schriftelijk werk bestaat, en wel sedert jaar en dag uit een ‘opstel’. Zelfs de sterke aandrang van vele zijden heeft de autoriteiten niet kunnen overtuigen van de absurditeit die er in gelegen is, dat bij een examen als dit het mondeling ‘beheerschen van de Moedertaal’ zoowel als de verklaring van den geschreven vorm der taal is uitgesloten. Klachten in alle toonaarden over de gebreken inzake taal en stijl, waaraan ‘studenten’ en ‘gestudeerden’ lijden, klinken van de daken. Minister Marchant kondigde ‘krachtdadige’ maatregelen ter verbetering van het moedertaalonderwijs en het stijlonderwijs aan (wie lacht daar?), maar het absurde eindexamen bleef en blijft een spot en Spiegel. Nu zou men kunnen begrijpen, dat degenen die het schriftelijk examenwerk beheeren, roeiende met de éene riem die zij ter beschikking hebben, bij het gymnasiale eindexamen in de plaats van het opstel een ‘stijloefening’, maar dan een betere dan die van de H.B.S.-examens, als proef hadden ingevoerd. Hier immers is er geen mondeling onderzoek van dien aard mogelijk, en bovendien, de methode van onderwijs op het Gymnasium bestaat meer dan op de H.B.S. uit het ‘verklarend lezen’ van ‘teksten’ en ‘meesterwerken’. Maar zij hebben het anders beschikt. Zij hebben den gymnasiast op een andere nieuwigheid vergast. Twee van de opstelonderwerpen, o.a. een over ‘Het Roode Kruis’, dus een reeds uiterst ‘zakelijk’ gegeven, was verrijkt met een kort schema voor een bepaalde manier van ‘compositie’. Het schijnt dat men het ‘componeeren’ van een opstel, het ‘opzetten’ van een ‘schema’ niet van belang of niet binnen het vermogen der candidaten heeft geacht. Indien dit zoo is, dan heeft men de waarde van het opstel als examenwerk onderschat, althans verkeerd begrepen.
G.S. OVERDIEP