Onze Taaltuin. Jaargang 5
(1936-1937)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEerbied voor het mysterieE. ERENS. DE HEILIGE PELGRIM. A'dam 1935 Emile Erens vertoont juist het omgekeerde beeld van den normalen Tachtiger; pas op het eind van zijn leven vindt hij zijn litteraire vorm, en wel in het vrij uitzonderlijk stiel van hagiograaf. Vóór de term door essay en wetenschappelijk debat gemeengoed wordt, en vóór Theun de Vries, vóór van Wessem en Kelk die tientallen jaren jonger zijn, weet hij als zestigjarige ten onzent het nieuwe type van het zakelijke vie romancée in te leiden, en met één slag door zijn werk te bewijzen tot welk een superieure hoogte zich dit ontwikkelen kan in de hand van een kritisch en voorzichtig meester. In 1925 verschijnt zijn Heilige Pelgrim (Benoît Labre, 1748-1783) in de Geelruggenserie; nadien in De Gemeenschap een leven van Sinte Pelagia en van den H. Pastoor van | |
[pagina 148]
| |
Ars (J. Vianney), en in De Nieuwe Gemeenschap loopt thans dat van de 17e-eeuwsche Jeanne-Marguérite, wier familienaam niet bekend is, onder de titel van De Eenzame. Telkens karakteristieke keuzen van object, en vruchten van veel studie en veel beheersching; verstild, edel en glanzend van stijl. Wat er Erens toe drijft het internationale sein van een nieuwe biografische techniek op te vangen en verder door te geven is echter niet dezelfde anti-intellectualistische pretentie als bij Lytton Strachey, Maurois, Delteil, Ludwig, Zweig, Klabund etc., die meenen het leven ook in zijn individueel-rythmische vorm direct en totaal uit de feiten en de documenten te kunnen reconstrueeren, maar juist het omgekeerde: de eerbied voor het onvervreemdbare mysterie van den anderen mensch en van den heilige in het bijzonder. Levenservaring, religieuze en artistieke overtuiging hebben gelijkelijk tot deze ontwikkeling bijgedragen. Erens benadert het mysterie Gods in elken heilige van de menschelijke kant; in die zin is de heilige voor hem allereerst een mensch en die onder menschen wandelt. Het lijkt eenvoudig en vanzelfsprekend, maar ieder die de katholieke litteraire traditie op dit stuk kent, weet dat ook hier zich weer een eigen en aparte vondst verbergt. Maar daarnaast ontvangt het historische feit, zooals dit uit de bronnen tot ons komt, voor hem ook pas zijn diepste verklaring in een orde van hoogere werkelijkheid dan de aardsche. Het is door den mensch gesteld, echter in zulk een nederig en heldhaftig medewerken met Gods genade, dat het onaantastbaar is geworden en aan de gewone analyse onttrokken. Alleen tegenover de eeuwigheid gesteld wordt het onmiddellijk helder en klaar, en voor een ervaren lezer behoeft het daarom geen verder commentaar. De biograaf zet als het ware leven en zending van zijn heilige voort, omdat hij vóór alles aan diens strikt persoonlijk gebaar weer gestalte heeft te geven. Erens' houding tegenover zijn taak is er een van groote eerbied en terughouding; hij gaat geheel uit naar de beschreven figuren en zelfs de juichtoon van de lof klinkt nauwelijks op. Of zooals hij het zelf zegt in de voorrede van het hier besproken boek met die krachtige ethische ondertoon die aan zijn ouderen broer Frans herinnert: ‘Om het leven van een heilige te schrijven,’ zegt J.K. Huysmans ... ‘moet men zijn een groot artiest en een diep geloovige. Ik meen dat zelfs deze twee eigenschappen daartoe niet voldoende zijn, wanneer die geloovige artiest niet in staat is zichzelf in diepste nederigheid geheel te verbergen en, in den heilige het wonder Gods ziende, enkel ter eere Gods te schrijven. Al wie een gevoel van eigenliefde niet volkomen kan achterlaten bij het aanvaarden zijner taak, zal de kracht missen om dit zoo hoog boven al het zinnelijke | |
[pagina 149]
| |
ademende leven te plaatsen in zijn eigen pure element’. Een zeldzaam litterair program, hard en moedwillig en dat den kunstenaar schijnbaar noodeloos de weelde ontneemt van dat breede en strikt-individueele gebaar zonder hetwelk hij niet leven kan. En toch volkomen redelijk voor dit geval en - wat meer zegt - door Erens in zijn prachtig boek volkomen uitgevoerd. In der Beschränkung zeigt sich der Meister! Breed en rustig strekt zich Erens' proza voor den lezer uit, in een typische vorm die men spreekproza zou kunnen noemen, zooals er ook spreek- naast zangverzen bestaan. De eigen stem van den schrijver blijft er onmiddellijk achter hoorbaar, hoe vaak het blijkbaar ook is omgewerkt en bijgevijld, en het rythme beweegt nog duidelijk op de natuurlijke gang van zijn adem. De stijlmiddelen worden zoo onopvallend mogelijk aangewend en blijven geheel binnen de speelruimte door elk grammaticaal systeem van nature opengelaten. Ook Erens' woord is volkomen gezond, onlyrisch en allereerst op de mededeeling gericht. Het noemt eenvoudigweg een feit of een ding en is wars van alles wat thans bij voorkeur als ‘magie’ wordt verklaard. Hölderlin gaf ooit den ‘Gute(n) Rat’: Hast du Verstand und ein Herz, so zeige nur eines von beiden; Beides verdammen sie dir, zeigest du beides zugleich. Erens vond een royaler oplossing; ving de bewegingen van het hart binnen het kader en de normen van het verstand en kwam zoo tot een vorm van onzakelijke zakelijkheid die beide gelijkelijk tot eer strekt. Regelmatig schrijden zijn zinnen voort; slechts gewijzigd en gerimpeld in hun gang - maar dit dan ook zeer duidelijk - door de voortdurende onderstroom van het gevoel. Nu eens spreken direct de bronnen zelf of klinkt een verwonderde vraag op, elders stapelt zich feit op feit of heeft alleen de schrijver het woord. En een enkele maal, nauwkeurig afgewogen en met een fijne aanvoeling voor de behoefte van het verhaal, is er ook een algemeene pauze, een recapitulatie of een korte inleiding op het volgend deel. ‘Prose pure’ in een opvallend zuiver nederlandsch, dat voortdurend aan van Schendel herinnert, en met name aan diens Angiolino, maar dieper en vooral meer reëel van toon. En slechts hier en daar zijn er de vlekjes en detonaties, die bij een man van veel lectuur en veel vertaling uit vreemde talen vrijwel niet te vermijden zijn. Eén van de moeilijkste maar meest interessante en meest loonende opgaven van den historieschrijver in het algemeen en van het hier bedoelde type van biograaf in het bijzonder is het nauwkeurig observeeren van de verschillende graden van aanschouwelijkheid, van het dieper relief in zijn visie, want alleen zoo kan deze ook in den lezer sprekend | |
[pagina 150]
| |
worden herteeld. Erens' proza vertoont in dit opzicht een merkwaardige plasticiteit. In een zekere aristocratie naar de geest houdt hij zich gewoonlijk vrij ver van zijn objecten verwijderd; hij schouwt van over een zekere afstand en houdt van eenige sluiering. Maar juist deze gewilde vaagheid kan de totaalindruk soms prachtig versterken; het is vooral uit het gebruik van hulpwerkwoorden als zijn, hebben, doen dat dit blijkt; ook uit dat van de voorzetsels waarvan de meest globale duidelijk de voorkeur hebben. Bij de terugkeer van Benoît na een lange afwezigheid. Bij zijn binnentreden was (ontstond) er groote blijdschap in het oude huis met de talrijke bewoners... Bij de aankondiging daarna van zijn definitief vertrek. Zijn moeder, die toen haar vijftiende kind verwachtte, was zonder weerstand... Benoît had een... glimlach over zijn stil peinzend gelaat... Vrij regelmatig zijn biecht doen naast het gewone zijn biecht spreken. De jonge Benoît wordt door een bediende dikwijls uitgescholden. Nooit klaagde hij daarover bij (tegen) zijn oom... Iemand observeert hem tijdens een processie in de kerk. (Toen) het Allerheiligste aan hem voorbijgedragen werd, stak hij bij (onder) het slaken van een vreemden zucht, beide armen omhoog naar het heilig Sacrament... Idem een getuige... beschreef... haar ontroering met zooveel kracht voor (aan) haren man Gaudentius, dat deze dadelijk den winkel verliet om den levenden ‘heilige’ ook te gaan zien. De angst van (voor) heiligschennis. Zelfs van de meest evidente en volkomen werkelijkheid wordt met een tusschengeschoven als nog even afstand genomen. Na een vermoeiende dag wordt de pelgrim 's avonds door een groep kwajongens uitgejouwd... (Vóór) hen uit liep de arme langzaam als uitgeput... Een realist of een naturalist kan zich maar niet voldoende uitleven bij het beschrijven van hevige scènes of dingen in het gebruik van steeds meer en steeds feller worden, maar de meest krasse omschrijving die Erens weet te vinden voor de ellendige materieele en lichamelijke toestand, waartoe Benoît Labre gekomen is na zijn maandenlange pelgrimstochten door geheel Z. en Midden-Europa, luidt simpelweg... zijn geweldig verval, zijn ontzettend verval. En de werking van dit eenvoudige woord in het verder zoo verstilde proza is ontstellend. Zoo wordt ook geheel het subjectieve aandeel bij het aanschouwen van Benoît's harde boeteplegingen in zijn jonge jaren kortweg geliquideerd in een nuchter adverbium reeds; voor later doet nog dezelfde dienst... (Nu), zestien jaar oud, ging hij slapen in zittende houding vóór zijn bed en reeds bracht hij een geheelen winter door zonder een kachel te naderen om zich te warmen. Erens eigen gesluierde blik, die hij ook aan zijn figuren toeschrijft, wordt zichtbaar in een groot aantal merkwaardige constructies | |
[pagina 151]
| |
met verba videndi, waarbij het object - niet toevallig meestal den heilige zelf - tot de rol van een soort instrumentale bepaling afzakt. Met tranen in de oogen schouwde zij ... op den ... heilige ... (Verwonderd) staarden (de boeren) ... op den buitengewonen man: ongetwijfeld was het een heilige ... Anderzijds kan de visie, indien daar aanleiding toe is, zich ook opvallend verscherpen; met name in die scènetjes waarvan de détails schijnbaar met volkomen filmische objectiviteit staan gemonteerd, waarin sprake is van lichaamshoudingen en andere lichamelijke feiten der figuren, bijzonderheden van de kleeding, de belichting etc., een karakteristieke handeling. Maar ieder voelt het eigenlijke leven daarachter: het zintuig met de meest objectieve indrukken staat royaalweg in dienst van de meest hevige bewogenheid. Zoo vult het beeld van den heilige die doodelijk vermoeid voortstrompelt ‘op’ zijn stok b.v. het geheele boek. (Natuurlijk) liep de arme weer in de heete zon, langzaam strompelde hij voort op den stok ... Op een somberen wintermiddag zag Maïttini ...den arme op zijn stok de binnenplaats opkomen om te drinken aan de fontein ... Delicaat is ook het subjectieve element verweven in een constructie als de volgende bij het intreden van een klooster. De poort opende op een helder witten gang, voor een groot kruisbeeld tegen den muur lag onbewogen een stok-oude monnik in gebed. Meer omvattend en ook van direct syntactische beteekenis wordt het probleem van de gegradueerde aanschouwelijkheid natuurlijk in de zinsbouw zelf. Het meest gewone middel om hier het perspectief uit te drukken bestaat in de variatie van het verbale tempus of aspect. Het verhaal van den Heiligen Pelgrim staat gewoonlijk in het hoog-aanschouwelijke imperfectum, maar bij een plotseling nieuw feit, een verandering van décor, een bijzondere nuance valt onmiddellijk het nog klaarder praesens in. In een enkel bijzonder geval weet de drang naar zuivere plastiek zelfs een reeds begonnen oratio obliqua tot een oratio recta op te werken. De oorspronkelijke tempus- en woordordestelsels gaan beide gelijkelijk verloren en het geheele verschuivingsproces kost twee phasen. Maar het is dan ook de geliefde heilige zelf, die woorden van algemeene geldigheid spreekt! Zij (de hulpvaardige vrouw Sori) wilde hem geld geven om bij vermoeienis wat wijn te kunnen drinken in een herberg. Maar hij vond, dat armen geen geld moeten meedragen, het water van beken en plassen is goed om den dorst te lesschen. Het perfectum is betrekkelijk zeldzaam. Maar het fraaiste en meest subtiele middel, en door Erens blijkbaar ook met bijzondere voorkeur toegepast om den lezer met alle wendingen | |
[pagina 152]
| |
en gradaties van zijn eigen visie mede te laten leven, is de variatie van de woordorde. Dit is ook het eenige middel dat hij geheel vrij en zonder beperking hanteert. Iedere zin van een zeker peil is bij slot van rekening een klein kunststukje, de harmonische neerslag van alle subjectieve en objectieve elementen, die elkaar bij de opbouw en de voortgang van de gedachte hebben doordrongen en gekruist, een fijn weefsel waarin de strakke kaders van het intellect door de lichte bewegingen van het gevoel worden verzacht en lenig gemaakt. Maar geen nederlandsch auteur verstaat wellicht zoo diep het geheim van al deze schikkingen en verschikkingen als Emile Erens, en met name in De heilige Pelgrim. Allerlei factoren werken hiertoe samen: Erens' aanleg voor synthetisch denken en zijn langzame verwerking van alle innerlijke feiten, die hem reeds lang vóór de eigenlijke verwoording een globaal ‘overzicht’ van alle betrokken elementen in handen geven; zijn voorkeur voor een helder open rythme die al te groote opeenhoopingen belet, en tenslotte natuurlijk vooral een lichte ontvankelijkheid van gemoed. En er zijn nog meerdere punten, die hierachter nader genoemd zullen worden. Overdiep geeft voor gewone omgangstaal een derde van het totale aantal zinnen met inversie, waarvan 80 % met lichte en 20 % met zware aanloop. Erens komt aan bijna 70 % met inversie, waarvan niet minder dan 84 % met zware aanloop. Dat is dus ongeveer twee-, resp. viermaal het normale getalGa naar voetnoot1). Overal waar het gevoel bijzonder meeritselt of zich maar even een ietwat heviger noot voordoet in het aspect van de wordende zin, zoo kan men als algemeene regel bij Erens opzetten, reageert ook op de een of andere wijze de woordorde, en ontstaat met name gaarne de inversie. Periodes van vier of vijf zinnen achtereen met het werkwoord vóór het onderwerp zijn geen zeldzaamheden, en wat niet geheel voorop kan vindt allicht nog tusschen deze beide zinsleden een plaats. En als men ook de bijzinnen meetelt kan dit aantal gemakkelijk tot het twee- of driedubbele stijgen. De aanloop groeit tot twee of drie volledige bijzinnen, wat elders alleen in de meest ingewikkelde poëzie pleegt voor te komen. Wat voornaam of nieuw is in de situatie schuift vanzelf het eerst naar voren. Ook die karakteristieke bedwongen denkstijl, waarbij de restrictie of het doel, de voorwaarde of de toegeving aan de vermelding van het eigenlijke hoofdfeit voorafgaat, vindt in Erens natuurlijk een overtuigd vertegenwoordiger. Bijzonder mooi is de aesthetische werking van de inversie, als het over innerlijke toestanden, gemoedsbewegingen etc. van | |
[pagina 153]
| |
het subject gaat; voor de komende ontwikkeling in de handeling is van tevoren dan als het ware reeds een zacht gevoelsbed gespreid... (Vol) heimwee naar de zachte sfeer zijner liefde, waaruit men hem zooeven had neergehaald, viel hij aan den voet der zuil op zijn knieën en hervatte zijn gebed. Langzaam, en zuiver uitgesproken zweefden alle de schoone namen en symbolen der lieve Vrouwe over het avond-plein en telkens opgaand en zinkend met inniger smeeking schalde zijn ‘ora pro nobis’, de harten ontroerend met een wonderlijke liefde. Zoo gaan ook het beeld en de vergelijking in de overgroote meerderheid der gevallen vooraf aan de werkelijkheid waaraan ze zijn ontstaan; Erens' aandacht dringt door tot de minste nuances ... (Als) van een Benedictus en Scholastica, was hun gesprek in den hemel. Als iets heel eenvoudigs vertelde dan de arme eenige bijzonderheden ... Zelfs beroemde epische formules als Het was ... Er is etc., die als geconstrueerd schijnen om een nieuw object geleidelijk bij den lezer in te leiden, vallen onder de drang van Erens' gevoelige verhaaltechniek. In het leven der heiligen is het een bekend gebeuren, dat zij ... ‘Een groote eer zou het hem zijn als de pelgrim elken middag zijn middagmaal bij hem wilde nemen’ zei de kanunnik. Onder den naam van ‘het werk der evangelisatie’ bestond er in Rome een instelling, die zorg droeg voor ... Iedere vooropgeschoven aanloop heeft bij slot van rekening iets weg van een zinspraedicaat. De ontwikkeling der vage en nog onvoltooide gedachten beweegt zich in beide gevallen bij voorkeur juist deze richting uit; alleen is in het laatste natuurlijk hoofdzaak en basis van de geheele zinsconstructie wat in het andere bijzaak en gevolg van speciale omstandigheden is. Wat zich in de geïnverteerde woordorde weerspiegelt is op de eerste plaats een overmaat van dynamische energie, die vanzelf weer in allerlei graden en vormen op kan treden. Ook in dit opzicht vertoont Erens' zinsbouw weer een markante evolutie, die tot een duidelijk hoogtepunt voert. Reeds van het begin af aan vertoonen enkele van zijn aanlooptypen een bijzondere zelfstandigheid tegenover de overige zinsleden; ze worden door een komma daarvan gescheiden of voeren een speciaal scheidend en versterkend adverbium. Later worden op deze wijze zelfs geheele zinnen of bijzinnen tot een enkel zinsdeel ineengeschoven, waarbij het verbum finitum door een verleden deelwoord of een verbaalsubstantief wordt vervangen. (Een overigens bekend Tachtigerprocédé, maar door Erens sterk ontwikkeld). En tenslotte kan men niet anders zeggen ontstaan langs deze weg zinnen met een ‘dubbel praedicaat’: de aanloop die in breeder verband gezien tegenover de reeds uitgesproken gedachten en gevoelens een geheel nieuwe ver- | |
[pagina 154]
| |
binding tot stand brengt, juist zooals enkele leden verder het gewone praedicaat dat doen zal tegenover het eigen subject van de zin. Een uiterst beknopte maar krachtige stijl, en die snel voortschrijdt en regelrecht op zijn doel afgaat! Bij aankomst in Loreto, ging hij (Benoît) onmiddellijk naar de groote basiliek, legde zijn bedelaarszakje neder bij de deur - want het was verboden reispakken mede te nemen in de kerk - en trad binnen, vol van een heimelijk geluk. Weldra werd het heel stil op het plein, luisterende zwegen ook de gevangenen en ... Verheugd dat zij ook nu den stillen vriend weer terugvond, bleef zij geruimen tijd ... hem gadeslaan. Gezien al deze kanten en ontwikkelingsmogelijkheden is het waarlijk geen wonder, dat men in Erens' Pelgrim soms stukken aantreft die men variaties op het inversiemotief zou kunnen noemen. Juist als in de muziek, waar deze techniek het eerste thuis is, worden steeds nieuwe en steeds fijnere zijden van het procédé belicht, de wendingen verstrakt, de spanning verhoogd, de kleur gewijzigd. Bijzonder geliefd daarbij is een zeker chiasme, waarbij de niet-geïnverteerde vorm meestal voorop komt te staan. Het echtpaar Faujon wilde hem nog geld en vele goede dingen meegeven voor de reis, maar niets nam hij aan ... Van 's morgens vroeg tot den laten avond bracht hij de dagen door in de kerk, hij hoorde al de missen die op elkander volgend gelezen werden ... In breedere stijl heeft men iets dergelijks b.v. aan het begin van het boek, waar bij wijze van achtergrond in een drietal alinea's de ellendige toestanden in het Frankrijk van rond 1750 worden geteekend. Snel volgen de beschuldigingen op elkaar: van de 14 (15) zinnen zijn er 12 (13) geïnverteerd. Maar bij het portret van de hoogstaande en gevestigde familie Labre is de verhouding ineens gelijk: 6-6! In het twaalfde hoofdstuk wordt beschreven hoe de arme pelgrim op een zekeren dag in Rome door een groep uitgelaten kwajongens wordt aangerand en mishandeld. Geheel de aandacht van den auteur gaat uit naar het geduldige slachtoffer waarvan Verlaine getuigde, dat hij niet alleen ‘le caché des cachés’ maar ook ‘le doux entre les doux’ was; al diens reacties staan in de aanschouwelijke inversievorm. Maar bij het noemen van de eigenlijke ergerlijke feiten van de aanvallers wordt het oog door het medelijden verduisterd en de grootste schande fijngevoelig in een normaal gebouwde zin bedekt. Een soortgelijk fraai effect wordt elders (p. 112) bereikt, waar een gesprek met een hulpvaardige vrouw geheel onverwacht een wending neemt naar het onderwerp van het geloof en de liefde Gods. Al zijn zelfbedwang heeft Benoît noodig om niet onmiddellijk in jubelen uit te barsten; Erens deelt het ons uitdrukkelijk mee, maar de rythmische remming in | |
[pagina 155]
| |
de geheele passage van drie niet geïnverteerde zinnen achtereen doet het ons niet minder duidelijk gevoelen! Eén gevaar bedreigt natuurlijk de stijl bij een dergelijke sterke voorkeur voor een bepaald stilistisch middel, en het zou onredelijk zijn vol te houden dat Erens daaraan geheel is ontkomen: een zekere eenvormigheid en met name een overbelasting van de eerste zware zinshelft, en daardoor ook vermoeienis bij den lezer. Gewoonlijk wordt deze klip echter omzeild door de lange aanloop sterk rythmisch te geleden, bij voorkeur in een scherpe driedeeling. Zoo b.v. de eerste zin van het geheele boek In het Noorden van Frankrijk/, waar de vlakte van fransch Vlaanderen/ overgaat in een schoon heuvelland, ligt het kleine dorpje Amettes, niet ver van Béthune, in het graafschap Artois. Na de strakke daling in het middendeel verloopt de zin verder bijna toonloos. En daarenboven staat den auteur naast de inversie en de normale woordorde altijd ook nog de postpositie van het voorname zinslid ten dienste. Erens maakt daar vrij druk gebruik van, waarbij vrijwel dezelfde kategorieën en groepen terugkeeren als we zooeven voor de inversie hebben gezien. J. WILS |
|