Onze Taaltuin. Jaargang 5
(1936-1937)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
Taalkundige teratologieDank aan drie artikelen, verleden jaar in De Maasbode verschenen, naar aanleiding van de tentoonstelling van oude christelijke kunst, te Amsterdam ingericht, werd de aandacht van den weetgierigen lezer gevestigd op het beeld van Horst (Holl. Limb.) - een unicum in de Noordnederlandsche beeldhouwkunst, dat de H. Wilgefortis of Ontcommer voorstelt. Wie over de legende van deze Vlaamsche Baardheilige, de Flàmskà Svatà Starosta, zooals men haar in Tsjèkoslovakije noemt, meer weten wil, doorloope het prachtwerk van Schnürer en Ritz of de aanvullende nota's, door schrijver dezes bijeengebrachtGa naar voetnoot1). Hier wordt deze legende vermeld uit 'n taalkundig oogpunt, om de talrijke en hoogst interessante Nederlandsche teksten, welke de legende der Heilige verhalen of hare machtige voorspraak in dicht en ondicht verheerlijken. Een van deze teksten, uit 'n Antwerpsche rekening van 1521, mag hier als een taalkundig curiosum vermeld en overgeschreven worden, na enkele verklarende woorden, ter inleiding. Sedert onheuglijke tijden - feitelijk sedert ten hoogste twee eeuwen - werd de jaarlijksche kermisprocessie van Merxem, bij Antwerpen, opgeluisterd door het hoofdambacht der Antwerpsche Meerseniers, die het voorrecht genoten, het beeld der Heilige in de voormelde processie om te dragen. De reis daarheen en het verteer aldaar, voor de leden, geschiedde op kosten van de ‘Kamer’, welke ook een pint wijn aanbood aan allen die de heeren van het hoofdambacht op hun tocht naar Merxem vergezelden. Dit werd als volgt opgeteekend in de Rekeningen der Meerseniers, 1521-1522, fol. 61, en hier letterlijk overgeschreven, tot verzet (?) van den taalminnenden lezer: Item ton wey te marreck som reysden ende daer seynte ontcommer om droghen naer der ouder cosstemmen quam quaet het morsghens ten onbeyt ende naer vesperren op de camer metten loen vanden peypers ende den lon vanden vaghennerre dye ons daer voerde... Sª 14 s. ½2 gr. Item vartert te marreck som heet noenens daer vel 125 parsonen vaerren dat mender noeyt scoe velle en scach sonder alle dye dyenden inde herren ende ander dye van koeste moeten queytghen ende elleck paerscon moet men gheven een peynte weyns quam quaet... Sª 2 libr. 5 sch. 10 ½ gr.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 160]
| |
Zoo vernemen we eerst dat, bij gelegenheid van de processie van Merxem, waar de Meerseniers na ouder gewoonte of costuyme het beeld van Sinte Ontcommer omdroegen, het ontbijt en het gelag 's namiddags op de kamer, te Antwerpen, met het loon van muzikanten en koetsier, aan het hoofdambacht kosste of ten kwade kwam: 14 schellingen en een halve groote. Te Merxem 's middags, waar er wel 125 personen waren, wat nog nooit was gezien, de bezoldigde dienaarsGa naar voetnoot1) en de vreemdelingen die hun kost moesten betalen niet meegerekend, werd er 2 pond 5 schellingen en 10 ½ grooten uitgegeven, wijl iedereen die met de Meerseniers meegekomen was, recht had op een pint wijn vanwege het hoofdambacht. Zoo leert ons de rekening van 1521: de wijze, waarop dit aangeteekend weed, is wellicht nog interessanter dan de inhoud. Daarom werd er hier dit uittreksel meegedeeld, als een staaltje van deze erbarmelijke taal uit de 16e eeuw.
Tempora mutantur, zou men ook hier willen zeggen. In 1884 arriveerde te Maeseyck op het stadhuis een brief, waarvan de omslag jaren geleden in mijn bezit geraakte en zorgvuldig in mijn rariteiten-verzameling werd geborgen. Het adres luidde letterlijk aldus (zelfs de schikking en de woordverdeeling wordt slaafs gevolgd): Maeseik. Hoe de briefdrager er in gelukte, dit raadselachtig adres te ontcijferen, is mij onbekend. Enkel weet ik, dat hij er toe kwam, den brief aan den sekretaris van Maeseyck, volgens den wensch van den verzender, ‘eigenhandig af te geven’. DR. JAN GESSLER,
|
|