Onze Taaltuin. Jaargang 5
(1936-1937)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |||||||||||||
beschouwingen voort over de Zuidnederlandsche benamingen van den vrijer of de vrijster. In Aarschot wordt sedert enkele jaren de term moeder nu en dan voor geliefde gebruikt, b.v. Hij heeft ‘'n ferm moeder’. De Staf was met ‘zən moeder’ op gang. Nl. Gustaaf was met zijn meisje op gang. Het Wdk. der Nl. Tl. geeft als 6e beteekenis van Moeder ‘Vrouw in het algemeen, ‘ook een jonge vrouw of meisje, soms met minder gunstige bijgedachte; thans zoogoed als verouderd’ en haalt een voorbeeld uit 1514 aan: ‘Een grossier... sadt lieflijck versaemt mit soete moerkens’. In het Haspengouwsch heeft vriendschap dezelfde beteekenis, b.v. Jan B. was te L. met zijne vriendschap, zie Rutten, o.c. Cornelissen en Vervliet, o.c. vermelden gezelschap met de beteekenis van gezel, gezellin en geven als voorbeeld: ‘Hij had ze' gezelschap bij (zijn lief, zijne vrijster)’. Tuerlinckx, o.c., vermeldt eveneens gezelschap met de beteekenis van gezel, gezellin, terwijl het woord in het Westvlaamsch inzonderheid gebruikt wordt voor: echtgenoot, man of vrouw, wederhelft, Fr. conjoint. Zie De Bo, o.c.: ‘Haar gezelschap is dood. Zij en haar gezelschap.’ Deze beteekenis van echtgenoot had het woord ook in het Noordnl. in de 17e eeuw, zie Wdk. der Nl. Tl. i.v. In het hedendaagsch Luiker Waalsch heeft kipagnèye, Fr. compagnie, eveneens de beteekenis van echtgenoote, zie J. Haust, o.c.: ‘il èsteût avow si kipagnèye, it était avec sa femme.’ Nl. hij was met zijn vrouw. In Oostende gebruikt men naast de gewone benamingen lief, vrijer, mokke, meisje, jongen, een omschrijving dat van hem of dat van heur, b.v. hij wandelde daar met dat van hem of zij wandelde daar met dat tan heur. In de Vlaamsche steden hoort men vaak het Fr. woord type voor vrijer. In het Belgisch Fransch heeft type dezelfde beteekenis. Zoowel in het Vlaamsch als in het Belgisch Fransch heeft de term somtijds een ongunstige bijbeteekenis. Het woord is overgekomen uit Frankrijk waar type een synoniem is van man, amant; zie H. Bauche, Le langage populaire (Paris, Payot, 1928) bl. 2 54. Ook de term cavalier komt in het Vlaamsche land op heel wat plaatsen voor met de gewone beteekenis van vrijer. Ten slotte nog een benaming welke men nu en dan hoort in Brussel, namelijk okozje, Nl. occasie, b.v. èjəm gəzien mè sən okozjə, Nl. Heb je hem gezien met zijn occasie (lief)? In het Fransch beteekent amateur: liefhebber, hij die van iets houdt. In het Waalsch kent men ook die beteekenis, b.v. amateûr di colons, Nl. duivenliefhebber, doch amateûr beteekent er eveneens: vrijer, geliefde, | |||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||
dus hetzelfde als Mnl. en than verouderd Nl. liefhebber = minnaar, en D. Liehhaber = vrijer. Het Luiker Waalsch staat dus voor dezen term op Nederlandsch-Duitsch standpunt. In het Luiker Waalsch kent men ook het substantief chér,-e, Fr. chéri, -ie; b.v. si chér a m'nou oûy, letterlijk in het Fr.: son cher est venu aujourd'hui, Nl. haar lieveling is vandaag gekomen. Dit is niet de eerste maal dat uit het Lat. carus dergelijk substantief is ontstaan. Ook in het Mnl. kennen we care, caer, kaer, kaerkijn voor vriend en geliefde, in het Nl. chare, kare voor vriend, makker, minnaar, boel, minnares, boelin, enz., zie Wdk. der Nl. Tl. Het Fr. leenwoord commeere, comére dat in het Mnl. doopmoeder, petemoei en bij uitbreiding vriendin, goede kennis beteekende, wordt thans nog met de beteekenis van geliefde gebruikt zoo o.m. in Waalsch-Brabant, Namen en Henegouwen. Onder de zeer talrijke samenstellingen met het woord kermis, kent men vooral in Zuid-Nederland twee interessante: kermislief en kermiskapris d.i. de jongen of het meisje waarmede men naar de kermis gaat; vaak is het maar een lief voor een dag doch nog vaker wordt het een echt lief. Zie Rutten, Claes, Cornelissen en Vervliet, Is. Teirlinck, o.c. Een in Vlaanderen zeer bekend liedje is het Kermislied van Melis en Hullebroeck waarvan de 2e strophe het kermislief bezingt: Een aardig lief, een kermislief,
Een lief voor twee drie dagen,
Toe, neem dat lief, dat aardig lief,
Ze zal niet beter vragen.
Dezelfde samenstelling als kermislief komt voor in het Waalsch als galant d'fiesse of galant d'ducase. In sommige deelen van Wallonië noemt men de kermis ducasse, uit Lat. dedicatio, Fr. dédicate, d.i. toewijding van een kerkgebouw aan een heilige, hetgeen juist overeenstemt met ons Nl. ker(k)mis. Van een onbetrouwbaar mensch zegt men in het Waalsch: C'est-st-on galant d'fiesse, qu'ennès r'va avou les violon, d.i. Het is een kermislief dat vertrekt met de vioolspelers. In Nijvel (Brabant) kent men een variant: C'est des galant d'ducase,
Trint' chiss you 'ne fennasse.
d.i. Het zijn kermislieven. Men heeft er zes en dertig voor een grashalm; zie J. Dejardin: Dictionnaire des Spots ou Proverbes Wallons, (Luik, 1891) Dl. I, bl. 20 en Dl. II, bl. 489. De vrijers die ‘overal eens gaan snuffelen’ of ‘die alle honden hun | |||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||
steertje eens gaan oplichten’, die alle meiskens dus geerne zien, noemt men in Oost-Vlaanderen prochievrijers of provincievrijers. Zij rijden heel de parochie (gemeente) of heel de provincie of om te vrijen doch denken niet aan trouwen. Het woord heeft eerder een ongunstige beteekenis. Zie A. De Cock, Spreekwoorden en Zegswijzen over de Vrouwen, de Liefde en het Huwelijk (Gent, 1911) bl. 126. De Vlaamsche tooneelschrijver Gaston Martens heeft er in 1921 een zijner beste blijspelen over geschreven: Prochievrijers. Leutig spel van te lande in vier bedrijven (Brugge, Excelsior). Op bl. 10 geeft een der personages een beschrijving van den prochievrijer: ‘...maar hij daar, ‘dat is 'n prochievrijer: hij loopt naar zoodanig veel meiskes, dat-ie 'r den herteklop en 't borstwater van opdoet, en koortsblazen op zijn lippen heeft van 't geweldig toten (zoenen)...’ In West-Vlaanderen o.m. te Kortrijk en te Dudzele zegt men prochiestier. Hoe jammer dat zulk een schilderachtig woord als prochievrijer, geen genade gevonden heeft in de oogen van Dr. Boekenoogen. In de bewerking van parochie in het Wdk. der Nl. Tl. bespreekt deze geleerde meer dan twintig samenstellingen van parochie doch onze zoo specifiek Vlaamsche prochievrijer is er niet bij! Of is het woord wellicht voorbehouden voor de liefderijke zorg van Mej. Dr. J.H. Van Lessen die ons zoo juist haar ‘Poot’ heeft aangeboden (Zie Wdk. der Nl. Tl. Dl. 12, Afl. 26, Pond-Poot). Moge zij niet ongevoelig blijven voor de bijzondere bekoring van onzen Oostvlaamschen vrijer! Dat alle vrijers geen trouwers zijn, blijkt uit tal van zegswijzen. Verkeerders en zijn niet altoos trauwers zegt men in het Zuid-Oostvlaandersch, zie Is. Teirlinck; o.c., in het Luiker Waalsch luidt het: tot-plin dès hanteûs èt pô d'marieûs d.i. veel vrijers en weinig trouwers, zie Haust, o.c. J. Dejardin, o.c., Dl. I, bl. 20 geeft nog verschillende varianten:
C'est-on Jean bonnès jotte
Il est-st-amoureux d'tortotte,
d.i. letterlijk in het Fransch: C'est un Jean bons choux
Il est amoureux de toutes.
Verder: tos les hanteu n' sont nin des sposeu en ten slotte voor Doornik: les fréquinteu n' sont pos toudi les marieu. Merk op, hoe wij in het Oostvlaamsch verkeerders en in het Waalsch fréquinteu hebben. In het Rijnlandsch: Völl Freier, geng Gedeijer of nog: vill Freier un winnig Nemmer, verder Vö1 Karessante en wenneg Prätendante, zie Rheinisches Wörterhuch. | |||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||
In Streuvels' Minnehande1 evenals in Martens' Prochievrijers treft men dikwijls de benaming zoetelief aan voor geliefde. Deze term is nog zeer gebruikelijk in Oost-Vlaanderen alhoewel ik toch den indruk heb dat hij aan 't verdwijnen is. Is. Teirlinck, o.c., vermeldt hem als zijnde toepasselijk op man en vrouw. Teirlinck evenals Joos geven eveneens zoeteke soms zoetse, o., voor beminde. In Gent zegt men alleen zoetelief voor een vrouw. De term zomerlief en ook wel eens zomermeisje is een der lievelingswoorden van Streuvels. Hij gebruikt het woord voortdurend in zijn Minnehandel met de beteekenis van meisje waarmede men 's Zomers naar ketmissen en andere feesten gaat zonder er echter openlijk mede to vrijen. Dit komt er evenwel gewoonlijk van. Het Zomerlief is ongeveer hetzelfde als elders het kermislief, doch men vrijt er niet een kermis maar een Zomer mede. In West- en vooral in Oost-Vlaanderen bestaat het woord zomerlief nog in de levende volkstaal, zoo o.m. in Dender-windeke, in Deurle, in Aalst en in de omstreken van Gent. Te Mariakerke-bij-Gent heet de kermis van den 1en Zondag van Mei: het Zomerlief. In den omtrek zegt men b.v.: ik ga naar 't Zomerlief. Elders in Oost-Vlaanderen spreekt men van 't Zomerlief-kermis. In Aalst gaat men den zen Paaschdag naar de kermis van het naburige Erembodegem ‘om een Zomerlief’. Te Oudegem-bij-Dendermonde kent men de twee termen: Zomerlief en kermislief. In Gent en omstreken gebruikte men vroeger ook den term meilief voor meisje waarmede men deelnam aan de meifeesten. In 1893 schreef Peter Benoit de muziek voor een lyrisch schouwspel van Julius de Meester, getiteld Het Meilief, waarmede bedoeld wordt: het mooiste meisje van het dorp dat in Mei tot Meikoningin wordt uitgeroepen. Of die term thans nog gebruikelijk is kan ik niet zeggen. Een man die ongeoorloofde liefdesbetrekkingen heeft met een vrouw, heet bijna overal in Vlaamsch-België aanhouder; het ww. aanhouden met de beteekenis van: verboden omgang met iem. hebben is trouwens ook algemeen gebruikelijk. Aanhouden heeft echter ook eenvoudig de beteekenis van vrijen in het Hagelandsch en in het Waasch, zie Tuerlinckx en Joos, o.c. Meestal echter heeft aanhouden een ongunstige beteekenis. In sommige streken kent men alleen het ww. aanhouden en dan zegt men b.v. De vrouw van Jan houdt aan met Pier ofwel Rik (een getrouwd man) houdt aan met de dochter van Miel. In Zuid-Limburg kent men alleen het ww. Cornelissen en Vervliet, o.c. vermelden het ww. aanhou(d)en en de afleidingen aanhou(d)er, bijslaper, concubinus en aanhou(d)ster, bijzit, Fr. concubine. | |||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||
In Leuven kent men het ww. en den vorm nen ōnāver, een aanhouder, gebruikt zoowel voor een man als voor een vrouw. In Aalst kent men het ww. en oanāver, aanhouder. In Gent daarentegen gebruikt men het ww. en de afleidingen aaneiwer, aanhouder evenals aaneiwerege of aaneiweringe, aanhoudster. In dit laatste woord hebben we nog den ouden uitgang ege, ige, igge, inge. Nl. ster. Naar analogie van aaneiwer en aaneiwerege ontstonden in het Gentsch de vormen ondereiwer en ondereiwerege, dit laatste ter vertaling van het Fr. entretenue, Nl. bijzit. Het woord ondereiwerege beteekent eigenlijk onderhoudster en ligt dus overhoop met de logica vermits zulk een vrouw niet onderhoudt maar onderhouden wordt. De term is een waardige tegenhanger van het Noordnederlandsche maintenee en mainteneur die wel Fransch klinken doch voor het overige zooveel op de taal onzer Zuiderburen gelijken als een olifant op een kanarievogel. Vlamingen en Nederlanders schijnen de kluts verloren te hebben zoodra zij het pad der deugd verlaten! Op plaatsen waar de vorm aanhoudster niet gebruikelijk is, zegt men zoowel aanhouder voor een man als voor een vrouw, zoo b.v. te Mechelen, te Denderwindeke, enz. Den term bijslaap heb ik nergens aangetroffen. Wel bijslaper. Zoo b.v. bij Is. Teirlinck, o.c.: ‘Bijslapere. Iemand die bij een ander slaapt. ‘Meest altijd in gunstigen (eigenlijken) zin. Wordt gezegd van mannelijke en van vrouwelijke personen. Mie es mijem bijslapere, zai Triene.’ In Herent en Kortenberg (Brabant) heeft hijslaper enkel een gunstige beteekenis, terwijl het in Aalst synoniem is van aanhouder. Bijzit werd mij enkel opgegeven voor Aarschot. Het woord is er mannelijk; zoo zegt men er dat een man die kamert met een meisje, ‘nə bāzit’ heeft. Een specifiek Brabantsche benaming voor geliefde is kubber welke men vaak hoort gebruiken door de Brusselsche volksklasse zoowel in het Fransch als in het Vlaamsch, b.v. kern ze mè (h)eure kubber gezien, je l'ai vue avec son kubber, Nl. ik heb ze met haren kubber (vrijer) gezien. Kiliaan vermeldt reeds Kobber, kubber. Columbus. Concubinus. Coryphaeus, antesignanus. De Synonymia latino-teutonica vermeldt op Concubinus: bijslaper; bijligger ... fland. kobber, kubber. De drie door Kiliaan opgegeven beteekenissen komen thans nog voor in Zuid-Nederland. Laten we beginnen met de derde coryphaeus. Joos, o.c., vermeldt Koper, z. nw., m. in de uitdrukking: Gij zijt de koper van de keet, Nl. gij zijt de voornaamste van den hoop. Joos geeft nog een variant koperen. De eerste beteekenis columbus (doffer) v inden we vooral in Brabant, doch ook in de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen. | |||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||
Cornelissen en Vervliet, o.c., vermelden: Köbber, znw. m. - Mannelijke duif, doffer, en voor het Zuiden der Kempen: köpper, kebber, kepper. In Aalst zegt men kebber voor doffer. Te Haien (Limburg) luidt het woord kupper. Bij deze beteekenis moge opgemerkt worden dat Kiliaan eveneens Kobbe-koppe Gallina vermeldt. Wat nu de tweede beteekenis concubinus betreft, moeten we doen opmerken dat kubber in Brussel en omstreken wel een volkswoord is doch heelemaal geen ongunstige beteekenis heeft. Het volk gebruikt het meestal schertsend om den vrijer aan to duiden. In Zuid-Nederland zegt men veelal voor Noordnl. doffer duiver en voor duif, duivin. Kiliaan vermeldt Duyver, Columbus en Duyvinne, Columba. Zuidnl. duivin beteekent ook meisje; zie Is. Teirlinck, o.c.: Trientse, dat es toch e schoon duivinneke; Cornelissen en Vervliet, o.c. duivin, Fig. Meisje van lichte zeden, wonende in een verdacht huis: Die herberg is e slecht kot: daar woonen duivinnen. In Brussel en omstreken beteekent doivinne: 1. wijfjesduif en 2. geliefde; dit laatste zonder ongunstige bijbeteekenis, b.v. ik zag'm mè saan doivinne. In 't Fransch zouden de Brusselaars daarvoor zeggen: Je l'ai vu avec sa poule, al heeft dit Fransche woord meestal een ongunstige beteekenis. Terloops zij nog opgemerkt dat Decubber of De Cubber een nogal verspreide Brabantsche familienaam is, terwijl men in Oost- en West-Vlaanderen den familienaam Duyver of Duyvers aantreft. In Kortrijk noemt men de geliefde schertsend ook schepsel, b.v. (h)i-j-es dor met ze schepsel, hij is daar met zijn schepsel (meisje). Het Westvlaamsche kep(pe) beteekent in het algemeen: troetelkind, lieveling, zie De Bo, o.c. In Kortrijk wordt dit woord vooral gezegd met betrekking tot kinderen; doch het gebeurt ook dat het gebruikt wordt voor geliefde, b.v. (h)i-j-es no zen keppe, hij is naar zijn keppe (meisje). De etymologie van keppe staat niet vast. J. Vercoullie (Beknopt Etym. Wdk., 3e uitgave) brengt het in verband met kevis, mnl. keefse, mhd. kebse, ags. cefes = dienstmeid, bijwijf. L.W. Schuermans, o.c., i.v. Keubber, meent dat het Kortrijksche keppe behoort bij kobber, kubber, kupper, kebber. In Kortenberg (Brabant) zegt men vrij algemeen ermkurf Nl. armkorf voor meisje, b.v. ha wandelt doar mee zenen ermkurf, hij wandelt daar met zijnen armkorf (meisje). | |||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||
Hetzelfde beeld treffen we aan in Antwerpsch kabassen en Westvlaamsch kabazen = arm aan arm gaan; zie Cornelissen en Vervliet en De Bo, o.c.: Geliefden die kabazende wandelen. Kabas beteekent in verschillende Zuidnl. dialecten armkorf. In het Luiker Waalsch beteekent cabasse eveneens armkorfje en ook in dit dialect kent men de uitdrukking si t'ni a cabasse of ènn'aler a cabasse, arm aan arm gaan; zie J. Haust, o.c. Het beeld armkorf, Fr. cabas heeft dus twee specifiek Belgische uitdrukkingen doen ontstaan. Of de term vrijster ook tot de levende Zuidnederlandsche volkstaal behoort, betwijfel ik zeer. Ik heb het woord tot nog toe nergens aangetroffen. Vrijer daarentegen is een der meest verspreide benamingen op het gebied der liefde. Toch zijn er weer heele gebieden waar hij onbekend is als b.v. in het Zuiden van Belgisch-Limburg en zelfs in Maaseik, verder in het Oosten van Brabant. In hun degelijke studie over De Nederlandsche Dialectnamen van de Spin, den Ragebol en het Spinneweb (Handelingen van de Kon. Com. voor Topen Dial. VII, 1933, p. 329-432) hebben Prof. Dr. E. Blancquaert, Dr. W. Pée en hun studenten een inventaris opgemaakt van al hetgeen er op dat gebied in het Nederlandsch bestaat. Daar is echter een benaming voor spinneweb waarmede zij Been weg weten, namelijk vrijer. Deze benaming hebben zij aangetroffen te Escharen, Oefelt, Sint-Michielsgestel, Schijndel (Noord-Brabant) en Sint-Odiliënberg (Nederl. Limburg). De schrijvers luchten hun twijfel als volgt (p. 46 van den overdruk): ‘Wat den Limburgschen vrijer betreft, die over nogal groote afstanden verspreid ligt, en dus vroeger wel meer zal gebruikt geweest zijn dan nu, wij kunnen voor de verklaring van dezen vorm bij gebrek aan beter, onze verbeelding vrij spel laten: staat hij in verband met vrieën = “somheinen, afsluiten” ...met vrieën = ‘vrijmaken’? Of schuilt er eenvoudig een grappig beeld achter voor den doodgewonen vrijer (minnaar)? Het woord is aan den belangstellenden lezer die met de Limburgsche dialecttoestanden zou bekend zijn, en iets degelijkers in de plaats weet te stellen.’ De schrijvers hebben ongelijk gehad vrijer als een Limburgsche benaming te beschouwen. Vier van hun vijf voorbeelden komen trouwens uit Noord-Brabant. De verklaring van dit woord konden zij vinden door een uitstapje te doen naar Frankrijk, Wallonië en Duitschland. Zoo zegt Paul Sebillot (Traditions et Superstitions de la Haute-Bretagne, Paris, 1882, Tome II, p. 283): ‘Quand il y a des toiles d'araignée dans | |||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||
une maison, on dit qu'il y a des jeunes filles à marier (Matignon), mais s'il y en a trop, on les appelle des chasse-galants’. Het is dus een yolks-geloof dat Sebillot te Matignon (Côtes-du-Nord) heeft opgeteekend. Willen we nu Frankrijk verlaten en even nagaan wat men in Wallonië daarvoor zegt. Wanneer men spinnewebben in een kamer bemerkt zegt men in het Luiker Waalscn schertsend tot het meisje dat ze had moeten verwijderen: ‘i-n-a dès galants d'vins lès cwènes’, letterlijk in het Fr.: il y a des galants dans les coins, Nl. daar zitten vrijers in de hoeken; zie J. Haust, o.c., i.v. arincrin. Op het w. galant, Nl. vrijer, doet Haust opmerken dat wanneer een spinneweb of een draad van een spinneweb aan een zoldering hangt dit liefde voorspelt: galant qui pind, amoûr qui vint. Op het w. arègne, Fr. araignée, Nl. spinneweb, geeft Haust een variant: arègne qui pind, amoûr (of ardjint) qui vint. Spinnewebben, die in de huizen aan zoldering of muur hangen, hee-ten dus galants in het Luiker Waalsch en worden als gelukaanbrengend beschouwd. De bastaardspin of hooiwagen (phalangium opilio) heet in het Luiksch dialect eveneens galant. De kleine meisjes rukken een der lange pooten van deze spin uit, leggen ze op hun hand en gaan er de bewegingen van na om te zien ‘in welke richting hun vrijer woont’. In het Rijnlandsch worden de ‘Spinngewebe im Hause, bes. lange ‘Spinnfäden, die von der Decke einer Stube herabhängen’ schertsend Freier genoemd; zie Rheinisches Wörterbuch i.v. Freier. Als zegswijzen kent men er: Woe de Freiers hange, komme se net gegange ofwel Wo de Freiers hangen an de Wäng, do habben de Mädsches kenen an de Häng. De Freiers fortjage zegt men voor: de muren afstoffen. Een spinneweb heet men eveneens Freiersmenər in het Rijnlandsch. In tegenstelling met het Waalsch zegt men in het Rijnlandsch dat spinnewebben hangen in de huizen der meisjes op wie Been vrijers afkomen. Uit bovenstaande blijkt dus dat in Bretagne, Wallonië en Rijnland galant en Freier de benaming zijn van de binnenshuis hangende spinne-webben waaraan voorteekens in verband met de liefde zijn verbonden. Laten we nu de taalgrens oversteken en het Vlaamsche land intrekken. In Hasselt, mijn geboortestad, zegt men nu nog: do hienk nə karessant of ə spènnegovièf of nə kavalier, Nl. daar hangt een caressant of een spinneweb of een cavalier, wanneer men een spinneweb aan zoldering of muur opmerkt. Ik meen niet dat men er eenig amoureus voorteeken in ziet. In Lummen (Limburg) noemt men het spinneweb eveneens karessant. In Vorst (Antwerpen) en Beverloo (Limburg) noemt men die | |||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||
spinnewebben vrijers, in Neeroeteren (Limburg) vriers. In Aarschot (Brabant) is vrijer wel niet algemeen maar toch hier en daar gebruikelijk met die beteekenis. Cornelissen en Vervliet, o.c., vermelden eveneens s.v. vrijer: ‘Eene spin die men ergens in huis aantreft, wordt schertsend door de vrouw of de dochters des huizes vrijer genaamd. Daar hangt m'ne' vrijer’. Deze auteurs zeggen niet waar ze dit voorbeeld hebben opgeteekend en uit het door hen gegeven voorbeeld blijkt eerder dat het een spinne-web geldt. In zijn Spreekwoordenboek der Nl. Tl. (Utrecht 1870, Dl. III, p. IV) vermeldt P.J. Harrebomée s.v. Huis: ‘Daar is een vrijer in huis. Dit wordt gezegd als er een spinneweb hangt. Bij het wegvegen ervan, zegt men daarom: jaag de vrijers niet weg.’ Ook hier wordt jammer genoeg geen plaats van herkomst opgegeven. Wij hebben dus gezien dat een spinneweb in Bretagne, in Wallonië, in Rijnland en in het Oosten van Vlaamsch-België als een voorteeken inzake liefde wordt beschouwd en daarom galant, Freier en vrijer (caressant) wordt genoemd. De vijf Noordnl. voorbeelden welke Prof. Blancquaert c.s. aanhaalt, toonen eenvoudig aan dat dit bijgeloof ook in Noord-Brabant en in Nederl.-Limburg is verspreid. En dat het voorteeken hier gunstig en daar ongunstig is stemt eveneens overeen met het algemeen volksgeloof volgens hetwelk de spin dan eens geluk, een ander maal ongeluk aanbrengt. Dit blijkt duidelijk uit het Fransche volksrijmpje: Araignée du matin,
Chagrin;
Araignée du midi,
Plaisi';
Araignée du soir,
Espoir.
(Zie Paul Sebillot, o.c.p. 282). Cornelissen en Vervliet, o.c., (Aanhangsel, p. 2054) geven o. m.:
Zie ook het artikel De Spin in het Volksgeloof en Volksgebruik door Is. Teirlinck en A. De Cock in het tijdschrift Volkskunde IX (1896-97), p. 234-243. Voor de bastaardspin of hooiwagen vermelden dezelfde schrijvers tal van Zuidnl. volksrijmpjes in hun Kinderspel en Kinderlust in Zuid-Nederland, Dl. VI, p. 86-88. | |||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||
Zooals wij in onze eerste bijdrage zegden, wenschen wij door deze studies over vrijen en vrijer enkel een kleine doch noodzakelijke aanvulling te verschaffen van hetgeen tot nog toe in verband met deze termen werd geschreven. Uit onze artikelen moge tevens blijken hoe België, in weerwil van het verschil van taal tusschen Vlaanderen en Wallonië, toch heel wat punten van overeenkomst vertoont zelfs in taalopzicht. Brussel. JAN GRAULS |
|