Onze Taaltuin. Jaargang 6
(1937-1938)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Phonetische verscheidenheden in de volkstaal
| |
[pagina 17]
| |
met omliggende dorpen sedert betrekkelijk korten tijd bij het stadsgebied ingelijfd. Groot-Brussel vertoont dienaangaande de gewenschte factoren om het geval te verduidelijken. Het is een van die ‘villes tentaculaires’ welke hun gebied onophoudelijk uitbreiden, ook uit taalpolitieke redenen. ‘Vroeger, schrijft Dr. G. MazereelGa naar voetnoot1), waren de verschillende gemeenten die thans Groot-Brussel uitmaken van malkaar gescheiden en vormden kerntjes op zichzelf waar een echt dorpsleven heerschte. Dan moesten de verscheidenheden talrijker zijn en scherper afgebakend.’ Zoo werd het dorp Neder-over-Heembeek (tusschen de voorstad Laken en Vilvoorde gelegen) slechts vóór enkele jaren, tegelijkertijd als Laken zelf, bij Brussel aangesloten. Maar het dorp blijft vooralsnog een dorp, ook wat het dialect betreft, want het is tamelijk ver van de hoofdstad afgescheiden, terwijl de grenzen tusschen Brussel en de voorsteden Anderlecht, Elsene, Etterbeek, Jette, Koekelberg, Laken, Molenbeek, Sint-Gillis, Sint-Joost, Ukkel, Vorst niet meer te erkennen zijn, en die voorsteden met de hoofdstad één enkele agglomeratie vormen. Het gevolg van dezen toestand is, dat in de laatstgenoemde plaatsen ‘het dialect meer en meer naar eenheid is gaan streven’Ga naar voetnoot2). De verklaring van het verschil ligt voor de hand: ze is in de plaatselijke afzondering van de menschengroepen te vinden. Het dorp blijft een soort van gesloten kring, waarin de sociale saamhoorigheden voortleven en tot uiting komen door het onafgebroken verkeer in familie, school en herberg, onder werk en spel, op straat en winkel. Het voelt zijn eigen personaliteit en kan zich nog, door topographische afzondering geholpen, tegen een taalinvloed van daarbuiten verdedigen. Maar lang zal het verweer, in dit geval, tegen de omlegerende machten niet duren... 3. - Ook immigratie kan aanleiding geven tot taalverscheidenheden in de uitspraak evenals in den woordenschat. Het voorbeeld van Brussel door Dr. Mazereel in het aangehaalde werk beschreven is zeer typisch in zijn soort. Onder den invloed van een aanzienlijke immigratie van Brabantsche werklieden, later door een massa Waalsche werklieden aangegroeid, ontstond er, in de parochie der Maricolae (Marollen) waar dit werkvolk zich neerzette, een ‘mengelmoes van Waalsch en Brabantsch, inz. Brusselsch, dat voor een dertigtal jaren uitgestorven is’Ga naar voetnoot3), maar nog altijd in België bij de Franschsprekenden onder den naam ‘Marolien’, te Brussel zelf onder den naam van ‘Marollenfransch’ spreekwoordelijk bekend staat. | |
[pagina 18]
| |
De gewone immigratie is echter in de steden uiterst zelden van massalen aard, zoodat de ingewekenen, of althans hun afstammelingen, wat de taal betreft, door hun omgeving worden opgeslorpt. Soms zijn twee of drie geslachten met die volledige assimilatie gemoeidGa naar voetnoot1). 4. - Eindelijk ontdekt men in de volkstaal ook phonetische verscheidenheden met socialen inslag. Het gebruik van het dialect zelf is te Brussel een onmiskenbaar teeken van sociale minderwaardigheid geworden. De oude, kleine burgerij van Brussel en voorsteden verstaat nog doorgaans de volkstaal, ja, bezigt ze nog dikwijls als huiselijke taal, maar spreekt daarbuiten wat ze zich voorstelt ‘Fransch’ te zijn, en gebaart zelfs, bij gelegenheid, het dialect niet te kennen. Te Leuven, waar het dialect in de burgerij nog stand houdt, en waar het gebruik er van den spreker niet in rang verlaagt, bestaat er werkelijk een verschil in uitspraak tusschen den gewonen tongval en de taal van vrouwen, meisjes, kinderen uit de geringe gemeente. 't Verschil ligt hoofdzakelijk in het overdrijven van het chromatisch ten koste van het expiratorisch woord- en zinsaccent. Men hoort een slepend klimmen en dalen van den zingtoon, zoodat de spraak op een tragen deun gaat lijken. Daarbij komt, dat, in deze taal, lange klinkers meestal gediphthongeerd voorkomen en dat de diphthongen een neiging vertoonen om hun bestanddeelen scherper van elkaar te onderscheiden. De Leuv. lange halfgesloten e van woorden als lezen, nemen, spelen, weten, enz. die in den gewonen tongval zich ook met een i-naslag voordoet, wordt in de hier bedoelde speciale taal als een lange open e met zeer duidelijken i-naslag uitgesproken. Soms hoort men zelfs die e naar de a overhellen. De Leuv. lange i (Ndl. i, ie, u, oe) van bier, diep, liter, niezen, geburen, zoet, enz. vangt op haar beurt hetzelfde diphthongeeringsproces aan als door de vroegere lange i vóór eeuwen ondergaan, en komt onder den vorm van min of meer gesloten lange e met i-naslag voor. De Leuv. lange o zonder lippenronding (Ndl. zachtlange o, ook ou, au, enz.) hoort men als lange a met een naslag van u (Hgd. u) zonder lippenronding, in woorden als boter, boven, grauw, zout, enz. | |
[pagina 19]
| |
In de Leuv. diphthong i + e-naslag (Ndl. scherplange e in woorden als heeten, deel, geest enz.) gaat de i ook nagenoeg tot gesloten e over. De negatie neen hoort men als néjə, nèjə, najə, soms met werkelijk lange e en a. De speciale taal wordt, zooals gezegd, vooral gesproken door vrouwen, meisjes en kinderen van de volksklasse. Men hoort ze echter soms ook, hoewel zelden, uit den mond van jongens en mannen uit dezelfde kringen. De wereldoorlog heeft ze niet uitgeroeid, veeleer in middens verspreid waar ze tevoren nooit werd vernomen, wat het taalverschijnsel met de naoorlogsche sociale toestanden in verband brengt. Die taal gaat te Leuven door als alleen gesproken door menschen van gering maatschappelijk allooi, en dat zoover mijn geheugen reikt, van in den tijd toen zelfs de gegoede Leuvensche burgerij nog algemeen het dialect sprak naast het Fransch. Zonderling genoeg, naar het te Leuven zelf heerschende gevoelen, zouden de spraakvarianten hierboven genoteerd van plaatselijken oorsprong en aard zijn. De wijk van Sint-Quintinus draagt er alleen de verantwoordelijkheid van: waar men vrouw of meisje naar de aangeduide wijze aan 't woord hoort, zegt men nog immer: ‘ze komt van Sinte-Quintens’. De wijk is nochtans op verre na niet meer wat ze vóór 60 jaren was: mooie winkels en burgerhuizen hebben er bijna overal de krotten vervangen. Hoe zou die buurt een andere taal gesproken hebben dan elke andere volksbuurt te Leuven? Hoe zou ze voortgaan die taal te spreken? Het staat toch vast, dat de Sint-Quintinuskerk, met al wat er rondom ligt, sedert de XIVe eeuw in de vestingmuren der stad omsloten werdGa naar voetnoot1). Van die kerk tot het centrum van Leuven telt men geen kwartier gaans. Topographisch is m.i. het taalverschil niet te verklaren. De mannen van het volk die in die buurt verblijven, spreken gelijk de andere Leuvenaars; meer nog, op het geheele gebied der stad hoort men diezelfde phonetische varianten in dezelfde middens bij vrouwen en kinderen. Waar komt dan het spreekwoordelijk gezegde aangaande de Sint-Quintinusparochie vandaan? Zij ligt aan het zuidelijk uiteinde van de stad, bij de Naamsche poort, van beide zijden van de Naamschestraat, op den gewonen weg om de eertijds prachtige, drukbezochte wandellaan die naar het Heverleebosch leidt - vroeger de eigenlijke Leuvensche wandeling - te bereikenGa naar voetnoot2). Geen volksbuurt te Leuven was zoo buitengewoon gelegen | |
[pagina 20]
| |
om door burger en student, door Leuvenaar en vreemdeling van dichtbij bekend te geraken als deze, met haar straatjes en blinde steegjes, wurmend van rumoerig volk, waar snaterende en kijvende vrouwen met tierende kinderen huishielden. Hoe kan het anders of de eenige volksbuurt door iedereen te Leuven gekend en door vreemdelingen genaderd ook alleen haar naam gaf aan de opmerkelijke taalverscheidenheid? Te Mechelen hoort men, vooral bij vrouwen en kinderen, in dezelfde middens als waarvan hooger sprake, buiten andere, minder opmerkelijke verscheidenheden, de s van de verbinding sch onder den vorm van palatale s (Fr. ch zonder lippenronding) ook vóór niet-palatale vocalen bv. in school, schoon, schotel, enz. De oorsprong van dgl. taalfeiten zal wel aan physio-psychologische factoren toe te schrijven zijn welke tot nu toe niet voldoende onder de loep werden genomen. De verschijnsels zelf verdienen m.i. aan een breeder onderzoek op het gebied der dialecten te worden onderworpen: komt ook elders een verschil voor tusschen de uitspraak van vrouwen en mannen uit het volk?
LEO GOEMANS |
|