Onze Taaltuin. Jaargang 5
(1936-1937)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdImperatieven, commondo's en signalen in het KatwijkschWe hebben vroeger (Jg. IV 239, 362) gezien, dat de bevelende zin niet zoozeer door toonwisseling (intonatie) als wel door krachtaccent (rhythme) wordt gekenmerkt. De imperatieve zin is, wanneer hij een dringend bevel inhoudt, uit den aard der zaak ‘kort en krachtig’. Een ingewikkelde, drieledige opdracht van den schipper of een oudere aan den ‘jongen’, als: ‘Ga zoo vlug mogelijk bij Jan Souverein een half pond zout halen!’ - wordt in korte zinnen gesplitst: ‘Jò gáauw! rén eve' om záuwt! 'n hállef pont sáuwt! bij Ján Souveréine! De voorkeur voor den korten vorm nu wordt duidelijk in de talrijke commando's aan boord, bij de behandeling van schip en wand, en bij de spannende werkzaamheden van de vischvangst. Evenwel zijn zelfs in die omstandigheden zinnen van louter het werkwoord in de gebiedende wijs, zeldzaam (zinnen dus als het verwenschende ‘Stik!’ of ‘Barst!’ of het kort aangebonden ‘Kóm!’ waarmede men in Katw. een kind dwingt om mee te gaan, of een jongen aan boord beveelt, om harder te werken). Wanneer bij het ‘uitschepen’Ga naar voetnoot1) van de haring degeen die toeziet zegt ‘Körrəf!’ in de beteekenis ‘Zet er een kerf bíj (voor het tellen)!’ - waarop hem geantwoord wordt ‘A'l ekúúrrəvə!’ - dan is het niet zeker dat dit ‘körrəf’ althans in oorsprong, een werkwoordsvorm is. Het kan ook wel het substantief ‘kerf’ zijn (dus verkort voor: ‘Een kerf er bij!’) In dit commando zou, als het zóo is, een oeroude, nl. nominale, vorm van den imperatief bewaard zijn. We merken op, dat het woord tweelettergrepig is, zoodat het imperatieve accent een zeker reliëf krijgt. Zoo kan óok wel substantief zijn het commando ‘Stéek!’, het bevel om door den wind te steken, d.i. te wenden. Een derde korte imperatief in den vorm van een stam(woord) is: Víer! - in de beteekenis o.a. van ‘Laat de ton zakken in het ruim’. Ook deze vorm is ten eerste rekbaar door de -r, maar bovendien wordt hij meestal vervangen | |
[pagina 236]
| |
door den infinitief: Vìer...ré...! Deze vorm nu is geen korte gestooten bevelvorm meer, maar een geroepen signaal, met een ‘muzikalen’ vorm: lage toon in den aanhef, stijging in de langgerekte tweede lettergreep (met ‘stomme’ ə). Bij dit werk zal men een kort ‘momentaan’ bevel ‘stóp!’ er uitstooten, maar om het voorloopig einde van de handeling aan te kondigen, roept men het signaal ‘Stò...- pp...!’ We kunnen dus ook hier zeggen, dat twee geheel verschillende ‘aspecten’ van de handeling worden uitgedrukt door geheel verschillende zinsvormen 1e. door verschillend accent en toon, 2e. door het verschil van gebiedende wijs en infinitief. Ook de infinitief als vorm voor den imperatief is, gelijk bekend, oeroud. Den vorm
met een rekbaren ə-klank aan het einde en stijgende melodie heeft ook het commando om het ‘leergoed’ aan te trekken, wanneer de vleet wordt ingehaald: ‘Lèere j!’ (het reflexieve werkw. zich ‘leêren’).
Andere infinitieven zijn: de tegenhanger van ‘Viere!’, nl. ‘Hauwè...!’ (houdt het touw, de tros, vast; maak hem vast). Bij het ‘skiete’ van de ‘raêp’ moet dikwijls ‘vliegens’ (= vliegen(d)s vlug) worden ‘angehauwe’. Dan luidt het dringende bevel ook hier in de herhaling: ‘Háuwe, hàuwe, háuwe!’ - Zoo'n opgewonden bevel is ook het commando, dat de bemanning in z'n geheel aan dek moet komen; met een rhythmiek die het affect weerspiegelt: ‘Róupe, ròupe, róupe!’ (Roep ze allemaal, direct. Het gevoel voor de beteekenis van roepen is hier allang verdwenen). Het bevel om het grootzeil te laten zakken, luidt kort: ‘Zákke zàal...! - Een omgekeerden vorm heeft:
Gròote fok ín nem...!’ - Een dergelijk rhythme heeft de roep bij het skiete van de vleet’ dat wel paeijə’ heetGa naar voetnoot1): Pàeijə, paeijə...!’ (Dezelfde beteekenis heeft de roep: Skòtters te bóorrd!’) Wanner in het begin van de teelt’ ieder zijn taak is aangewezen, eindigt de schipper met de vaste formule: Iéns ezâat, en dàt ontháuwe! (= eens gezegd en dat onthouden (infin.)) Ook in de dagelijksche omgangstaal is natuurlijk de infinitief als imperatief gangbaar: Nie pruttele, ik hè me al zoo ehaest om noch te komme!’ ‘Ete nou maer, flink, hap!’ In het Mnl. kon het dringende momentane bevel den vorm met stoottoon krijgen, door het voorgevoegde bijwoord nu. In het Katwijksch is daarvan nog éen voorbeeld: ‘Nou gáe!’ geroepen, als bijv. het schip gunstig komt te liggen om iets van het tuig los te gooien. Vermoedelijk is echter dit geen imperatief in oorsprong, maar een optatieve hortatief: ‘Nu ga (hij)!’ Nu wil hier zeggen: nu de ‘gelegenheid’ gunstig is. Een aardig bewijs, dat in dringenden nood het enkele | |
[pagina 237]
| |
werkwoord met afdoendc is, levert de komische vorm van onderlinge aansporing om hard te ‘trekken’ als bij het ‘halen’ van de vleet met haring, er haaien op afkomen. De bemanning wil het dan ‘winnen van de haaien’, wordt opgewonden en roept: ‘Hael, klaeuw, slae, vloouk, trek... jònges!’ waarbij eenige willekeurige werkwoorden met de imperatieven der eigenlijke handeling worden aaneengeregen tot een roepvorm van vrijwel louter rhythmiek en snel tempoGa naar voetnoot1), een symbolieke vorm voor het ‘intensief-frequentatieve’ aspect. Een oud commando in den scherpen vorm is ‘Hou wáer!’, vroeger bij het trekken naar het strand van de bomschuit (op rollen), met de beteekenis: ‘Let óp!’ De term is nu in algemeen gebruik vervaagd tot een uitroep van de beteekenis: ‘Daar heb je 't nou!’ ‘Wel heb ik van mijn leven!’ Er zijn talrijke scheepstermen van dezen commandovorm (eventueel gevarieerd tot den gezongen vorm ...): Gooi tóe! (= gooi hierheen, naar dit schip). - Geef lóos! (= geef ‘ruimte’ van beweging, in een tros of kabel. Gaat ‘de loos’ er weer uit, dan staat hij ‘deun’ = gespannen). Ook: Gòoi lóss...! (wanner een vastzittend touw snel moet worden losgemaakt van het tuig, bijv. de ‘vallen’ of ‘schoten’ van de zeilen). - Wanner de kok, die in het ruim pleegt te zorgen voor het bergen van de ‘gehaalde’ netten, even pauzeert omdat de netten ‘deun liggen’, roept men hem toe: ‘Hael óvér! - d.w.z. over de ‘rollen’Ga naar voetnoot2). Deze twee commando's zijn vatbaar voor den gerekten vorm. Zoo ook dat voor het vlug-inhalen van de netten: Hàel náe jè...! - Ook deze vakterm is in algemeen gebruik overgegaan in de beteekenis van: ‘Schiet wat op met je werk!’ Een algeméen gerichte roep is de accentvorm: Háel náe je! - Een korte bevelvorm bij het ‘schieten’ van de ‘reep’, tot dengene gericht, die de netten staat op te halen, is: ‘Haelóp!’ en evenzoo bij het roeien, het bevel om voorover ‘in de riemen te vallen’ (Als ze de riemen ‘halen’, is het: ‘Gelíjk!’)Bij het ‘hiewe’ (Eng. to heave), met versterkend praefix ‘ophiewe’, d.w.z. het opwinden van een last, vat of ton zout (met de winss = windas) is het bevel: ‘Hiev ópp!’ Aan boord is het algemeene bevel om haast te maken: ‘Skiet óp!’ of ook wel ‘Maek óff!’ (een collegiate adhortatief is: Ofmàeke jongéss...!) ‘Skiet óp’ wordt in bijzondere opwinding rhythmisch gevarieerd tot den zeer bewogen ‘intensieven’ herhalingsvorm: ‘Skie(t)óp, skie(t)óp, skie(t)óp!’ - Men duwt elkaar | |
[pagina 238]
| |
op zij bij het werk met: ‘Gae wéch!’ - veel minder ‘fel’ is de vorm: ‘Gàet eres uitte wéechGa naar voetnoot1)!’ - Een energieke alarmroep is: Mànne kom úít...! Wanneer het commando een handeling met een bepaald object betreft, wordt de zin met dat object uitgebreid. Men handhaaft echter de onmiddellijke verbinding van het werkwoord met het scherpe stootende bijwoord. Er ontstaat aldus een rhythmische vorm, die de beweging symboliseert, als bijv. in ‘Zet ópp de vlàgge!’ rhythmisch voor de beweging van het snelle ophalen. Wanneer er haast bij is, zegt men: ‘Slae úitt die kègge!’ ‘Slae wéch die kègge!’ -, want immers, men kan toch als er haast bij is, niet zeggenGa naar voetnoot2): ‘slàet die kégge dèr es úit!’ Een ‘jongen’ krijgt het ook kort en bondig naar z'n ooren: ‘Ridder óp de bòel!’ - Weer een verlengde, fraaie rhythmische vorm is, bij het ‘halen’: ‘Win ópp; het wànd op de roll’ (= zoover dat het op de rol begint te komen). Een ‘inwendige’ versterking zit in een ander bevel bij het ‘halen’: ‘Hael óver je hòofd!’ (Let op het ‘hoofd’ van de netten, dat daar aankomt: dat moet je met zorg overhalen). De aandacht van den toegesprokene wordt nl. gespannen door het bezitt. voornw. je, dat hier ‘kracht bijzet’.Talrijk zijn aan boord de imperatieven in den korten vorm van een voorzetselbepaling of een groep met een bijwoord. Wanneer de netten worden binnengehaald (getrokken), wordt door een uitkloppende beweging de haring uit de netten ‘əskaekt’, men trekt en ‘skaekt’ afwisselend. Men trekt het volle net telkens tot aan de handen der ‘skaekers’ en roept daarbij, wanneer er veel haring in zit, waarschuwend: ‘Tóttə hàndjies!’ Dit is een signaal, niet een eigenlijke imperatief. Een aardige uitroep van verrukking als bij het ‘skaeke’ een net binnen boord komt met véel haring erin, is, in denzelfden rhythmischen vorm: ‘Dát nètje!’ - Zoo ook het signaal van den ‘bolleman’, als hij de haring voor de haringpakkers (-leggers) in de bak gooit: ‘In de bàk!’ - Wanneer bij het ‘skiete’ een van de twee nettenruimen leeg is, roept men ‘hálve vlèet!’, evenzoo wanneer bij het ‘halen’ de halve vleet buiten boord is. Wanneer de zeilen ‘aan den wind’ komen, d.w.z. gaan sláan doordat de wind te veel van voren in komt waaien en de zeilen dus niet meer ‘dragen’, waarschuwt men den roerganger dat hij zijn maatregelen neemt: ‘Án de wìnd!’ - Een dergelij k signaal zou dringender bevel worden door den accentvorm: ‘Án de wínd!’ Zoo het | |
[pagina 239]
| |
bevel: ‘Uìt de wéech!’ - ‘Kòk te víer! (= Ga de kachel opstoken). - ‘Twie màn te wácht!’ - ‘Lòstíe!’ (= los die! Idem: ‘Laetcháen!’) wanneer men een ton in het ruim wil bergen en beveelt dat de man bóven loslaat. Daarentegen het signaal, dat de einden van het onderhanden zijnde net niet aan het volgende zijn ‘gelengd’: Lósse lènge!’ (Hier zijn de lengen lós!) Verder: ‘Mast úit!’ ‘Fok ín!’ ‘Klùifhout úit!’ ‘Klàane fok ín, stòrremfok óp, en 't zââl 'n!’ kník!’ Een signaal in zangvorm is substantief geworden, een der benamingen van den ‘oorlam’: ‘Asset déur de wind en was (d.w. dat men door den wind stak of wendde over den anderen boeg) dan haâijə-zə op-tie zaâlvaertuige veul mannetjies nòodig, in et leste dassə deje was-te bezaenskoot an haele. Assət dan kauwd was, in soms 's winters vrieze, dan riep-te stierman met-te vles in z'n hande ‘Bezaanskoot án!’ In dattis ál zoo van lieverlee ov-əkortət tottə-ze -n-en borreltje 'n skoot-an nomde.’ - ‘Off!’ is een geroepen signaal, dat de ton aan de haken is gepikt en van dek-‘off’ in het ruim kan worden gevierd, tevens een bevel. Ironisch voegt men er dan voor het uitvieren van het rhythme aan toe: ‘Off... mittə liefde!...’ Bij manoeuvres of bij werk van een groep met een voorwerker worden er in roepvorm signalen gegeven, die den vorm van het imperatieve werkwoord kunnen hebben, maar niet het kenmerkende energieke accent van het commando of bevel. Zoo wordt bij de manoeuvre van ‘dichter aan den wind houden’ geroepen, of liever: gezongen met twee gerekte woorden ieder met hoogen toon en met gelijk accent: Hou bij! Hos bij! - De gekaakte haring wordt door den ‘bolleman’ weggehaald, wanneer de kakers een mand vol hebben; ze roepen dan het signaal: Hael... off...! Is de bolleman nog niet in staat de mand weg te halen, dan antwoordt hij: Haut-te hand...! een oude term, in oorsprong: ‘Houdt te hand!’ nl.: ‘Houdt de haring die gekaakt is maar even in de hand.’ De roep dat het eten klaar is, luidt: ‘Skáft kók!’ In oorsprong is het een bevel aan den kok: temidden van het werk vinden de mannen even gelegenheid om te eten, dus moet de kok het eten ‘schaf(t)en’ (het is dan ‘schaf (t)tijd’). We merken op dat ook in deze signalen de grammatische vorm van den zin is verkort: het vanzelfsprekende object is verzwegen. Een waarschuwend sein (als van wit- of blauwkielen met een kar op een perron) is: Pássop de hánde...! eveneens met hoogen toon. Iets dringender is de eigenaardige roep: Je líjf errís! (eig. Pas eens op je lichaam). Vroeger hebben we al eens genoemd: Héb stúidie! (Pas op, er komt wat aan). De vorm met eer dalend dan stijgend rhythme, den toon gelijkmatig | |
[pagina 240]
| |
en hoog, gepaard aan den infinitief-vorm vinden we o.a. in het gesplitste signaal: Míddelfok ópsette..., en stáff-fók! Terwij1 men tot den ‘jongen’ of in opwinding tegen ouderen kortaf zal commandeeren: Skiet óp! - zal de schipper tot de ‘mannen’ zeggen: Ópskiete mánne! - een ‘signaal’ met een onbepaald werkwoord en een egaal rhythme. Nog gemoedelijker, eigenlijk in den adhortatief, zal hij collegiaal aandringen op haast in dezen vollen zinsvorm: Nou jonges, metter haest die kantjes dichtslaen, en dan skiete! Het is nu nog van belang, de grammaticaal-omschreven vormen van den imperatief te toetsen aan de functie en, zoo het met de functie in verband staat, den rhythmischen en tonalen vorm. Met den imperatief van het hulpwerkwoord laten zijn er veel commando's met den stijgenden vorm: Laet cháen 'ət ròer! Laet lóope de stàffok! - Een prachtig staaltje van een gezongen rhythmischen zin is: Laet ssákke de zàale in 't hóll... néér! - Andere korte vormen: Laet wárre maer! (= laat de mast maar achterover loopen). Laet cháen! Voor dit laatste is ook een Engelsche vorm zeer gebruikelijk, bijv. bij het uitzetten van de trawl: Lekkó! Lèkko vóor! - Gemoedelijker is weer: Láet maer kómme! - Met de derde persoon van het voornaamwoord is de accusatief regel in de beteekenis van ‘laten’ = vrijlaten, toelaten: Laet əm maer gáen! hij retsən aagə wel! Bij onderscheidenden nadruk: Laet ssíjn dat iet doen! - Daarentegen bij het uitspreken van wensch of waarschuving (wanneer dus het pronomen vooral als subject bij den infinitief wordt gevoeld): Laet ie óppasse! Ook in de typisch Hollandsche emphatische mededeeling: En láet ie ət nau tóch edaen hebbe! De eerste persoon enkelv. staat in een bereidverklaring in den nominatief; zooals men iemand die zwaar werk heeft, aflost met: Laed-ík eris əffe!Ga naar voetnoot1) Laed-ík maer! - Ook in de negatieve dreiging of resignatie: Laet-ək m'n iet kwáed en màeke! - Ook in de 1ste pers. meerv.: Laete we 't st ín zien te krijge (de vleet nl.) Lae-wə dát doen. - Er is een stereotype overgang in het gesprek, met zwaar accent op Laet: Láe-we ris kijke.... dat was in de winter van tnegentəch. Lae wə ris sien, dat was 'n broer van mə Lee-snaertje.De nominatief staat ook in: Kijk ie holle! Hoot ie skraeuwe! Met nadruk op het subject: Kijk síjn əris nijdəch weze! en Kijk híj əris nijdəch weze! In het Katwijksch zijn ook zeer gebruikelijk de hulpwerkwoorden van het duratief aspect, in de modale bijfunctie van de ergernis: Blijf nau maer íet séure! Stáed iet soo te béve! Zit nou maer íet te knijpe! | |
[pagina 241]
| |
Lég iet te líege, kaerel! Léch toch al mar iet te slaen! Deze laatste zin was een der ‘vertalingen’ van: ‘Niet meer slaen!’ Andere echt-Katwijksche vormen voor dezen prohibitief zijn: Hou óp! - Hou óp mittat slaen! Skai úit mit slaen! Hou óp mittat chesláe! - Andere gewone hulpwerkwoorden in indicatieve zinsvormen met verbiedende, gebiedende en adviseerende functie zijn: Wo'jə stíl weze? (=Wil je...) Wo'jə 't láete? Dat mòjje láete, of ik skouw je wáer! Zoo gauw asje de laait (vuurtorenlicht) ziet, mòjjə me waerskouwe. Ook in figuurlijken zin: Je mot alléen de mast mar op sien te haele! (Red je zelf! Zie je er maar uit te redden). Het oude hulpwerkw. der verwensching is bewaard in: Je zèl in d'hél brande! - Algemeen is ook: Je moch je wel skáeme! Je mòs je skáeme! Omschrijvende zinsverbanden van het bevel zijn: Maek dat je van die plank of ben. (Ga van die plank af). Kijk uit dat je 't iet laet falle! Wees wijzer in gae d'r iet nae toe! Neem jij de kist en brengt əm nae bovene. - Omschrijving van een waarschuwing is: Denkterom wat je doet! In bijzinvorm: Az je dát toch doet! Zoo is een oud signaal: Az je hòvetje làalt! bestemd voor den ‘kok in 't ruim’ als hij de netten inhaalt (óverhaalt, nl. over de rol), en bezig is met het ‘hoofd’ van een net op te stuwen. Dit signaal zegt hem, dat hij, onmiddellijk als dat hoofd ‘ligt’, dóor moet trekkers, omdat er bóven ‘loos ligt’, voorraad netten klaar ligt. Deze zin is dus niet conditionaal meer, want de man boven wéet dat het hoofd al ligt. Hij geeft feitelijk de aanwijzing: Trek maar door! Zoo is er ook het signaal: Az je saaizing laalt! De imperatief kan worden versterkt door voorafgaande of volgende interjecties: 'n Beetje hárder, toe! Skáem je, toe! Jonges, gaene jollie d'r off, toe! (Dit toe! kan het bijwoord, maar ook wel een ouder dot dóe! zijn). Een eigenaardige uitroep vóor een bevel is: Jowâêi, kom eris bier! Een gemoedelijk en liefderijk advies aan een kind of een oudje wordt beëindigd met het gerekt en stijgend gesproken hòòóór! Een analytische vorm van ‘Kom hier heen!’ is ‘Híer, kom dútGa naar voetnoot1) op! Ten slotte: Behalve de optatief ‘Haai-je-n-ət 'm maer iet ezaad! - komt in het Katwijksch de bekende imperatieve vorm van het plusquamperfectum voor: Háai me dan ook waer eskouwd! Wel, háai ət maer edaen! Wás-tan toch foor den dág ekomme! G.S. OVERDIEP |
|