en de taalatlassen voor de volkhafte Forschung de volle nadruk gelegd (bl. 68 vv.); haar nut voor de sociale en kultureele taalbeschouwing kan niet licht te hoog worden aangeslagen, en hierbij dient de naam van Frings en van Wrede met eere te worden genoemd. Een ieder gaat gaarne hiermee akkoord. Maar in strijd met de waarheid wordt door den schrijver, haast op elke bladzijde, beweerd, dat het in deze een specifiek Duitsche prestatie geldt, waardoor ‘die flächenhafte Betrachtung des Sprachraumes ins Dynamisch-Geschichtliche gewendet’ werd (bl. 69), zonder dat ook maar met één woord van den reuzenarbeid van Gilliéron, Jud, Jaberg e.a. in deze materie én in historisch én in kultureel opzicht getaald wordt; ik doe bier liefst het zwijgen toe.
Op bl. 5 8 wordt aanbevolen de termen ‘Hochsprache’ en ‘Nationalsprache’ als gelijkwaardig te beschouwen. Deze opvatting kan ik niet deelen. Elke taalsoort, zoowel die van de bovenlaag (Hochsprache) als van de benedenlaag, is nationaal en berust op kultuurgemeenschap en op nationaal saamhoorigheidsgevoel. Ik heb dit alles sinds jaren in den breede uiteengezet in mijn Handleiding, die de Heer Stroh kan raadplegen in de door den Giessener hoogleeraar in 1921 geboden Duitsche vertaling. Inderdaad kon de auteur ten behoeve én van de algemeene, én van de volksche taalwetenschap wel wat meet internationaal georiënteerd zijn. In de bibliographie, die zegge 40 bl. beslaat, komen slechts zeer enkele buitenlandsche werken voor en dan nog liefst aan de hand van een referaat in een Duitsch tijdschrift.
Laat ik besluiten met de verklaring, dat ik de strekking van het laatste hoofdstuk: ‘Der Sinn der Sprachwissenschaft and die völkische Sendung der Sprache’ (bl. 74 vv.) onvoorwaardelijk afkeur. Zonder twijfel verrichten verschillende wetenschappen onderling dienstbetoon; de taalkunde steunt de volkskunde, de sociologic, de psychologie, de geschiedenis enz., en deze wetenschappen verleenen op haar beurt aan de taalkunde waardevollen steun. Maar in een tijd, waarin Meillet c.s. er in slaagden, door de linguistenkongressen de taalkunde absoluut autonoom te maken, te willen spreken van een algeheele dienstbaarheid, van een hand- en spandienst verrichten van de taalkunde voor de politiek, met verlies van eigen zelfstandigheid, en het te bestaan te schrijven: ‘Sprachwissenschaft ist politische Wissenschaft im weiten Sinne’ (bl. 76) en ‘so löst sich für die Gegenwärtigen der Sprachgedanke im Volksgedanken slechthin auf. Hierin kommt die Deutsche Sprachwissenschaft zu ihrem waren Abschluss’ (laatste kursiveering van mij) (bl. 82), - dit verraadt een mentaliteit, waar wij bier te lande, Gode zij dank, niet in kunnen komen. Moge het aldus blijven!
JOS. SCHRI JNEN