Onze Taaltuin. Jaargang 5
(1936-1937)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit onzen kanselarijstijl‘Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden’. Zoo luidt tegenwoordig de geijkte slotformule van al onze Nederlandsche wetten. Heeft iemand wel eens opgemerkt, dat hier, in officieele taal, waarin men toch in de allereerste plaats zuiver Nederlandsch zou verwachten, het betrekkelijk voornaamwoord den aan het vragend voornaamwoord ontleenden w-vorm vertoont, dien in den accusativus pluralis de grammatica slechts na voorzetsels erkent? Hoe dit verschijnsel te verklaren? Is het een overblijfsel uit een oudere periode der taal, dat nog aanwezig is in een overgeërfde en geleidelijk zich ontwikkeld hebbende formule? Of is het op een lijn te stellen met het door de strenge grammatica verworpen, maar toch alledaagsche gebruik van het neutr. sing. nom. en acc. wat voor dat, hetwelk zij alleen veroorlooft na antecedenten als dat, datgene, alles, veel? Ervaren Neerlandici, wien ik het geval voorlegde, zijn geenszins stellig in hun oordeel. Wijlen prof. Stoett opperde de mogelijkheid van een beïnvloeding van alle... die door het algemeene relativum alwie. Wie in een verzameling der Nederlandsche Staatswetten, bijv. in die van Schuurman en Jordens, aan den slotzin zijn aandacht schenkt, zou in tegenstelling tot hetgeen in den aanhef dezes gesteld is, den - zeggen wij er dadelijk bij, misleidenden - indruk kunnen ontvangen, dat de gewraakte vorm van den acc. pl. wie niet doorgaans in de formule gebezigd wordt, doch willekeurig afwisselt met een, wat het relativum althans betreft, juist gevormden, dativus pl. wien. Gelijk echter aanstonds zal blijken, treedt wie zulks aangaat in de clausule eerst sedert een bepaalden datum op, terwijl te voren wien zulks aangaat in zwang was; wetten, in eersten aanleg vóór den bewusten datum vastgesteld, behouden namelijk bij latere wijziging van een of ander artikel het oor- | |
[pagina 252]
| |
spronkelijk kader van inleiding - vastgesteld bij art. 72 der Grondwet - en eindzin onveranderd, staat niettemin in dezen of genen afdruk na den bedoelden datum wien, dan is dit willekeur van degenen, die bij de uitgave betrokken waren, het Staatsblad zelf heeft bier steevast den accusativus en wel in den vorm wie. Zooals zooeven is te kennen gegeven, is de thans geldende redactie alle... wie zulks aangaat niet de oorspronkelijke. Zij is getreden in plaats van een vroegere alle... wien zulks aangaat en komt het eerst voor in een onbeduidende wet - over de onteigening van een sloot in Zaandam - van 16 Maart 1883, Staatsblad 33, terwijl de laatste wet met wien gedateerd is 28 Januari 1883, S. 19. Er bestaan tusschen de in deze beide wetten gebruikte slotformules nog eenige andere verschillen: S. 19 Ministeriële - S. 33 Ministerieele, Collegien - Collegiën (dat dan reeds in een wet van 12 Juni 1883 S. 51 definitief in Colleges wordt veranderd), naauwkeurige - nauwkeurige. Hieruit is het wel duidelijk, dat de wijziging van wien in wie hand in hand is gegaan met de door Minister Modderman in 1883 bevorderde toepassing der spelling-de Vries en te Winkel in de van de regeering uitgaande stukken. Bij die gelegenheid meende men tevens op te merken, dat de constructie van aangaan met den datief onnauwkeurig was, veranderde mitsdien dezen in een accusativus, doch schrapte in de vluchtigheid alleen de nGa naar voetnoot1). Ten aanzien van het gebruik van den w-vorm van het pronomen in de tegenwoordige formule kan dus van een relict uit een oudere phase van de taal geen sprake zijn. Maar het voormalige gebruik van den datief in stede van een accusativus, is dit wellicht als zoodanig op te vatten? De plaats, waar de ons bezighoudende zinsnede van den slotzin in haar oorspronkelijke gedaante het eerst wordt aangetroffen, vindt men al in den eersten jaargang van ons Staatsblad en wel in een wet van 16 Nov. 1814 S. 106 (verder 25 Nov. 1814 S. 108, 1 Dec. 1814 S. 109): ‘Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geïnsereerd... Lasten en bevelen voorts, dat Onze ministeriële departementen en | |
[pagina 253]
| |
andere autoriteiten, justicieren en officieren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden, zonder eenige conniventie of dissimulatie.’ Het zuivere Nederlandsch van toen eischte, evenals dat van heden, een accusativus. Alleen in het Middelnederlandsch werd aangaan in den eigenlijken zin van ‘op iemand aankomen, dus: hem overkomen, overvallen, aangrijpen, bevangen, van allerlei aandoeningen en ervaringen gezegd’ (Wb. N.T. I, 132; vgl. Verwijs en Verdam Mnl. Wb. I, 97 vg.) met den dativus verbonden. ‘Naar de latere opvatting echter, volgens welke het bijw. aan de ww., eene beweging of werking uitdrukkende die in de richting naar een voorwerp geschiedt, transitief maakt, moet aangaan ook in deze beteekenis als bedrijvend worden aangemerkt... Aan in den zin van figuurlijke aanraking: (aangaan) op iemand of iets betrekking hebben, raken, betreffen (oudste geciteerde plaatsen uit den Statenbijbel)’. Derhalve is ‘wien zulks aangaat’ in de formule van 1814 als een - ook heden nog veel verbreide - uiting van particulier taalgebruik te beschouwen, dat gedreven door de analogie van uitdrukkingen als het gaat mij ter harte, mij aan het hart, vermeent, dat het gaat aan in den zin van betreffen, raken een datief regeert. Te meer is een dergelijke conclusie geboden, daar de oorsprong der formule eveneens op een accusativus wijst. De formule, waarin het pronomen in het meervoud staat, is een in den Nederlandschen kanselarijstijl opgekomen ontwikkelingsvorm van een type, waarin de personen, wien iets gelast werd, distributief in het enkelvoud geplaatst waren. Bijv.: Besluit van 16 Jan. 1814 S. 12: ‘Onze Secretaris van Staat... alle onze Commissarissen-Generaal en de Algemeene Secretaris van Staat zijn belast, ieder voor zoo reel hem aangaat, met de uitvoering van dit besluit...’; Wet van 25 Juni 1814 S. 72: ‘Lastende en bevelende Wij..., een ieder voor zoo verre het hem aangaat, naauwkeurig toetezien...’; Wet van 19 Nov. 1814 S. 107: ‘Lastende en bevelende Wij Onzen Procureur-Generaal, mitsgaders..., een ieder vooɹ zoo verre het hem aangaat...’ Dat hier werkelijk een accusatief bedoeld wordt, blijkt uit Besluit van 25 Juni 1814 S. 71: ‘Lastende en bevelende Wij voorts allen en een iegelijk dien het zoude mogen aangaan, zich naar den inhoude van dien te reguleren...’ Ook met zakelijke objecten wordt aangaan verbonden: Besluit van 23 Dec. 1813 S. 15 (p. 57) ‘ieder voor zoo veel de uitgestrektheid zijner Gemeente aangaat’, Besl. 30 Dec. 1813 S. 19 (p. 91) ‘voor zoo verre de daarbij voorkomende qualificatie van misdaden en strafbepalingen aangaat’, Besl. 15 April 1814 S. 47 art. 10 ‘voor zoo verre de verpanding van vaste goederen aangaat’ (terwijl in art. 9 een synoniem gebruikt is: ‘voor zoo veel de vaste goederen belangt’). | |
[pagina 254]
| |
Dat de Nederlandsche Kanselarij met het pronomen personale in de zinsnede ‘een ieder voor zoo verre (het) hem aangaat’ een accusatives heeft willen uitdrukken, wordt ten overvloede nog bevestigd door de terminologie der wetgeving van het Fransche Keizerrijk, waaraan zij haar ontleende: chacun en ce qui le concerne. Wie in het Bulletin des lois de l'empire français - dat gedurende het tijdvak 9 Juli 1810 tot einde 1813 bovendien een Nederlandschen paralleltekst bezit - bladert, diens oog valt voortdurend op clausules gelijk deze: ‘nos ministres (die ook meermalen gespecificeerd worden) sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l'exécution du présent déret qui sera inséré au Bulletin des Lois’, zoo reeds in het decr. 5725 van 6 Juli 1810 (Bull. 303), terwijl de Nederlandsche paralleltext luidt: ‘onze ministers zijn belast, elk (in decr. 5742 van 19 Juli 1810 reeds: ieder) voor zooveel hem aangaat, met de uitvoering van het tegenwoordig decreet, hetwelk in het Bulletin der Wetten zal worden geinsereerd’. Formules met een tekst overeenkomend met het latere Nederlandsche ‘wien zulks aangaat’ komen in het Bulletin niet voor. Het is merkwaardig, dat de zinsnede chacun en ce qui le concerne met haar Nederlandsche vertaling ieder voor zoo veel hem aangaat nog in de allerlaatste decreten van het Bull. des Lois (9947, 9961, 10004 resp. van 15, 17, 26 Dec. 1813, Bull. nrs. 543, 544, 549) gevonden wordt, toen ook reeds het bij Besluit van den Souvereinen Vorst van 18 Dec. 1813 opgerichte Staatsblad der Vereenigde Nederlanden bestond, waarin in een Besluit van 23 Dec. 1813 S. 17 (p. 81) gelezen wordt: ‘willende de goede ingezetenen dezer Landen op het ernstigste vermaand hebben... (deze belastingen), elk voor zoo veel hem aangaat, getrouwelijk op te brengen.’ De verklaring van alle... wie zulks aangaat in den huidigen slotzin onzer Nederlandsche wetten bestaat dus hierin, dat wie een oppervlakkige correctie in 1883 is geweest van een wien, dat op zijn beurt in 1814 door onzuiver taalgebruik der Kanselarij was teweeggebracht. Amsterdam M. BOAS |
|