Onze Taaltuin. Jaargang 5
(1936-1937)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver aspectenBinnen kort zal een geheel nieuwe bewerking van mijn Moderne Nederlandsche Grammatica als uitgebreide Studie-grammatica op stilistischen grondslag verschijnen. Over de grondslagen van het stilistisch principe, de verhouding van taalvorm en taalfunctie, de verhouding van volkstaal en stijltalen is daarin een uitvoerig ‘eerste deel’ van ‘algemeen-linguistischen’ aard te vinden. Ik heb mij onder anderen opnieuw rekenschap gegeven van de categorieën der syntactisch-grammaticale functies, allereerst van de categorie der aspecten (c.q. Aktionsarten) in het Nederlandsch. De kern van mijn betoog moge hier volgen, om lezers van O. Taaltuin opmerkzaam te maken op een der theoretische punten van die Stilistische grammatica. Mijn hernieuwde toetsing van de categorie heeft er mij toe gebracht, de causatieve functie niet meer tot de aspecten maar tot de genera te rekenen, de intensieve tot de modaliteiten. Het blijkt, dat de verschillende ‘categorieën’ niet streng gescheiden mogen worden, dat er functies op de grens van twee a priori onderstelde categorieën kunnen liggen. Dit blijkt óok, wanneer wij opmerkzaam worden op de verwantschap van de ‘naamvallen’ en de genera (actief, passief, transitief etc.). De genusfunctie van den zin bestaat ten deele uit, is verwant met een casusfunctie. Wanneer een werkwoord in het actieve genus met | |
[pagina 270]
| |
een accusatiefobject verbonden kan worden (of wordt), waarbij dus een bijzondere ‘activiteit’ ten opzichte van een ‘object’ wordt uitgedrukt, heeft het gezegde het ‘transitieve’ genus: het werkwoord wordt dan ‘transitief gebruikt’ en er zijn werkwoorden die alleen transitief gebruikt worden, andere die in bepaalde verbindingen worden getransitiveerd. Het intransitieve genus omvat de passieve en de mediale constructie, alsmede de verbindingen van S. en Vf. zonder accusatiefobject. Het werkwoord varen is intransitief, maar kan in ‘korten taalvorm’ transitief worden gebruikt, in een dialect als het Katwijksch, waar gezegden met dit bij uitstek nautische werkwoord in de beroepstaal voor ‘verkorting’ vatbaar zijn zonder dat aan de duidelijkheid tekort wordt gedaan: ‘Vare jollie die zautton dáet?’ in de beteekenis: ‘Is dát, hij het varen, de plaats van de zoutton?’ of ‘Hebben jullie varende die zoutton dáar staan?’ Ook: ‘Wij váre gien drie-vierendaelers’ (Wij hebben, varende, geen ¾-matroos aan boord). Het werkwoord krijgt nu dezelfde beteekenis als het oude transitieve werkwoord (dat met varen in ‘Ablaut’ stond) voeren. Dat heeft echter in dezen zin beperkt gebruik, wordt nl. alleen gebruikt met deelen van de tuigage als object. Deze beperking in de verbinding en de daarmede gepaard gaande ‘isoleering’ van de beteekenis, is een interne aanleiding te meer tot de nieuwe constructie van varen. Van ouds kunnen intransitieve werkwoorden worden ‘getransitiveerd’ via de samenkoppeling met bijwoorden van richting of plaats, dus via praefigeering. Zoo het oude bevaren, het nieuwere aanvaren.Ga naar voetnoot1) Deze overgang kan ook plaats vinden zonder praefigeering, nl. in de verbindingen met het oorspronkelijk perfectieve verleden deelwoord. Het werkw. zeilen (Katw. zââle) wordt aldus geconstrueerd: Toe hâât 'n Skevelinger 'm ezââld (=toen heeft een Scheveningsch schip hem zoo aangevaren (aangezeild) dat hij zonk). Toe issie ezââlt deur 'n Skevelinger, idem. ‘De Skevelinger zââlde-n-em’ is alleen theoretisch denkbaar, komt practisch niet voor, hetgeen pleit voor de perfectieve functie van het verl. deelwoord. Het werkwoord voeren was oorspronkelijk een causatief van varen (in de beteekenis van ‘zich voortbewegen’). De causatieve verba waren transitief en in dit genus werd uitgedrukt dat het subject van den zin het object de door het intransitieve (‘immediatieve’) werkwoord genoemde handeling deed verrichten. Andere oude causatieven zijn bijv. vellen (bij vallen), zetten (bij zitten), leggen (bij liggen), zoogen (bij | |
[pagina 271]
| |
zuigen)Ga naar voetnoot1). Wanneer nu de keuze der objecten beperkt is en het verband met het intransitieve werkw. niet goed gevoeld wordt, verzwakt het causatieve genus tot enkel transitief. Het werkw. wordt dan vager van beteekenis; voeren nadert nu en dan (zoo bijv. hierboven in het Katw.) de beteekenis van ‘beschikbaar hebben’, ‘bij zich hebben’ e.d. (‘bij zich hebben’ zou men ook ‘mediaal’ kunnen noemen): het causatief wordt vervaagd tot een beteekenis die synoniem is van die van ‘vaere’ in het Katwijksch tengevolge van syntactische verkortingGa naar voetnoot2). Het causatieve genus wordt thans algemeen omschreven door hulpwerkwoorden als doen en laten met een infinitiefGa naar voetnoot3), zinsverbanden als: Dit alles maakte (veroorzaakte, bracht te weeg, bewerkte) dat het kind wakker werd - of verbindingen met praedicatieve of adv. bepalingen als: Ik zal hem wakker maken. - Ik zal hem wel wakker krijgen. - Ze bracht het kind in slaap. - Hij werd door de revolutie ten val gebracht. - Er is dunkt mij geen aanleiding, het causatief bij de aspecten of de ‘Aktionsarten’ onder te brengen. De oude functiecategorieën kunnen in een tijdvak der taalgeschiedenis of in een bepaalde taalsoort of stijlgenre ‘latent’ zijn. Zij kunnen in een volgend tijdvak, in een gunstig ‘taalklimaat’, of in een gunstige ‘stilistische sfeer’, nieuwe vormen aannemen. Dit is een belangrijk principe van de wordingsgeschiedenis der taal; de ‘stilistische sfeer’ als voorwaarde van formeelen bloei van een functie-categorie werd mij duidelijk bij de bewerking van mijn dissertatie: ‘De vormen van het aoristischGa naar voetnoot4) praeteritum in de Mnl. Epische poëzie’. Indien ergens, dan zal het in de epische poëzie mogelijk moeten zijn, de verhouding en onderscheiding van het momentaan en het duratief gebeuren (de twee algemeen als idg. erkende ‘aspecten’Ga naar voetnoot5) in taalvormen uit te drukken. Inderdaad bleek dit mogelijk door het praesens- en het perfectum- historicum, door hulpwerkwoorden en door adverbia. Zoo bleek dus het bestaan van een Nederl. categorie der twee aspecten. Om het methodische en practische belang van dit resultaat der onderscheiding van vorm en functie met behulp van ‘stilistische’ criteria, stel ik de categorie der aspectische functies niet alleen voorop, maar bespreek ik de theoretische argumenten vóor en tégen haar ‘bestaan’. | |
[pagina 272]
| |
De aspectenStreitberg heeft in zijn klassieke verhandeling over de Aktionsarten in het Gotisch, speciaal over de perfectieve werkwoorden met ga- den stoot gegeven tot het onderzoek der aspecten in het Germaansch. Van Swaay heeft in zijn dissertatie over ‘ga- gi- ge-’ theorieën opgesteld over de verschillende soorten van aspecten der gepraefigeerde werkwoorden. Toen ik in de Mnl. epische poëzie zocht naar de sporen der gotische functies van ga-, bleek alras dat ghe- beperkt was tot maar enkele werkwoorden en in eenige stereotype zinsvormen voorkomt: 1. Hine conste sine viande niet ghesien. 2. Hi ghesach sine viande alle. 3. Doe ghesach hi sine viande, hi wonderdem sere ende, seide... De ‘Aktionsart’ in 1 en 2 is geheel verschillend van die in 3, de zin is verschillend. De functie wordt in 1 bepaald door de negatie van het kunnen; in 2 door het absolute begrip alle, eventueel door het verrassende moment van een temporale bepaling (Doe hi ghesach sine viande alle...); in 3 door het verrassende moment alléen. Het gebeuren in de eerste twee zinnen valt onder een ‘perfectief’ aspect van ‘het bereiken van het eindpunt der handeling’. In 3 wordt de handeling voorgesteld op een moment in een reeks van momenten. Het praefix ghe- is in de Mnl. epische poëzie nog in bijzondere gezegdevormen, in bepaalde zinsverbanden en -typen, nog de verbale index van aspectische functie. Het blijkt in deze zinsty pen te worden afgewisseld met het praefix ver-. De praefigeering was echter in deze zinstypen en bij deze zinsfunctie niet onmisbaar. Het lag voor de hand te onderstellen, dat de in oorsprong adverbiale praefix-vorm in een stijl waaraan de ‘perfectieve’ functie inhaerent is, kan worden vervangen en vernieuwd door adverbia: inderdaad bleken bijwoorden als doe, daer, sciere, saen nieuwe indices van de aspectische functieGa naar voetnoot1). En evenals dit in het Latijn het geval is, wordt in het Mnl. epos de functie van no. 3 weerspiegeld in een ‘perfectum historicum’. Ook het praesens historicum heeft in bijzonderen context deze functie. Zelfs kan van enkele hulpwerkwoorden (beginnen, gaan) worden geconstateerd, dat zij met verlies van de etymologische beteekenis, dienen tot uitdrukking van een aspectische functie. Syntactische constructies bepalen dus een functie, die in een vroeger taalstadium door praefigeering werd gekenmerkt: de ‘innerlijke’ categorie van het duratief en het momentaan aspect gaat gepaard met een categorie van zeer verschillende ‘vormen’. Dat Streitberg de perfectiveering door een praefix in het Gotisch | |
[pagina 273]
| |
ontdekte naar het voorbeeld van het Slavische systeem, heeft tengevolge gehad, dat men tot op den huidigen dag niet losraakt van het denkbeeld: de werkwoordsvorm (c.q.-stam) drukt de aspecten uit. Men onderscheidt dientengevolge bij voorkeur ‘perfectieve en niet-perfectieve werkwoorden’, daartoe waarschijnlijk geleid door Streitbergs definitie van ‘Aktionsart’: ‘Die Art und Weise, wie die durch das Verhum ausgedrückte Handlung vor sich geht’ - een definitie die nader bepaald isGa naar voetnoot1) door Meillet: ‘La catégorie de l'aspect embrasse tout ce qui est relatif à la durée et au degré d'achèvement des procès indiqués par les verbes’ . De indeeling der werkwoorden in twee klassen naar de twee idg. ‘Aktionsarten’ wordt o.a. doorgevoerd door Behaghel D. Syntax II § 589. Hij is echter gedwongen eenige ‘Umschreibungen’ te erkennen ‘an die Stelle der Wiedergabe der Aktionsarten durch einzelne (Zeit)wörter’ (§ 611/12): sein + part. praes., pflegen + infinitif is een omschreven vorm van de imperfectieve functie, beginnen + Infinitif (ook werden + inf. of part. praes.) is ‘perfectief-inchoatief’. Van belang is ook, dat Behaghel constateert, dat het ‘perfectieve werkw.’ finden níet futurisch fungeert in het praesens, als de zin negatief is. In de Urgerm. Grammatik van Hirt (blz. 128 vlg.) staat ‘Im Germanischen und in vielen andern Sprachen ist die Aktionsart durchaus an den Verbalstamm gebunden’Ga naar voetnoot2). Porzig (Idg. Forsch. 1927, blz. 152 vlg.) stelt voorop: ‘Ob es in einer gegebenen Sprache den Aspekt gibt, ist nur zu erkennen durch die Morphologie, denn jede Bedeutungskategorie musz morphologisch faszbar sein’. Als ‘morphologischen Tatbestand’ constateert hij dan de drie middelen waardoor perfectief en imperfectief aspect worden onderscheiden: 1. verschillende wortels; 2. verschillende ‘Tempusstämme’; 3. ‘Verbalkomposition’. Ten slotte daagt het in den Oosten, in de beschouwingen van H. Jacobsohn (Idg. Forsch. 1933, blz. 292 vlg., speciaal hst. II ‘zum Wesen der Aspekte’). Om te beginnen: ‘So steht fest, dasz überall, wo in den idg. Sprachen diese Anschauungskategorien der Verbalhandlung sich zu grammatischem Ausdruck neu durcbsetzen, neue Mittel zur Bezeichnung dieser Funktion geschaffen sind’. ‘Wenn es im Nhd. auch an Verbal- formen fehlt, die im deutlichen Gegensatz zueinander oder in deutlicher Bezogenheit aufeinanderGa naar voetnoot3) die Handlung als durativ oder perfektiv angeschaut charakterisieren, so werden diese Aspekte doch in einer ganzen Reihe von Fällen bei uns sprachlich mit andern Mitteln dar- | |
[pagina 274]
| |
gestellt’. Hij noemt dan op grond van Ernst A. Meyer ‘Ruhe und Richtung, Aktionsart und Satzform im Neuhochdeutschen’ een praepositie als ‘in’ of ‘an’ met datief drukt duratief, met accusatief perfectief aspect uit. En behandelt uitvoerig als nieuwe vorm der aspecten de verbindingen van het werkwoord met een object. Hier komt hij tot het ‘verlossende woord’ (blz. 300): Wenn noch in der neuesten Auflage der Russischen Grammatik von Berneker (Sammlung Göschen 116 f.) der Herausgeber ‘bauen’ ein imperktives Verb nennt, so ist deb falsch. Ein Zeitwort wie ‘bauen’ verhält sich zum Aspekt an sich neutral und wird erst durch die Art, in der das abhängige Nomen ihm tritt, als perfektiv oder durativ bestimmt’. Perfektief is bijv.: ‘Die Maurer bauten das Haus’, duratief: ‘Die Maurer bauten drie Monate an dem Haus’. ‘Eine in der Sprache, im Formensystem der Sprache nicht genügend berücksichtigte seelische Kategorie hätte sprachlcih in der Konstruktion der transitiven Verba eine Bezeichnung gefunden. Denn keine Sprache bringt gleichmäszig alle Kategorien des Denkens, Vorstellens und Anschauens der Seele zur Darstellung’. ‘Die Ausdrucksweise urbem occupatam habeo musz gebildet sein, wo die besondere Aufmerksamkeit eben darauf gerichtet war, das Perfektische betonen’. Al had Jacobsohn nog eenige stappen verder kunnen gaan om zich geheel to bevrijden van het geloof aan de alleenzaligmakende ‘morphologische’ vormen, het principe van de syntactisch-stilistische taalbeschouwing is door hem erkend.
Het stel der aspecten duratief-momentaan in de voorstelling van verleden gebeurtenissen komt hierop neer, dat het momentane gebeuren gezien wordt als ‘Ereignis’. Van Wijk N.T. XXII blz. 234 zegt: ‘de volheid van het gebeuren op een plotseling intredend moment’. Het momentaan gebeuren speelt zich of op den achtergrond van het duratieve. ‘Momentaan’ is dus de afkorting van den term momentaan-perfectief (= de ‘volheid’). We zouden het aspect van den zin Hine conste sine viande niet ghesien - kunnen kenmerken met den term effectief- of resultatief-perfectief, afgekort tot effectief of resultatief. De term perfectief voor dit aspect heeft een dubbel bezwaar: 10. de verwarring met den term perfectisch, 20. verwarring met het ook perfectieve momentane aspect. Herhaling van een momentaan gebeuren kenmerken we als iteratief; de duratieve synthese van een intermittent gebeuren als frequentatief aspect. Het gewone, steeds of regelmatig terugkeerende gebeuren, dat niet valt onder onze definitie van het iteratief, noemen we consuetief: | |
[pagina 275]
| |
Wanneer we in de stad kwamen, plachten we eerst een kopje koffie te gaan drinken. - De gestadige overgang in een anderen toestand is het inc(h)oatieve, de beginnende momentane handeling het ingressieve aspect. Inchoatief is: Ik begin hónger te krijgen. Hij begint óud te worden. - De noodzaak van onderscheiding van de ingressieve functie kan worden betwijfeld. Algemeen van oudsher indogermaansch is het perfectische aspect: het resultaat of de nawerking van een in het verleden begonnen, vóor of in het heden voltooid gebeuren. Evenals het iteratief en frequentatief als een combinatie van aspecten te beschouwen zijn, zijn ook andere combinaties mogelijk. Zoo kan in éen zin bijv. worden uitgedrukt een perfectisch + effectief (perfectief) aspect: ‘Eindelijk heb ik hem te pakken gekregen!’Ga naar voetnoot1) - Natuurlijk kunnen verschillende modaliteiten met een of ander aspect samengaan. En het nauwe verband van aspecten en tempora ligt voor de hand (belangrijke combinaties zijn die van het perfectische aspect met de drie tempora). Het is trouwens van belang op te merken, dat niet alleen de categorie van momentaan en duratief in hoofdzaak beperkt is tot den ‘epischen’ taalvorm maar ook, dat de verschillende aspecten min of meer varieeren zoowel in frequentie van gebruik als in hoedanigheid al naar de taalsoort of het taalgenre. In het Engelsch is de verbinding van to be + part. praes. ontwikkeld tot een ‘duratief’ verbaal stelsel. Sommer in § 64 van zijn Vergl. Syntax der Schulsprachen zegt hiervan: ‘Ihrer Herkunft nach auf alle Fälle mit dem Sinn behaftet, dasz das Subjekt aktuell in der Handlung steht, ist sie auch dazu geeignet durch diese anschauliche Darstellungsform den Verhalinhalt besonders hervorzuhehen, and diese ‘intensive’ NüanceGa naar voetnoot2) die sich im Ne. oft fühlbar macht (now will he be mocking ‘jetzt wird er schön spotten!’ (Sh. Troil. IV 2, 21) modern ‘but I am forgetting ‘aber ich vergesse ja ganz’), ist in der älteren Zeit sehr lebendig’. Het wil mij voorkomen dat deze ‘nuance’ naar den vorm van accent en intonatie verschilt van het (in syntactisch verband met een perfectief-momentaan gezegde staande) duratieve aspect: alleen de grammaticale constructie is hier gelijk. Dit feit is een aanleiding te meer, om te onderstellen dat ook de aspecten behalve door syntactisch-grammaticale vormen door den eigenlijken zinsvorm, namelijk den intonatievorm, het rhythme en het tempo zijn gekenmerkt. Het is in het bijzonder te verwachten, dat de tegenstelling van duratieve en momentane functie in | |
[pagina 276]
| |
verhalenden en epischen stijl reflexen in den algemeenen zinsvorm teweegbrengt. De momentane zin zou bijv. gepaard kunnen gaan met abrupte of bewogen woordschikking, korte of asyndetische zinsvormen, een ‘staccato’ rhythme en een versneld tempoGa naar voetnoot1). Onze experimenteele analyse van den zinsvorm staat ook hier voor een belangrijke taak. De prachtige epiek van Karel van de Woestijne in den bundel Zon in den Rug, ‘Het gelag bij Pholos’ straalt van sobere, maar schoone vormen der beide aspecten. De inzet in den schilderenden herhalingsvorm van Hij daalde... Hij daalde..., die in het 11de deel (blz. 79) in zijn geheel herhaald, de architectuur van de geheele episode voltooit. In het 2de deel de nieuwe duratieve verbale herhaling Hij, hij ging.
Hij ging, Herakles, en zijn kopp'ge kolf,
Zijn vuur-geharde knods met knoestig hoofd
dreef, in de groll'ge duisternis des bergs
5[regelnummer]
Vol van het hol gebrom des zwijns, herhaald
bij véle, rássche gálmen, - dréef het dier
ten kólk toe, wàar zijn pólk was, èn geváng.
De múile rónkte. ‖ Màar zijn knóop'ge knóds
Spérde ópen ze, en tot zwíjgen bràchtze. En tóén
10[regelnummer]
heèft hij van bóom-schors rústig èene kóord
gevlòchten; èn, gebónden 't wrókkend dier
ter dúnne pólsen bòven schérpen héel,
heèft hij 't getŕst ten nékke, en dèzen lást
heèft hij gevóerd Mukéne tòe, en vórst
Eurústheus.
De wending die het duratief geschilderde gebeuren afbreekt, komt in den zin met ‘maar’ in vs. 8, waarvan het perfectieve Vf. sterk accent krijgt in den afwijkenden trochae-vorm: de metriek van vs. 9 is geheel ontwricht, met als gevolg een versnelling van het tempo tusschen de ver uiteenliggende tweede en derde heffing. In den volgenden zin wordt het momentaan perfectief gebeuren gekenmerkt door het opstootend adverbium toen in het rijm van vs. 9 en het episch beschrijvend momentane en perfectieve perfectum in vs. 10, 13 en 14. Het Vf. heeft in deze drie verzen is rhythrnisch geheven door den afwijkenden trochae-vorm en de enjambementen, die bovendien de verzen spannen door onder- | |
[pagina 277]
| |
brekende pauzen (afscheidende pauzen ook door de absolute constructie van ‘gebonden 't wrokkend dier’ en de splitsing van de coördinatie ‘Mukene en vorst Eurustheus’). Hevige schommeling in het tempo is hiervan het gevolg, en sterk relief in de zwaarte der heffingen. G.S. OVERDIEP |
|