in Brabant kent kos naast kuus. f. keus. In enkele gevallen komt keus voor, n.l. in Roozendaal, Heeze (Br.) en Winterswijk. Gebruik als soortnaam. Alle zes bovengenoemde typen zijn, vooral in de kindertaalGa naar voetnoot3), ook bekend als soortnaam, maar zijn toch in de eerste plaats roepnaam. De kuusgroep in België. In mijn enquête heb ik mij beperkt tot Noord-Nederland. Voor | |
[pagina 23]
| |
DE ROEPNAMEN VAN HET VARKEN
| |
[pagina 24]
| |
Zuid-Nederland vermeldt Amaat Joos (Waasch Idioticon): kuus = kinderwoord, varken, zwijn. Bij de Bo (Westvlaamsch Idioticon) lezen we: kous, koes = zwijn, wordt meestal gebruikt om naar een zwijn te roepen. In denzelfden zin wordt bij Cornelissen en Vervliet (Idioticon van het Antwerpsch dialect) en bij Schuermans (Alg. Vlaamsch Idioticon) de vorm keus vermeld. - Ook hier is het gebruik als soortnaam dus hoofdzakelijk tot de kindertaal beperkt. Buitenlandsche parallellen van de kuusgroep. Het dialect van Aken kent: küsch als lokroep voor varkens (vgl. Zuid-Limburg!), in kindertaal ook als soortnaam (Küschchen). Zie: Groot Woordenboek van Grimm, in v. küsch. Als roepnaam wordt t.z.pl. nog vermeld: kusch in Hessen, Thüringen en Saksen, gutsch in Pressburg, gûs in Zwitsersch dialect (soortnaam: gûtschfarl in Pressburg, gützli en gusi in Zwitserland). Volgens de enquête van Prof. Dr. Fritz Krause komt kusch (met dialectische schakeeringen als: gusch, busch, basch) hier en daar in Ost-Preussen voor, verder in gesloten verbreiding van Jüterbogk (in Brandenburg) tot Reichenbach in het Vogtland (Saksen), echter niet in het Oosten van Saksen. Andere loknamen zijn nog (uit de enquête van Mr. D. Thomas): Gos en gus, kis en gis in het Rijnland en in Sleeswijk-Holstein, gis en kis, dat in een groot deel van Denemarken algemeen gebruikt wordt, gis in Zuid-Zweden en in Noorsch dialect, gitz in het Noorden van Servië (de Morawa-vallei), kis of gis (harde ǧ), gus of guz in Schotland en het Noorden van Engeland (ten N. van een denkbeeldige lijn tusschen de Humber en Morcambe Bay), ook in een deel van Wales; andere vormen, die meer naar het Zuiden voorkomen (echter niet in het Zuid-Oosten van Engeland) luiden o.a. goos en guis. Verwante soortnamen zijn: Oud Welsch gwis en Bretonsch gwes (varken). Zeer opmerkelijk is verder: in de Fransche Alpen het roepwoord coche, cocho, cocho of jojo, jojo (Zeitschrift für Rom. Philologie, 13, 413 vlg). Vgl. ook: Fransch coche = zeug, Waalsch cosé = varkentje, ook Spaansch: cochino, Portug. gocho. Tenslotte kan men nog aanvoeren: Magyaarsch kotza = varken, Roemeensch cocine = zwijnenstal. 2. De keu-groep. In Zeeland, het aangrenzende deel van N.-Brabant, het Oosten van Z.-Holland, Utrecht, het gebied tusschen de groote rivieren, de Veluwe, | |
[pagina 25]
| |
de kop van Overijsel en Z.W. Drenthe wordt een roepwoord vermeld, dat alleen uit een k als beginletter en een volgende vocaal, met of zonder j-naslag, bestaat. De beide hoofdvarianten zijn: a. keu en b. ku, die ieder met een eigen teeken worden aangeduid. In heel Zeeland overheerscht de vorm keu, in de andere streken wisselt gewoonlijk keu met ku. Hiernaast komen sporadisch nog verschillende andere schakeeringen voor: Uden: kuije naast köd, dat onder 4 besproken wordt; Emst: kui, IJzendijke: kui naast keu; Lent, Dreumel en Beesd: koei (in Beesd naast kuuj); kieu naast keu in Z.W. DrentheGa naar voetnoot1) (bij J. Naarding); kwoei in de Bommelerwaard (bij v.d. Water: Volkstaal in het Oosten van de Bommelerwaard), die alle onder het derde teeken (c.) van deze groep worden samengevat. Gebruik als soortnaam. In de enquête van Kern en te Winkel wordt als een der namen voor big het woord keu vermeld, waarvan de grens op de kaart staat aangegeven. Gelijk men ziet, valt deze grens nagenoeg samen met die van het roepwoord keu voor varken. Het Groot Nederlandsch Woordenboek vermeldt keu als: ‘naam voor een varken (big), een vrwl. varken of een varken in 't algemeen’ en geeft ongeveer dezelfde uitbreiding als de enquête Kern-te Winkel. Alleen voor Zeeland schijnt de roepnaam dus veel verder verbreid dan de soortnaam. Eén van mijn zegslieden verklaarde echter voor Z.-Beveland nadrukkelijk, dat keu ook varken in 't algemeen kan beteekenen, zonder bijgedachte aan mannelijk of vrouwelijk, en volgens het Groot Woordenboek komt het betreffende woord ook in Axel (dus in de Oostelijke helft van Z.-Vlaanderen) voor. Buitenlandsche parallel van de keu-groep. Verwant met de keu-groep is wellicht de Engelsche lokroep guee, in een klein gedeelte van Engeland, onmiddellijk ten Zuid-Oosten van Wales. 3. kirr, koerr. In een groot deel van Drenthe, met inbegrip van enkele aangrenzende plaatsen in Groningen en Overijsel is koerr of koere (Munsterscheveld: kor) het gewone lokwoordGa naar voetnoot2). Ook voor Sneek in Friesland werd korre vermeld (naast kwosj, kwasj). Meer in het Zuiden van het land keeren verwante vormen terug | |
[pagina 26]
| |
(krr in Cuyk a.d. Maas, koer in Langeboom (Br.), kuurre: Udenhout, kir: Herwen bij Lobith, koerr: Haps, Wychen, Zeeland (Br.), kire: Elst (G.). Zoowel de i als de oe zijn telkens heel kort. Gebruik als soortnaam. J. Naarding vermeldt voor de kindertaal: koerechien (Sleen) en koerdie(n) (Noord-Drenthe), voor varken. Buitenlandsche parallellen. Opmerkelijk zijn: Oud-Fransch gore, Prov. gorri, Spaansch gorrin = varken. 4. kud. In Noord-Brabant is in het midden een wig ingeschoven van plaatsen, waar kud of köd als roepwoord geldt. Naar alle waarschijnlijkheid hebben we hier te doen met een oud woord voor varken, dat in het Mnl. cudde of code, in het Mnd. cudde luidt en dat zoowel in het Groot Nederlandsch Wdbk. als in het Etym. Wdbk. van Vercoullie als verwant met keu wordt beschouwd. Kud en kurre in Z.-Nederland. Bij Schuermans lezen we: kudde, kurde, kurre of kurren = jong varken, bigge; in Cornelissen en Vervliet: kurrie = jong zwijn. Zoowel het Hagelandsch Idioticon van Tuerlinckx als het Haspengouwsch van Rutten kent kurre = ‘jong van het varken’. Mogen we, waar in België een wisseling tusschen kudde en kurre plaats heeft, voor Noord-Nederland misschien iets dergelijks aannemen voor kud en kir, koer? 5. biek. In het Westen van Z.-Holland (ook nog in Overveen) werd als roepnaam algemeen biek opgegeven, dat volgens de enquête van Kern en te Winkel in deze streek soms het gewone woord voor big is. Parallellen uit andere landen. De lokroep bic, bicw, bicws, biwc, bics, bici of piwg is in Engeland in een deel van Wales in gebruik. Big is in het Kentsch dialect van het Engelsch de naam, die gegeven wordt aan een jong varken. 6. toet. Heel N.-Holland kent toet als roepnaam, in het Zuiden tot aan Sloten bij Amsterdam, in het Noorden tot den Hoorn op Texel. Opvallend is, dat ook in Burum en Kollumerland (Fr.) een dergelijke vorm, toe, voorkomt, naast kuûs. (Alleen het laatste woord staat op de kaart aangegeven). Boekenoogen (Zaansche Volkstaal) vermeldt: ‘toet = varken, zeug. Ook als lokwoord, om de zeug te roepen, als de voederbak gevuld is. - Evenzoo in geheel N.-Holland. | |
[pagina 27]
| |
7. mot. Tenslotte kent de Achterhoek van Gelderland, evenals enkele plaatsen in Twente en Salland, als lokroep het woord mot (de o van doffer). Gebruik als soortnaam. Volgens de enquête van Kern en te Winkel komt motte of motten in de beteekenis van zeug voor in het Noord-Oostelijk deel van Nederland (men zie de kaart). Ook bij: J. Gallée: Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch dialect en bij J. Gunnink: Het dialect van Kampen en omstreken. Kil. vermeldt motte als Friesch = zeug. Parallellen uit andere landen. Bij het Oost-Nederlandsch motte sluit het Westfaalsche en Mnduitsche mutte, dat eveneens zeug beteekent, onmiddellijk aan. Verrassend is, dat men (volgens de enquête van Prof. Dr. Fritz Krause) rondom Leipzig voor het varken algemeen den roepnaam maz gebruikt (met korte a). 8. Hos of hus. Hus als roepwoord komt voor in Westernieland en in het Hoogeland (bij ter Laan). In Almelo kent men een term hosman, die zeer goed met het Groningsche woord verwant kan zijn.Ga naar voetnoot1) 9. tjeu of tju. Tjeu wordt vermeld in Giethoorn en Delden, tju in Almelo (naast hosman). Andere roepnamen. Slechts enkele roepnamen, die werden opgegeven, vallen buiten de bovenvermelde groepen. Ik zal ze hier volledigheidshalve laten volgen: big in Munsterscheveld (naast kor); knor in Hattem, Nuenen, Wassenaar (naast andere reeds vermelde termen); poet (eigenl. het roepwoord voor big) in Zeddam, Varsselder en Milt bij Gendringen; zog (voor een zeug) in Balgoy, Veghel (naast kuus), Montfoort (naast ku) en Leersum; pochen (naast keu) in Malden (poggen wordt in de enquête van Kern en te Winkel voor enkele plaatsen in den Achterhoek van Gelderland als soortnaam voor varken vermeld); keesie in Blaricum (naast ku); barg (Friesche soortnaam voor varken) in Frederiksoord; varken in Nijverdal; wiek (naast keus) in Winterswijk; juus of tjuus in Oosterhout (naast kuus). Hiermee ben ik aan het slot van mijn overzicht gekomen. Zooals de lezer reeds heeft opgemerkt, heb ik de feiten eenvoudig gegeven, zooals ze zijn. Zeker is, dat hier nog tal van problemen zijn op te lossen | |
[pagina 28]
| |
en dat alleen een gedetailleerd onderzoek, dat zich over een groot deel der Oude Wereld uitstrekt, een begin van deze oplossing zou kunnen brengen.
Vogelenzang. LOUISE VELDHUIS |
|