Onze Taaltuin. Jaargang 5
(1936-1937)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Van vrijen en vrijers I
| |
[pagina 167]
| |
‘Ik beminde u oprecht, nu durf ik het u wel zeggen...’ Zoo zou ik dozijnen voorbeelden kunnen aanhalen uit het meerendeel der Vlaamsche schrijvers. Evenals zijn oom Guido Gezelle heeft Streuvels de gewoonte verouderde woorden en uitdrukkingen nieuw leven in te blazen; hij legt ze in den mond van zijn personages en dit brengt menig buitenstaander op een dwaalspoor. Omdat Streuvels' personages ze gebruiken, gaat men ten onrechte denken dat die woorden ook nog tot het levend West-Vlaamsch behooren. Bij beminnen komt daar nog bij dat de meeste Vlaamsche schrijvers beïnvloed worden door het Fr. aimer. Dit werkwoord is nog springlevend en neemt daarbij een groote plaats in in de Fransche taal: het is uiterst precies en tevens algemeen. Zoo kan het met talrijke beteekenissen worden gebruikt. Sedert het ‘verdeftigen’ en verouderen van ons beminnen hebben wij in het Nl. geen werkwoord meer dat kan vergeleken worden met Fr. aimer, D. lieben en Eng. to love of to like. En dat is jammer. De Vlamingen vooral voelen er het nadeel van. En daar zij taalkundig nog tamelijk zwak in hun schoenen staan, komen zij in hun proza vaak afgedraafd met beminnen waar men in 't Fr. wel aimer zou zeggen doch in 't Nl. een heel ander werkwoord zou gebruiken. In Zuid-Nederland stemt gaarne zien of gaarne hebben tamelijk algemeen overeen met hetgeen men in het Fr. onder aimer verstaat. In sommige streken gebruikt men ook wel het ww. houden van doch gaarne zien is de Zuidnl. uitdrukking, wanneer het gaat over genegenheid of liefde. In zijn Westvlaamsch Idioticon geeft De Bo duidelijke voorbeelden van gaarne hebben en gaarne zien, b.v. Hij heeft geern warm, Fr. il aime à avoir chaud. - Ik heb niet geern dat men mij verstrooit, Fr. je n'aime pas qu'on vienne me distraire. - Ik zie geern de kinders spelen, Fr. j'aime à voir jouer les enfants. - Ik zie geern dat de kinders spelen, Fr. j'aime que les enfants jouent. - Zij zien malkander geern. Hij is geern gezien van iedereen, Fr. ils s'aiment. Il est aimé de tout le monde. Wanneer Guido Gezelle in 1858 zijn Dichtoefeningen laat verschijnen, schrijft hij in zijn opdracht ‘tot de studenten van 't kleen seminarie te Rousselaere’ het zoo innige: O Landeken! o zijt maar kleen:
niet meerder zou 'k u geren;
en 'k zie u - zulk en is er géén -
en 'k zie u toch zoo geren!
In denzelfden bundel staat eveneens het overbekende: O 't Ruischen van het Ranke Riet waarvan de eerste strophe luidt: | |
[pagina 168]
| |
O! 't ruischen van het ranke riet!
o wist ik toch uw droevig lied!
wanneer de wind voorbij u voert
en buigend uwe halmen roert,
gij buigt, ootmoedig nijgend, neêr,
staat op en buigt ootmoedig weêr,
en zingt al buigen 't droevig lied,
dat ik beminne, o ranke riet!
Hier zien we hoe Gezelle de specifiek Westvlaamsche wending al buigen ((Nl. al buigend) te pas brengt doch daartegenover het uit de volkstaal verdwenen ww. beminnen weer ophaalt en dit papieren woord zelfs ‘verwestvlaamscht’ in den uitgang. In Loquela vermeldt Gezelle de uitdrukking geern zien met de beteekenis van streelen, liefkoozen: ‘Ziet e kee' papa geern, met uj' handtjes’. Dat is: Streelt papa, strijkt hem lieflijk met uwe handtjes, omtrent zijn' kaken. Geh. Kortrijk, van eene moeder, t'heuren kleenen kinde.’ In Belgisch-Limburg o.m. te Hasselt wordt streelen of liefkoozen uitgedrukt door aaien en door liefhouden. Een moeder zal b.v. aan haar kindje zeggen: ‘Had mich 's leif!’ Nl. aai mij eens. Het Rheinisches Wörterbuch i.v. gern vermeldt daarvoor: einen gern halen (halten), liebkosen. Cornelissen en Vervliet (Idioticon van het Antwerpsch Dialect) geven de spreekwijze: ‘Andermans kinderen gèren zien, een meisjesgek zijn, achter het vrouwvolk loopen.’ Doch het is niet enkel in het Zuidnederlandsch dat gaarne zien zeer gebruikelijk is, ook in het Waalsch bestaat het equivalent vèy vol' tî, letterlijk in het Fr.: voir volontiers en beteekenende: houden van, liefhebben. Zoo vermeldt Prof. J. Haust in zijn degelijken Dictionnaire Liégeois (Liège, H. Vaillant-Carmanne, 1933) i.v. vèy: i veût vol' tî lès crapôdes, il aime les filles; i s' vèyèt vol' tî, ils s'aiment. Op het woord vol(e)tî, volontiers, lezen we bovendien: i m'veût vol'tî, il m'est favorable, il me témoine de la sympathie; il oûveûre vol'tî, il aime le travail; dji magne vol'tî dèl salade, j'aime la salade; vos-èstez vol'tî gaye, vous aimez à être bien mise. In het Nederlandsch luiden de drie laatste voorbeelden: hij werkt gaarne; ik eet gaarne sla; gij zijt gaarne net (gekleed). EldersGa naar voetnoot1) heb ik reeds herhaaldelijk gewezen op de talrijke punten van overeenkomst tusschen de Vlaamsche en de Waalsche volkstaal. We zullen ook in dit artikel de gelegenheid hebben om daar nog meer voorbeelden van te geven. | |
[pagina 169]
| |
In het Duitsch is sich gerne sehen een synoniem van lieben. Het Rheinisches Wörterbuch vermeldt op het w. gern: ‘b. präd. gebraucht; einen (etwas) gern haben = lieben; durch diese Wend. wird das in der reinen Mundarten fehlende “lieben” durchaus ersetzt; ech han dat Mädche g.; die zwei han sech g.; he hät sech g.; auch sech g. sehn, Ripuarisch, Allg. ...Redensart: Wat sich g. hät, leck sich Köln. ...Etwas g. haben, lieben, g. sehen, g. auf sich wirken lassen; et Kettele (Kitzeln) han ech net g.. ech han et g., wann ühr mech besökt;...’ Het Duitsch, het Waalsch en het Nederlandsch staan dus zeer dicht bij elkaar wat het gebruik van gaarne, gern en vol'tî betreft. Wie veel van een meisje houdt is er op verzot. In het Zuidnederlandsch zegt men zot zijn van of naar iets of iemand. In het Waalsch hebben we eveneens het ww. assoti waarvan het verleden deelwoord met dezelfde beteekenis als in het Nl. wordt gebruikt: il è-st-assoti après lèy, Fr. il est follement épris d'elle; èlle èst reûde sote di lu, Fr. elle raffole de lui; (Zie Haust, o.c.) Van iemand die minziek is zegt men in Vlaamsch-België dat hij het zot in den kop heeft. In het Waalsch zegt men evenzoo avu l' soterèye èl tièsse, Fr. avoir l'amour en tête. (Zie Haust, o.c.) Nu we klaar zijn met liefhebben of beminnen kunnen we een stapje verder gaan en ons aan 't vrijen zetten. Het ww. vrijen wordt op heel vele plaatsen gebruikt in Vlaamsch-België, al zijn er ook streken waar het totaal onbekend is als b.v. het Zuiden der provincie Limburg. Op andere plaatsen komt het voor naast verkeeren en dan gebeurt het wel eens dat er een klein verschil ontstaat in de gevoelswaarde. Op de meeste plaatsen zegt men: vrijen met iemand. Alleen De Bo (o.c.) vermeldt vreien als bedrijvend en onzijdig werkwoord en Streuvels schrijft dan ook afwisselend: een meisje vrijen en met een meisje vrijen. Het Noordnederlandsche: naar of om een meisje vrijen, heb ik tot nog toe nergens aangetroffen in Vlaamsch-België. Verkeeren is interessanter in taalkundig opzicht en daar is dan ook wat meer over te zeggen. In West- en Oost-Vlaanderen beteekent dit ww. eveneens: waren (gezegd van geest of spook). De Bo (o.c.) geeft als voorbeeld: Er verkeert een geest op het kerkhof. Het verkeert daar (het spookt daar). Is. Teirlinck (Zuid-Oostvlaandersch Idioticon) vermeldt: Alle nachte verkeerdege dor e wit konijn. De Bo geeft verder verkeer, onz. en verkeersel onz. met de beteekenis van spook: Er is een verkeer in dat huis. Ik heb dat verkeersel gehoord en gezien. Tevens vermeldt hij: verkeer, onz. Iemand met wien men | |
[pagina 170]
| |
omgang heeft, bezonder met het inzicht van te huwen, minnaar, minnares. Haar verkeer is verongelukt. Verkeersel, onz. omgang dien men heeft met elkander, bezonder met het inzicht van te huwen, vrijagie. Een slecht, een zondig verkeersel. Is. Teirlinck (o.c.) geeft als afleidingen: Verkeerdere, m. vrijer; verkeerenge, vr. Cornelissen en Vervliet (o.c.) vermelden verkeeren met de beteekenis van vrijen en wijzen er op dat men zegt in het Antwerpsch dialect: met iemand verkeeren. Zij geven nog het substantief verkeer, m.: verkeering, vrijage. 'Nen te lange verkeer deugt nie'. Het Fr. ww. fréquenter beteekent: geregeld bezoeken, omgaan met. Al wie jong is of jong geweest is, zal onmiddellijk begrijpen dat uit zulk een beteekenis onvermijdelijk vrijage moest vol gen. In het Doorniksch Waalsch zegt men dan ook: i fréquente em' soeur, Fr. il courtise ma soeur, Nl. hij vrijt of verkeert met mijn zuster; il fréquente, Fr. il courtise, Nl. hij vrijt. (Zie Is. Dory: Wallonismes, Liége, 1878, p. 140) In het Belgisch en vooral Brusselsch Fransch hoort men vaak: ils fréquentent, Nl. zij vrijen, zij zijn verloofd, Fr. ils sont fiancés. Zuiver Vlaamsch klinkt de wending: il fréquente avec ma soeur, Fr. il courtise ma soeur, welke heelemaal niet zeldzaam is in het Waalsch en in het Brusselsch Fransch zelfs van de beste kringen. In het Luiker Waalsch luidt vrijen hanter. (Zie Haust, o.c.) Zoo zegt men er: hanter 'ne crapôde of hanter avou 'ne crapôde, vgl. Nl. een meisje vrijen of met een meisje vrijen; hantèdje, vrijage; hanterèye, het vrijen; hanteû, vrijer. In het Fransch beteekent hanter 1. omgaan met, bezoeken, en 2. spoken in. Breng daarmede in verband de Fransche zegswijze: dis-moi qui tu hantes, je te dirai qui tu es, Nl. met wien men verkeert, wordt men geëerd. Verder Fr. une maison hantée, Eng. a haunted house, Nl. een spookhuis. Denk nu eens na over hetgeen wij hierboven geschreven hebben naar aanleiding van het Westvlaamsche verkeeren, verkeer en verkeersel en gij zult onmiddellijk het verband opmerken tusschen deze woorden en het Luiksche hanter, het Fr. hanter, het Eng. to haunt en het Nl. verkeeren. Hierboven hebben we dus gezien dat men in het Waalsch en in het Belgisch Fransch zegt hanter avec, fréquenter avec terwijl die werkwoorden in het echt Fransch overgankelijk zijn en er trouwens niet met den zin van vrijen worden gebruikt. In het Fransch heeft courtiser deze beteekenis doch is eveneens overgankelijk, b.v. courtiser une jeune fille. In het | |
[pagina 171]
| |
Belgisch Fransch zegt men echter zoo goed als algemeen: courtiser avec une jeune fille. Vergelijk daarmede de Nl. vormen: verkeeren met, vrijen met. De Antwerpenaar Willem Ogier (1618-1689) zeide reeds cortiseren met in zijn Seven Hooftsonden: ‘Hoe sal ick cortiseren met myn Maitresse? Met die schoon, rijcke, wel begaefde’ (Aangehaald door het Wdk. der Nl. Tl. i.v. mares.) Een eigenaardige Zuidnederlandsche benaming voor vrijen is caresseeren. Dit werkwoord wordt vooral gebruikt in het Zuiden van Belgisch- en Nederlandsch-Limburg. In Belgisch-Limburg treft men het aan in en om den driehoek gevormd door de steden Hasselt, Sint-Truiden en Tongeren. Daar kent men niet enkel caresseeren doch ook nog caressatie en gecaresseer voor vrijage, caressant voor vrijer, en het ww. opcaresseeren, gezegd van een meisje dat zich verliefder en ondernemender aanstelt dan haar vrijer. J.F. Tuerlinckx (Bijdrage tot een Hagelandsch Idioticon) vermeldt dezelfde woorden voor het Hageland. Ik vermoed dat hij die Hagelandsche gemeenten bedoelt welke aan Limburg grenzen, want in het overige deel van het Hageland heb ik nergens sporen gevonden van caresseeren en zijn afleidingen. A. Rutten (Bijdrage tot een Haspengouwsch Idioticon) vermeldt caresseeren eveneens voor Haspengouw en bovendien iemand veel caresse doen: iemand veel vriendschap bewijzen. Bij Cornelissen en Vervliet, o.c., worden caresseeren en caressant voor vrijen en vrijer opgegeven, zooals altijd zonder vermelding van plaats. Weer vermoed ik dat het Antwerpsche gemeenten geldt die aan Zuid-Limburg palen. Doch wat mij verdacht voorkomt is de vermelding: bedrijvend ww. en het voorbeeld: Hij caresseert de dochter van de' smid. Tot nog toe heb ik overal aangetroffen: caresseeren met een meisje. Dat voorbeeld van Cornelissen en Vervliet komt mij zeer onwaarschijnlijk voor. In Nederlandsch-Limburg vinden we carresseere voor het Maastrichtsch (C. Breuls, Vademecum handelend over Maastrichtsch dialect, Maastricht, 1914), karresseiere voor het Sittardsch (L. Van der Heyden, Zittesjen A.B.C. 1927) en caresseere, vrijen, en caressant, vrijer, voor het Valkenburgsch (Th. Dorren, Woordenlijst uit het Valkenburgsch Plat, 1917). Willen we nu de taalgrens even oversteken en een uitstapje doen naar het Walenland. In Waalsch-Brabant o.m. te Piétrain bij Geldenaken, zegt men carèssî avou, vrijen met; carèssî wordt eveneens gebruikt met de beteekenis van vrijen te Faulx (prov. Namen) en te Fleurus (prov. Henegouwen). | |
[pagina 172]
| |
In het Rijnland kent men volgens het Rheinisches Wörterbuch: Karessen, Schmeicheleien; äm (einem) Karessen machen; karessieren, an einem Mädchen karessieren, freien (das Wort gilt als feinerer Ausdruck); Karessierstengel; verächtl. galanter, gestriegelter Bursche; einer, der an allen Mädchen karessiert; Karessant, Freier, Liebhaber; Karessasch, Liebschaft en die Karessiererei of der Karessier. De term caresseeren en zijn afleidingen zijn dus tamelijk verspreid in België en in het Rijnland. Wie nu over die woorden wil ingelicht worden, neme niet zijn toevlucht tot het Wdk. der Nl. Tl. Ze worden er niet eens in vermeld! En toch zou het de moeite geloond hebben enkele paragrafen aan deze vreemde woorden te besteden. Caresse en caresseeren zijn internationale termen die ook in het Nederlandsch hun rol hebben gespeeld, en niet enkel in het Zuid- ook in het Noordnederlandsch. Uit het Lat. carus ontstond het Middeleeuwsche caritia. Du Cange geeft er een voorbeeld van uit 1288 en vertaalt het door: Blandities. Uit caritia ontstond het Ital. carezza ‘liefkoozing’ en carezzare ‘liefkoozen’; deze twee woorden werden in de 16de eeuw overgenomen door de in liefdesaangelegenheden zeer bedreven Franschen en nu begint voor caresse en caresser een zegetocht door gansch Westelijk Europa. E. Huguet vermeldt in zijn Dictionnaire de la Langue française du 16e siècle: caresse (1545), caressement, caresser ‘traiter avec affection, bienveillance’, caresser quelqu'un de ‘lui témoigner sa reconnaissance’, caresseur de ‘témoignant de l'amitié à’, caresseux ‘amical, gracieux, amiable’. Reeds in de 16de eeuw komen caresse en caresseeren voor in het Nederlandsch. Zie J.J. Salverda de Grave: De Franse Woorden in het Nederlands (Amsterdam, 1906) p. 84, 136 en 229 waar echter niets gezegd wordt over de beteekenis welke die woorden toen in het Nederlandsch hadden. Moet men uit dit stilzwijgen besluiten dat ‘zij vermeld zijn in de betekenis - of betekenissen - die zij uit Frankrijk hebben medegebracht’? Kiliaan geeft in zijn Appendix peregrinarum dictionum: Caresse. Blanditiae, illecebrae, adulatio. Caresséren. Blandiri. En in de Synonymia Latino-teutonica lezen we op Blandiri, vleien, vleeuwen, fleemen... flandricè caresseeren;... De twee Fransche woorden zijn natuurlijk ook overgewaaid naar Duitschland als Karesse en karessieren. Fr. Seiler (Die Entwicklung der deutschen Kultur im Spiegel des deutschen Lehnworts, Halle 1925, 4. Tl. p. 151) vermeldt reeds Caressierer uit het jaar 1572 en Karesse uit de 17de eeuw. Uit dien tijd dagteekenen eveneens de Fransche leenwoorden: | |
[pagina 173]
| |
kurtesieren, favorisieren, pussieren, flattieren, adorieren waarbij in de 18de eeuw nog komen: kokettieren en scharmieren. Waaruit nogmaals blijkt dat op het ‘Gebiet der Liebe und Galanterie im engeren Sinne, die Franzosen von jeher Meister und Muster gewesen sind...’ (Fr. Seiler, o.c.p. 151). De Engelschen schijnen wat later dan Nederlanders en Duitschers te hebben leeren ‘caresseeren’. Het New English Dictionary vermeldt het eerste voorbeeld van het substantief caress uit 1611; het ww. to caress komt nog wat later evenals caressable en caressing; caressant, caressive en caresser verschijnen eerst in de 19de eeuw. Opmerking verdient dat het Fransche leenwoord caresse in geen taal zooveel afleidingen heeft gevormd als in het Engelsch. In de Skandinavische talen treffen we aan: Deensch: karesse, liefkoozing, karessere, liefkoozen. De twee leenwoorden schijnen thans verouderd. Zweedsch: karess, liefkoozing, karessera, liefkoozen, karessering, liefkoozing. Noordsch: karessere, liefkoozen en het mv. karesser in de uitdrukking gjöre karesser paa, veel drukte maken van. Ook in het Poolsch heeft men een leenwoord karesować, liefkoozen. Hoe staat het nu met de beteekenis van Fr. caresse en caresser. In 1690 schreef A. Furetière in zijn Dictionnaire universel op het mv. caresses ‘Démonstration d'amitié ou de bienveillance qu'on fait à quelqu'un par un accueil gracieux...’ Dat is reeds wat anders dan liefkoozen en dat brengt ons zoo stilaan tot de vrijage. G. Cayrou (Le Français Classique, Lexique de la Langue du 17e siècle, Paris, 1923) verklaart het zeventiendeeuwsch mv. caresses als: amabilités, marques extérieures d'affection, soins, égards, etc. Hij voegt er aan toe: Le verbe caresser exprime la même nuance. Of het ww. caresser in de 17de en 18de eeuw ook de beteekenis van vrijen had in het Fransch, durf ik niet beweren. Doch wel durf ik zeggen dat het die beteekenis had in het Nederlandsch. Immers in het eerste deel van Thirsis Minnewit, bestaande in een verzameling van de aangenaamste Minne-Zangen en Voysen (t' Amsterdam, z.d.) treffen we op bl. 16 een liefdeliedje aan waarin caresseeren ontegensprekelijk de beteekenis heeft van vrijen. Hier volgen de eerste twee strophen: Och Clarind myn uytverkooren,
Wilt dog eens myn klagt aenhooren,
Schoone Meit, schoone Meit,
Uyt een regte zuiverheid,
Want de stralen van uw oogen,
| |
[pagina 174]
| |
Hebben myn altyd bewoogen,
Tot de min, Tot de min,
Ach myn over schoon Godin.
Jongman vertrekt met u lammenteeren,
Want u persoon staet my niet aen,
Gaet na een ander Maegt caresseeren,
Die u wil beter ten antwoort staen,
Ik heb geen lust om te trouwen,
Laet myn gerust, 't mogt myn berouwen,
Gaet minnaer daer gy u vonken blust.
Hier komt caresseeren na letterlijk overeen met vrijen naar. Al is dit deel van den bundel niet gedagteekend, toch moeten wij het omstreeks het jaar 1700 plaatsen. Immers het derde deel van dien bundel verscheen reeds in 1726 als ‘verbeetert’. Op p. 107 van denzelfden bundel wordt het ww. caresseeren nogmaals te pas gebracht in een liedje op een bedrogen echtgenoot. Hier volgt de tweede strophe: Sinjeur ging uit het Land,
Om Koopmanschap te dryven,
Terwyl komt een Galant,
By juffrouw die te zamen wel,
Malkander karesseeren,
Door het Minnespel.
Dit karesseeren beteekent eerder liefkoozen. In het Duitsch komt de beteekenis vrijen niet enkel voor in het Rijnlandsch. Immers in het Deutsches Wörterbuch lezen we onder caressieren, blandiri, liebkosen ...‘seit dem dies unschuldige wort unter das volk gedrungen ist und das deutsche lieben, zum liebchen, schatz haben fast verdrängt hat, wurde es der vornehmen welt roh und verleidet’. Caresseeren met de beteekenis voor vrijen komt dus voor in het Zuiden van Belgisch- en Nederlandsch-Limburg, in Waalsch-België, in Duitschland en moet vroeger ook in Noord-Nederland bekend zijn geweest. Van Limburg gaan we nu naar West-Vlaanderen en daar vinden we een eigenaardige uitdrukking voor vrijen, namelijk te minninge gaan. De Bo vermeldt ze niet doch in Loquela van Gezelle lezen we: ‘Minninge, de = Het minnen, het verkeeren. Hij gaat te minninge naar de dochter van den wagenmaker. Geh. Belleghem.’ Gezelle voegt er ironisch aan toe: ‘Hedendaags heet men dat “liefdesbetrekkingen onderhouden” en “het hof maken”. Faire la cour! 't Staat in Kramers.’ | |
[pagina 175]
| |
A. De Cock (Spreekwoorden en Zegswijzen over de Vrouwen, de Liefde en het Huwelijk, Gent, 1911, p. 130) vermeldt bovendien minninge maken = vrijen, voor Avelgem; dit is nu juist de gemeente waarin Stijn Streuvels een groot deel van zijn jeugd heeft doorgebracht. Het is dan ook niet te verwonderen dat er in Streuvels' werk, inzonderheid in zijn Minnehandel, heel wat ‘minninge gemaakt’ wordt Het Wdk. der Nl. Tl. vermeldt bij minnaar, minnares, minnarij, minnen dat deze termen thans in Noord-Nederland onbekend zijn in de levende taal. Ze zijn al even verouderd in Zuid-Nederland; behalve de uitdrukkingen minninge maken of te minninge gaan, welke nog gebruikelijk zijn rondom Kortrijk, en het door De Bo vermelde adjectief bemindelijk, zijn minnen en beminnen met hun afleidingen uit het levende Zuidnederlandsch verdwenen. De Vlaamsche schrijvers daarentegen, en inzonderheid Stijn Streuvels, gebruiken die woorden nog voortdurend. Ze leggen ze zelfs in den mond van hun personages. Daar zijn nog enkele andere uitdrukkingen waarmede men in België het vrijen aanduidt. Zoo geeft A. Rutten, o.c. klappen met de beteekenis van vrijen, b.v. met iem. klappen. In het Zuidnl. beteekent klappen over het algemeen: spreken, praten. In het Haspengouwsch is daar nog de beteekenis van vrijen bijgekomen. In het Waalsch hebben we het ww. d'viser, Fr. deviser, Nl. kouten, keuvelen. Het Waalsche ww. heeft als eerste beteekenis praten en dan vrijen. Zoo b.v. zegt men te Faulx (kanton Andenne, provincie Namen): elle a longtins d'visé avou Pierre, Nl. ze heeft lang met Piet gevrijd. Te Fleurus (Henegouwen) kent men eveneens die beteekenis van d'viser, bovendien wordt het ww. causer Nl. kouten, praten, daar eveneens in dien zin gebruikt, b.v. elle cause avou li, Nl. zij vrijt met hem. H. Forir (Dictionnaire Liégeois-français, Liége, 1866) en Is. Dory, o.c. p. 140 vermelden eveneens het ww. konvairsé, Fr. converser met de beteekenis van vrijen, b.v. mi fi vou konvairsé li fèie dè cincî, letterlijk in het Fransch: mon fils veut converser la fille du censier (fermier). J. Haust, die voorzeker de beste kenner is van het Luiker Waalsch, heeft bedoeld ww. echter niet meet in dien zin aangetroffen. In het Antwerpsch dialect (zie Cornelissen en Vervliet, o.c.) heeft het ww. stouwen de beteekenis van drijven, leiden, b.v. verkens stouwen; de koeien naar de wei stouwen. Vandaar de figuurlijke beteekenis van: met iem. gaan, verkeeren en ten slotte vrijen, vooral met het bijdenkbeeld van een spoedig huwelijk, b.v.: Ge zij' zoodanig aan 't stouwen: wanneer is 't bruiloft? In het Haspengouwsch en in het Hagelandsch heeft leiden de beteeke- | |
[pagina 176]
| |
nis van vrijen, b.v. Hije läädt bij da mäske, hij vrijt met haar, (zie Rutten en J.F. Tuerlinckx, o.c.). In het Hasseltsch gebruikt men het ww. leen, leiden, om aan te duiden dat een minnaar erg verliefd is en zich vaak in 't publiek vertoont met zijn verloofde, b.v. hije hit doa zoelang bè geleet, hij heeft daar zoolang mee geleid. Eveneens in het Haspengouwsch en in het Hagelandsch beteekenen bijeengaan en bijeenloopen vrijen, b.v.: Dije jong en da maske gouen al jouëre bij diën, die jongen en dat meisje vrijen al jaren met elkander. Zie Rutten en Tuerlinckx s.v. bijeengaan en bijeenloopen. Bij dit laatste woord doet Tuerlinckx opmerken: ‘Bijeenloopen verschilt van bijeengaan daarin, “dat het eerste op eene minder gepaste wijze geschiedt dan het tweede”. In de twee laatstgenoemde dialecten kennen we eveneens de uitdrukking iem. aan de hand hebben voor vrijen, b.v.: I maske, inne joĕing oan de hand hämme, met een meisje, een jongen vrijen. Cornelissen en Vervliet vermelden nog voor het Antwerpsch dialect: ‘E meisken oppassen’, wordt schertsend gezeid voor: Met een meisje ‘verkeeren, ze vrijen.’ In het Nederlandsch zijn oppassen en oppasser verouderd met de beteekenis van: het hof maken, de cavalier van een dame zijn en van minnaar. Zie Wdk. der Nl. Tl. s.v. oppassen en oppasser. In zijn Bijvoegsel aan het Algemeen Vl. Idioticon vermeldt Schuermans s.v. pronken: ‘in de omstr. van Vilvoorde bet. pronken, vrijen, verkeeren.’ Verschillende Vilvoordenaars die ik daarover ondervraagd heb, kenden echter dit ww. niet met de door Schuermans opgegeven beteekenis. Verder zij nog gezegd dat gaan of loopen met een beetje overal in Zuid-Nederland de beteekenis van vrijen hebben. Op de meeste plaatsen worden verschillende werkwoorden met de beteekenis van vrijen gebruikt. Zoo b.v. zegt Rutten, o.c., op het woord aanhouden: ‘Voor courtiser gebruikt men in 't Haspengouwsch: caresseeren, klappen, verkeeren, gaan met.’ Meestal is er een licht verschil in de gevoelswaarde van die verschillende woorden. Over Naar schouder zien of kijken wordt ook wel eens gezegd van een meisje dat begint te vrijen, o.m. in het Hasseltsch en in het Hagelandsch. Tuerlinckx, o.c., vermeldt: Da maske begint euver heur schaar te zien, dat meisje wordt minziek. De uitdrukking is trouwens ook in het Noordnederlandsch bekend. Met dezelfde beteekenis zegt men in het Hasseltsch: dee keik al onder ərrən hoët uit, die kijkt al onder haren hoed uit. | |
[pagina 177]
| |
Ook bijna algemeen verspreid in Vlaamsch-België is de uitdrukking kennis hebben met, vrijen met, en absoluut gebezigd: kennis hebben, vrijen, verloofd zijn. Zie Wdk. der Nl. Tl. s.v. kennis. We treffen ongeveer dezelfde uitdrukking aan in het Waalsch, zie J. Haust, o.c.: k(i)nohance, connaissance; il a fêt 'ne k(i)nohance, it a fait connaissance d'une jeune fille ou d'une femme, it courtise. In sommige gemeenten van Oost-Vlaanderen, zoo in Iddergem, gaan de boerenjongens die een oogje hebben op een meisje maar nog niet officieel verkeeren, bij de ouders van het meisje omstéken d.i. een pijp ontsteken. Is. Teirlinck, o.c., vermeldt op het woord ontsteken: Hie mag dor zij' pijpke' omsteken, hij wordt daar geduld en goed onthaald (door ouders en dochter). Zie ook Dykstra, Uit Friesl.'s Volksl. I, 203: De vrijer kwam... aan de deur en vroeg om zijne pijp te mogen opsteken. (Aangehaald in het Wdk. der Nl. Tl. s.v. pijp). De Bo en Schuermans, o.c., vermelden vensteren (wvl. veisteren, veinsteren): ‘Aan eene venster staan of liggen spreken. Wordt schertsende gez. van vrijers die 's avonds aan de venster gaan klappen met hun scheers (meisje)...’ Een eigenaardige Westvl. uitdrukking is teetje terten welke De Bo toelicht als volgt: ‘op malkanders tee'n treden, gelijk spelende kinders somwijlen doen om zich te verlustigen. - Dartelende op de tee'n van eene dochter treden om hare aandacht op zich te trekken en aldus met haar in gesprek te komen en kennis te maken... Het is op kermissen en dergelijke feesten dat er velen teetje terten.’ Onze-Lieve-Vrouw-Tertetee of Tertentee heet ‘in de omstreken van Thielt de feestdag van Onze-Lieve-Vrouw-Boodschap (25 Maart), op welken (dag) er een groote toeloop van volk is naar de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand te Meulebeke, en ter dier gelegenheid dikwijls minnenhandel begint bij de jongheden, en teetje getorten wordt.’ (Zie De Bo, o.c.). De Westvlaamsche schrijver Edw. Vermeulen heeft in het Brusselsch dagblad De Standaard van 10 Maart 1931 heel geestig beschreven hoe de boerenjongens in zijn jongen tijd hun liefdesverklaring aflegden door middel van een ‘teentjeterd’: ‘zoohaast hun poezeke ergens eene herberg instapte, trekhielden ze erachter, en, al dunne en blood en onnoozel doende en al parabels vertellend, naderden ze er zoo dicht mogelijk bij, en, voorzichtig, stif voorzichtig, geheel in 't duikertje gaven ze 't lieve kind een zacht terdje op de teenen... Dat noemde men “Teentjeterd” en dat was een liefdeverklaring in regel!’ Ook in Aalst gaat men nu nog op Zen Paaschdag naar de kermis van | |
[pagina 178]
| |
Erembodegem om zich ‘op zənən tee te loaten terren’ en aldus een ‘Zomerlief’ op te doen. Vrij algemeen in Zuid-Nederland is de uitdrukking: 't Is (fel, sterk, goed) aan met die twee, d.i. die twee zijn verliefd op elkaar. Het tegenovergestelde is: 't Is af met die twee. Zijn eveneens gebruikelijk: een oog(sken) op een meisje hebben, zin of goesting in een jongen of een meisje hebben, het op een meisje aanleggen, in de bovenste schuif bij een meisje liggen; deze laatste zegswijze beteekent: het meisje is verliefd op een jongen. In het Haspengouwsch zegt men van een meisje dat gevrijd wordt, dat ze aanspraak heeft, zie Rutten, o.c. (Bijvoeksel). Rutten vermeldt eveneens: Een boontje voor een meisje hebben, er op verliefd zijn. In Brabant zegt men zoo goed als algemeen: een ‘boeinke’ voor iemand hebben, d.i. iemand zeer genegen zijn, er op verliefd zijn. In Oost-Vlaanderen o.m. te Denderwindeke kent men dezelfde uitdrukking. Cornelissen en Vervliet, o.c. vermelden voor het Antwerpsch: ‘En boontjen op iemand hebben, er op verliefd zijn.’ Dr. J.W. Muller heeft deze zegswijze uitstekend verklaard door ze in verband te brengen met de uitdrukking zijne boontjes op iets te (of: in de) week(e) (of: te weeken) leggen, vast op iets rekenen; ook wel: met het oog daarop zijne maatregelen nemen. Verder met de zegswijze: een boontje op (of: voor) iemand te week (gelegd) hebben, welke in Zuid-Nederland thans beteekent: op iemand verliefd zijn, op hem of haar hopen. Zie Wdk. der Nl. Tl. s.v. boon (1). Het eigenaardige is nu dat de uitdrukking een hoontje voor iemand hebben letterlijk vertaald werd in het Brusselsch Fransch en er algemeen gebruikelijk is als: avoir une boentje pour quelqu' un, verliefd zijn op iemand. De Fransch-Belgische schrijvers Fonson en Wicheler hebben deze uitdrukking behendig te pas gebracht in hun Brusselsch blijspel Le Mariage de Mlle Beulemans (H. Pion, Paris), dat sedert 1910 honderden keeren in België en Frankrijk werd opgevoerd, en de zegswijze aldus ook buiten Brussel heeft verspreid. Hierna volgt de passus waarin de uitdrukking voorkomt (bl. 40). De Brusselsche bierhandelaar Beulemans zou zijn dochter Suzanne willen zien trouwen met Séraphin Meulemeester doch Suzanne ‘heeft een boontje voor’ den Parijzenaar Albert Delpierre en zou graag weten hoe deze te haren opzichte is gesteld: ‘Suzanne: ...Tenez, comment me diriez-vous, si vous étiez M. Séraphin, que je vous plais... Albert: Je vous dirais: “Mademoiselle Suzanne, j'ai un penchant pour vous. “Euh! euh! pardon: “J'ai un penchant pour la demoiselle que je n'ai par laissée à Paris”. Suzanne: Mais non, | |
[pagina 179]
| |
mais non, vous devriez dire: “Mademoiselle Suzanne, j'ai une boentje pour Mlle Une Telle.” Albert: Une quoi? Suzanne: Une boentje! Albert: Une boentje? Suzanne: Oui, répétez: “Mademoiselle Suzanne, j'ai une boentje...” Albert: Mademoiselle Suzanne, j'ai... Suzanne: Une boentje... Albert: Une boentje... pour vous!...’ De uitdrukking avoir une boentje pour quelqu' un wordt vooral gebruikt door Franschsprekende Brusselaars uit den middenstand, die wel vagelijk vermoeden dat de zegswijze niet tot de Latijnsche cultuur behoort maar er toch niet zonder kunnen. Bovenstaande beschouwingen in verband met vrijen willen geen volledige lijst geven van de Zuidnederlandsche synoniemen van dit werkwoord. Ik ben er mij wel van bewust dat er nog een en ander kan aan toegevoegd worden. Toch meen ik dat ze als inventaris kunnen dienen van ons Zuidnederlandsche vrijen en dat ze een bescheiden aanvulling zijn van het Wdk. der Nl. Tl. alsmede van het hierbovengenoemde werk van A. De Cock en van andere woordenboeken en idioticons. In een volgende bijdrage zullen wij den term vrijer in Zuidnederlandsch opzicht behandelen. Evenals bij vrijen zullen wij bij dat woord kunnen opmerken hoeveel punten van overeenkomst er bestaan tusschen Vlaamsch- en Waalsch-België. Brussel. JAN GRAULS |
|