Onze Taaltuin. Jaargang 5
(1936-1937)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUitgeverstaalGa naar voetnoot1)Telken jare, zo tegen Sinterklaas, verrast de Nederlandse Uitgeversbond ons met een gedegen boekwerk: de catalogus onzer cultuur. Ditmaal, nog vóór de indrukwekkende lijst van titels aanvangt, bevat het exemplaar op pagina 9 een prijsvraag, waarin de samenstellers ons uitnodigen een oorspronkelijk Nederlands boek te noemen, dat door zijn inhoud invloed ten goede heeft geoefend op ons denken en handelen. Onmiddellijk springen de namen omhoog, als duivels uit een doosje: Vondel? Van Alphen? De Génestet, Cazimir, Ot en Sien, Huizinga of Tony de Ridder? Het spoorboekje, of soms het Wetboek van Strafrecht? Het is een moeilijk geval, en als ik tenslotte het Wetboek van Strafrecht waarlijk de gróótste kans geef, bedenk ik met schrik, dat dìt wel eens niet strikt oorspronkelijk zou kunnen zijn. Weemoedig blader ik langzaam verder. Maar dan opeens ken ik geen weifeling meer: het énige boek dat de lof verdient van genoemd te worden, is dit eigen document, dat ik in mijn ontroerde vingers houd: ‘Het Nederlandsche boek, 1936.’ Geen lectuur kan stichtelijker, geen betoog overtuigender, | |||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||
geen humor verkwikkender zijn, dan hier te vinden is. Welk scepticus immers zou nog dúrven twijfelen aan de bloei onzer letteren, zodra hij heeft vastgesteld, dat er in '36 meer dan driehonderd oorspronkelijke romans verschenen zijn? Wie kán nog insinuëren, dat ons volk te kort schiet in gretige waardering voor literaire schoonheid, wanneer hij merkt, dat naast de genoemde driehonderd oorspronkelijke, er meer dan vierhonderd vertaalde romans het licht hebben gezien? Om van de zesenzeventig bundels gedichten nog maar te zwijgen! Aangedaan leggen wij het werk even uit handen, een traan maakt onze blik beslagen; dan, als wij weer helder zijn, lezen wij in de heropende catalogus: ‘Schirokauer beheerscht zijn onderwerpen tot in de perfectie en in dit typische boek gaan wij met hem mee naar het andere land, waar de kinderen van elkaar vallen, maar eindelijk weer vereenigd worden’. (Bl. 86)Ga naar voetnoot1). Het wordt ons duidelijk, dat niet enkel Schirokauer, maar ook zijn uitgever tot een bijzondere prestatie in staat is; en als wij terloops nog enkele geschoten bokken hebben ontwaard, begint onze drijfjacht op dit edel wild. Het blijkt al gauw, dat het terrein rijkelijk voorzien is, en na een uurtje speuren en spieden, hebben wij een groter buit bijeen, dan onze stoutste hoop dorst denken. Het is een gevarieerde collectie. Er zijn een paar germanistische haasjes bij (‘de veldslagen, die het noodlot van Griekenland bestemmen’; pag. 35), enige ongelukkige kruisingen oftewel contaminaties (‘Door de gezonde gedachte behoort dit boek tot een der opmerkelijkste verschijningen van dit jaar’; pag. 56), een stuk of wat kreupele konijntjes (‘maar deze Sintram en zijn sfeer wordt in dit boek overwonnen’; pag. 70), en enkele gansjes van naamvallen (‘Dit boekje wil allen ouders - helpen’; pag. 58). Ja ja, helfen regeert de derde naamval! Maar welke demon regeert onze uitgevers eigenlijk, dat zij neerschrijven: ‘Na een korte ziekte sterft Flierefluiter en op een dag reist hij terug naar Rotterdam, waar hij door zijn familie als de verloren zoon wordt ingehaald’; (pag. 44) of: ‘Hoewel op zichzelf compleet, zullen de lezers van ‘Nieuwe paden’ in dit nieuwe boek de hoofdpersonen uit haar vorigen roman ‘Eerwaarde’, de dominee van Meerdorp en het meisje Wietske weer ontmoeten’; (pag. 48)? Welke dwaas is aansprakelijk voor zinnen als deze: ‘Een boek van Het Westfriesche land, teekenend het eenvoudige millieu van een stoer volk, met voorwoord van Dr. van Balen-Blanken, voorzitter van het Historisch Genootschap’; (pag. 57) of: ‘Een roman die den hedendaagschen tijd fel belicht in het | |||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||
kader van 3 dagen, waarmede Leck Fischer den Andersenprijs verwierf’; (pag. 70)? Wat te zeggen van kolderieke opsommingen als op bladzijde 73: ‘Men wordt verplaatst naar het barre Noorden. Een onverschrokken meisje, woeste, wraakzuchtige Indianen, een krankzinnige dominee en een bandiet die het hart op de juiste plaats heeft, spelen een rol in dit boeiende verhaal’; of op bladzijde 80: ‘Een verhaal dat ons brengt naar de vreemde streken van Alaska, waar wolven en beren, Indianen en Eskimo's een dagelijksche omgang zijn. Vanzelfsprekend ontbreekt de romantiek niet’. Hoe duidelijk wordt ons een periode voor ogen getoverd in deze weinige woorden: ‘Barbaarschheid, verstarde religieuze vormen, onbetrouwbaarheid en gering moreel besef waren eenige kenmerken uit dien tijd’; (pag. 89). Wie formuleert ons even kernachtig ‘enige kenmerken uit’ de stijl van deze bioscoophouders der literatuur? Maar de edelste stukken van mijn buit heb ik nog steeds in petto: zeldzame exemplaren, die wij als volmaakte uitingen van een grillige humor zouden bewonderen in het werk van Henriëtte van Eyk, en die hier als achteloos verloren kostbaarheden zo maar te vinden zijn. Ik toon ze U, zonder commentaar:
| |||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||
Heb ik U iets te véél beloofd? Maar het fraaiste stuk bewaarde ik voor het laatst, het edele dier, dat al de anderen in glorie overtreft: ‘Een West-Friesche roman van een ouden molenaar in zijn strijd tegen den nieuwen tijd, zijn dochter, de rijke boer met zijn luchthartige kinderen, de trouwe molenaarsknecht, met als achtergrond “de Wachter” met zijn machtige wieken’; (pag. 58). Dit is een klasse apart, een ras-exemplaar, bijna te mooi om waar te zijn! Maar mijn ogen bedriegen mij niet: dit alles is wáár. Dit alles, en nog heel wat dergelijks méér, staat gedrukt in dat boek der boeken, die inventaris-opgave onzer beschaving, Anna 1936. Ik heb er mij een lange avond kostelijk mee geamuseerd, maar het is niettemin een schandaal. G. STUIVELING |
|